PDA

Bekijk de volledige versie : Paren met meerdere partners loont


Barst
16th December 2012, 19:56
Paren met meerdere partners loont

Dirk Draulans


De wetenschap bewijst het: polygamie biedt een aantal voordelen. Niet alleen voor mannen, ook en misschien wel vooral voor vrouwen.


Mannen gaan makkelijk vreemd. Dat aanvaardt iedereen als een absolute waarheid. Maar dat ook vrouwen meerdere partners kunnen hebben, ligt moeilijker. Nochtans zijn er niet veel redenen om aan te nemen dat mannen polygaam en vrouwen monogaam zouden zijn – tenzij in een context van economische afhankelijkheid. In de 10.000 jaar sinds wij van zwervende jagers-verzamelaars geëvolueerd zijn tot territoriale boeren, waren vrouwen inderdaad vaak genoodzaakt bij hun ‘officiële’ man te blijven als ze zich het leven economisch niet te moeilijk wilden maken.

Biologen hebben zich lang sterk gemaakt dat mannen meer voordelen puren uit polygamie dan vrouwen, omdat ze zich veel minder hoeven in te spannen voor de voortplanting. In feite kunnen ze er zich met een zaadlozing van afmaken, terwijl vrouwen na een bevruchting vertrokken zijn voor negen maanden zwangerschap, een risicovolle bevalling en een al dan niet korte zoogperiode (borstvoeding in een mensvriendelijker jargon). Vrouwen investeren veel meer in hun kinderen dan mannen, dat is eigen aan de zoogdieren die we zijn.

Vrouwen hebben er wel belang bij een zo goed mogelijke vader voor hun kinderen te kiezen. Ze zijn dus selectiever in hun partnerkeuze dan mannen, die zich gemakkelijker een misser kunnen veroorloven. Dat heeft biologen voor een raadsel geplaatst, want waarom zouden vrouwen zich dan aan meerdere partners wagen? En toch toont uitgebreid onderzoek aan dat vrouwelijke monogamie eerder een grote uitzondering dan de regel is.

Zelfs bij zwanen en pinguïns, die lang als schoolvoorbeelden van partnertrouw zijn voorgesteld, blijken vrouwtjes tijdens hun vruchtbare periode op andere mannetjes dan de vaste partner te jagen. Omdat wetenschappers de neiging hebben voor alles een verklaring te zoeken, stellen ze de vraag: waarom doen vrouwtjes zo veel moeite om met meerdere mannetjes te kunnen paren? Want in feite hebben ze maar één mannetje nodig om hun eitjes te bevruchten.

Na lang gezoek en gepuzzel met de resultaten van vele studies publiceren biologen in het vakblad BMC Evolutionary Biology een antwoord, dat in de lijn van de verwachtingen van elke zichzelf respecterende evolutie- bioloog ligt: vrouwtjes die met meerdere mannetjes paren, krijgen meer nakomelingen dan vrouwtjes die het bij één partner houden, en zijn daardoor evolutionair succesvoller.


Gefoefel bij guppy’s

Het ultieme bewijs werd geleverd door guppy’s: visjes die vaak in huisaquaria terechtkomen en bekendstaan om het feit dat beide geslachten met meerdere partners paren. Gedetailleerd onderzoek wees uit dat vrouwtjes die met meerdere mannetjes paren, gemiddeld anderhalve keer meer kleinkinderen krijgen dan monogame vrouwtjes. Bizar was dat dit resultaat vooral een gevolg is van het feit dat ze verhoudingsgewijs meer zonen baren, en zonen zijn minder beperkt in het aantal kinderen dat ze kunnen krijgen dan dochters.

Het is bekend dat er in gunstige levensomstandigheden dikwijls een verhoudingswijs lichtjes hoger aantal zonen dan dochters geboren wordt, want zonen kunnen zich in principe gemakkelijker voortplanten dan dochters. Dat is zelfs bij mensen het geval. Er is gedocumenteerd dat arme mensen of mensen in moeilijke omstandigheden, zoals hongersnood of oorlog, meer dochters voortbrengen. In precaire levensomstandigheden zijn dochters een betere garantie op voortplanting dan zonen, omdat ze toch wel zwanger zullen raken, terwijl arme mannen moeilijker aan de bak komen dan minder arme.

De vraag hoe vrouwelijke polygamie zich vertaalt in meer mannelijke nakomelingen, is nog niet opgelost. Vaststellingen doen is één zaak, er een mechanisme voor achterhalen, is iets anders. Mogelijk spelen hier epigenetische factoren: chemische stoffen die onder invloed van veranderende omgevingsomstandigheden op het DNA kunnen terechtkomen (of er weer worden afgehaald) en die mee kunnen bepalen welke genen wanneer tot expressie worden gebracht. Dat de omgeving actief de werking van genen kan sturen, wordt steeds duidelijker.

Het bestaan van vrouwelijke polygamie (polyandrie in het jargon: vrouwen met meerdere mannen) heeft uiteraard ook gevolgen voor de mannetjes, zeker bij soorten waar zelfs in theorie geen mannelijke exclusiviteit over vrouwtjes bestaat, zoals de meeste insecten. Want dan moeten de mannetjes via hun sperma in de vrouwelijke organen met elkaar in competitie over wie de gelukkige zal zijn die het tot bevruchter schopt. Dat heeft tot een sterke selectiedruk op de ontwikkeling van mannelijke geslachtsorganen geleid, omdat die een substantieel verschil in voortplantings- succes kunnen genereren. De mannelijke geslachtsorganen zijn de snelst evoluerende organen in veel insecten – in veel dierfamilies verschillen deze organen trouwens sterk van elkaar, zelfs als je verwante soorten vergelijkt.

In het vakblad Current Biology beschrijven biologen het wedervaren van snuitkevers. Ze bewijzen dat de vorm van het mannelijk geslachtsapparaat de belangrijkste factor is in het bepalen van wie uiteindelijk vader wordt. De studie steunde op het artificieel aanpassen van het geslachtsapparaat van tal van mannetjes, door middel van microlasertechnologie en genetische ingrepen – het soort studies waar wetenschappelijke analfa-beten grote vragen bij hebben.


Het petje van de pimpelmees

Nederlandse onderzoekers hebben tot hun eigen verbazing vastgesteld dat pimpelmeesmannetjes zich harder inzetten voor een onaantrekkelijk vrouwtje dan voor een aantrekkelijk. Ze publiceren hun volstrekt contra- intuïtieve resultaat in het tijdschrift Biology Letters. Net als wij kiezen dieren hun partners vooral op basis van uiterlijke kenmerken, die in de rest van de dierenwereld trouwens veel eerlijker signalen zijn voor de kwaliteit van een partner dan in onze wereld van haarstukjes, valse borsten en artificiële geurtjes.

De aantrekkelijkheid van een pimpelmees schuilt in het blauwe petje op zijn (of haar) kop – dat de vogeltjes trouwens anders zien dan wij, want zij kunnen ultraviolet licht waarnemen, en wij niet. Door middel van een soort zonnecrème kunnen wetenschappers de UV-reflectie van het pimpelmeeskopje uitschakelen, waardoor ze de diertjes een stuk minder aantrekkelijk maken. Mannetjes reageren daarop door extra inspanningen te leveren voor het voeden van hun jongen: per uur brengen ze 25 in plaats van 20 rupsen aan.

Intrigerend is dat vrouwtjes anders reageren op het minder aantrekkelijk maken van hun mannetjes, want zij schroeven hun inspanningen terug. De onderzoekers breken zich het hoofd over hoe ze die verschillen moeten verklaren. Misschien is het voor mannetjes belangrijker gewoon meer jongen groot te krijgen, terwijl voor vrouwtjes de kwaliteit van de jongen doorslaggevend is, en dan spannen ze zich minder in voor jongen van een minder aantrekkelijk mannetje.

De vraag rijst ook waarom vrouwtjes blijven investeren in prachtige blauwe petjes, als ze daardoor op minder vaderlijke inspanningen kunnen rekenen. Mogelijk blijft het petje cruciaal in het lokken van de beste mannetjes, want het heeft voor een vrouwtje minder zin een hardwerkende man in huis te halen, als haar kroost daardoor minder (genetische) kwaliteit heeft. Zoals altijd en overal is het ook hier een kwestie van de juiste elementen goed in balans te houden.

Het is natuurlijk niet uitgesloten dat mannelijke en vrouwelijke pimpelmezen elkaar ‘anders’ zien en ‘anders’ evalueren. Dat is bij mensen waarschijnlijk het geval. Tegenwoordig is er een trend om de verschillen tussen mannen en vrouwen te minimaliseren, maar overal waar wetenschappers ernaar zoeken, vinden ze verschillen. Onlangs nog in het gespecialiseerde blad Biology of Sex Differences: mannen zien beter details (!) en snel bewegende objecten, vrouwen zijn beter in het onderscheiden van kleuren. Het verschil zou terug te voeren zijn tot de activiteit van mannelijke geslachtshormonen tijdens de embryonale ontwikkeling, maar wat de functie ervan is, is onduidelijk. Het is de gewoonte dit soort verschillen toe te schrijven aan het opvallende onderscheid in de activiteit van beide geslachten in de tijd van onze prehistorische voorouders – het mannelijke jagers- versus vrouwelijke verzamelaarsverhaal.

Het is ook duidelijk dat seksuele activiteit als dusdanig een effect kan hebben op het functioneren van mannen en vrouwen, en dat ook hier geslachtsgebonden verschillen opduiken. In de Proceedings of the Royal Society B beschrijven wetenschappers hoe een eiwit uit het mannelijk zaad een cascade van reacties in de genen van vrouwelijke fruitvliegjes kan uitlokken, met gevolgen voor eigenschappen variërend van de ontwikkeling van eitjes tot de manier waarop de diertjes hun omgeving zien. Het eiwit functioneert als een soort ‘meesterschakelaar’ (master switch) voor vrouwelijke genen.

In de Public Library of Science ONE verscheen een studie die suggereert dat het voor minder vruchtbare mannetjes nuttig kan zijn te blijven proberen. Alvast voor padden geldt de regel dat hoe meer seks een mannetje heeft, hoe beweeglijker en dus efficiënter zijn zaadcellen zijn. Seksuele activiteit blijkt de natuurlijke veroudering van zaadcellen te remmen. Dus zelfs een al wat oudere en tragere pad kan een aantrekkelijke partner worden, als hij vastberadenheid toont.


Gevecht om lengte

De ideale lengte voor mannen verschilt van die voor vrouwen.

Mannen zijn gemiddeld zo’n 15 procent groter (en zwaarder, en sterker) dan vrouwen. Een verschil dat wortelt in de tijd dat mannen nog fysiek actief moesten zijn om te overleven, en om indruk te maken op vrouwen. Maar het plaatje is complex, en het wordt er niet eenvoudiger op na lectuur van een studie van een Nederlandse onderzoeksgroep in het vakblad Biology Letters.

Het spreekt voor zich dat er eigenschappen zijn die nuttig zijn voor mannen, maar niet voor vrouwen (en omgekeerd). Een mannelijk hert doet z’n voordeel met een stevig gewei, omdat hij zo de competitie met andere mannen kan winnen en een grotere aantrekkingskracht op vrouwen uitoefent. Maar hinden hebben niets aan zo’n gewei, dus worden bij hen de genen die een gewei laten groeien, uitgeschakeld. Helaas is het uitschakelen van genen niet voor alle eigenschappen beschikbaar.

Bij mensen wijzen enquêtes uit dat kleinere vrouwen gemiddeld meer kinderen krijgen dan grotere. Bij mannen is dat omgekeerd. De logica daarachter zou zijn dat kleinere vrouwen minder energie in zichzelf hoeven te steken, en dus meer energie voor hun kinderen overhouden dan grotere vrouwen. Terwijl bij mannen vooral het effect van aantrekkingskracht zou spelen: grotere mannen zijn aantrekkelijker voor vrouwen.

Daaruit volgt dat zonen het best wat groter zijn en dochters wat kleiner. Een gedetailleerde statistische analyse van bevolkingsgegevens heeft bevestigd dat families met leden die gemiddeld klein van gestalte zijn meer nakomelingen via de dochters krijgen dan families met een gemiddeld wat grotere lengte. In die laatste leveren de zonen meer nakomelingen.

Voor koppels bestaande uit een grotere man en een kleinere vrouw is er dus een conflict in het bepalen van de optimale lengte van hun kinderen in functie van het geslacht. Het is de eerste keer dat het bestaan van zo’n geslachts-gebonden genetisch conflict in mensen wordt aangetoond.


Knack, 12-12-2012 (Dirk Draulans)