PDA

Bekijk de volledige versie : ‘Hoog inzetten, dat heb ik moeten leren'


Barst
8th July 2012, 04:52
‘Hoog inzetten, dat heb ik moeten leren'


‘Peter, ge hebt geen zittend gat', zei zijn grootmoeder altijd. Hoe hij bijna verslaafd raakte aan zijn eigen hectische levensstijl, beschrijft Peter Piot in zijn memoires. Die liggen nu ook in een Nederlandse vertaling in de boekhandel: Geen tijd te verliezen.


Thee heeft hij nodig, sterke thee om wakker te blijven. De jetlag zit Peter Piot (63) nog in het lijf, na een nachtvlucht Seattle-Brussel. Hoofd van UNAIDS is hij al drie jaar niet meer – tegenwoordig is hij directeur van het Londense Instituut voor Tropische Geneeskunde – maar de wereld reist hij nog als vanouds rond.


Bij uw afscheid van de VN, in 2008, gaf Kofi Annan u één advies.

‘Slapen! Ik moest zoveel mogelijk slapen. Pas als de verantwoordelijkheid wegviel, zou ik voelen hoe moe ik was. Kofi had gelijk: ik had in mijn jaren bij de Verenigde Naties een decennium van slaaptekort opgebouwd.'


Uw memoires lezen als een jongensboek. U overleeft een vliegtuigkaping, loopt net geen ebola op, prikt zich aan een met hiv besmette naald, ontsnapt aan een helikoptercrash en krijgt een lijfwacht na doodsbedreigingen. Dit boek had een stuk dunner kunnen zijn.

‘Dit boek had er ook niet kunnen zijn. Tja: de afwezigheid van ongeluk is een eerste vereiste in het leven. Word je geboren op een mesthoop in Calcutta, dan liggen je kansen anders dan wanneer je zoals ik in een kliniek aan de Naamsestraat in Leuven wordt geboren. Ik heb nooit gedacht dat ik zo oud zou worden als ik nu ben, ik heb me nooit enige leeftijd gevoeld. Maar toen mijn ouwe baas bij de VN, Jonathan Mann, omkwam in een vliegtuigcrash, heb ik een gevoel van urgentie gekregen. Het is het beste wat je kan overkomen: geconfronteerd worden met de dood, maar toch niet doodgaan. Daarna verlies je geen tijd meer.'


Op uw zevenentwintigste reisde u voor het eerst naar Afrika, bij de allereerste uitbraak van ebola in 1976. U kwam terug als een ander mens.

‘Die eerste keer in Congo, dat was een enorme confrontatie met de dood. We hebben daar lijken moeten bergen die helemaal waren opgezwollen van de hitte – zelfs met een gasmasker was de stank niet te harden. Het was irreëel, ik heb er nachten niet van geslapen. Toen ik na twee maanden thuiskwam, had ik echt tijd nodig om weer gewend te raken aan mijn gezin, en aan de absurde keuzemogelijkheden in de supermarkt.'


Eenzelfde metamorfose kwam er niet toen u voor de VN ging werken?

‘Toen was ik al ouder, ik weet niet of je dan nog zo sterk kunt veranderen. Paradoxaal genoeg heb ik bij de VN ook veel geleerd. Ik heb er respect gekregen voor politici, ingezien hoe belangrijk zij zijn om zaken gedaan te krijgen. Zij zouden de besten uit ons midden moeten zijn, maar in een tweet-klimaat kun je geen beleid voeren.'


U bent een nauwgezet chroniqueur. Na dertig jaar weet u nog precies welke zaken u die eerste keer in Afrika troffen. De rode aarde, de regen die met bakken uit de hemel valt, het abrupte invallen van de nacht, maar ook dat de allerarmsten op de markt een halve ui kunnen kopen, of één linker- of rechterschoen. Hoe hield u die herinneringen fris?

‘Die zitten in mijn geheugen geprent. Ik probeer bewust niet gewoon te raken aan de dingen, om mezelf tegen het keizer-zonder-klerenfenomeen te beschermen. Maar verwondering is me ook me aangeboren. Oké, als ik met de auto rijd, vraag ik me niet af hoe die vooruitkomt. Maar toen ik daarnet een vriend belde in Washington, met een hele oceaan tussen ons beiden, dacht ik: tiens, toch knap dat dat werkt.'


Het zijn voor u tropenjaren geweest bij de VN. Waartegen heeft u het hardst moeten vechten? Tegen aids of tegen de bureaucratie?

(aarzelt geen moment) ‘Tegen de bureaucratie. Ik had nooit verwacht dat ik met zoveel egotripperij zou te maken krijgen. Het was een loopgravenoorlog, een bureaucratische guerrilla. Je huid wordt elke dag wat dikker, maar het is een strijd die je niet kunt winnen. Je moet een weg eromheen zoeken.'


U beschrijft hoe de Wereldgezondheidsorganisatie WHO, Unicef, de Wereldbank en UNDP, het ontwikkelingsprogramma van de VN, het op een gegeven moment zelfs niet eens kunnen worden over de betekenis van de woorden ‘programma' en ‘programmering'. Zeg je dan niet: foert, bekijk het maar, ik ga wat anders doen?

‘Natuurlijk zeg je foert. Maar toch ga je door. Nie pleuje, zoals ze in Gent zeggen.'


Het aantal levens dat u kunt redden, is uw maatstaf voor succes. Toch loopt uw ego u soms voor de voeten. Prestige is een pluspunt, noteert u als u overweegt om uw carrière aan aids te wijden. En als u nipt niet wordt verkozen tot baas van de WHO, vindt u dat dit uw ego ‘op de juiste plek terugzet'.

‘Natuurlijk speelde mijn ego mee. Als je jezelf dit soort dingen als doel stelt, dan ben je heel ambitieus. Dat verdoezel ik niet, maar het wil nog niet zeggen dat ik ook làst had van egotripperij.'


Om te achterhalen wat voor vlees u in de kuip hebt met de staatshoofden die u ontmoet, ontwikkelt u de ‘schoenen- en horlogetest'. Paul Kagame van Rwanda slaagt, net als Thabo Mbeki van Zuid-Afrika. Omar Bongo van Gabon niet?

‘Die ontving me terwijl hij op een soort troon op een podiumpje zat, met handgemaakte schoenen van krokodillenleer aan zijn voeten en een met diamanten ingelegd horloge om zijn pols. Kagame had een ingewikkeld horloge met allerlei gadgets, maar dat was geen duur ding: het was van plastic.'


Over andere zaken bent u discreter: zo komt de lezer niet te weten wie de Afrikaanse leider is die op reis zijn eigen portret met zich meezeult en uitstalt in elke hotelkamer waar hij verblijft?

‘Oh, dat was de vorige president van Congo-Brazzaville – ik kon me bij het schrijven zijn naam niet herinneren. Zijn vrouw was een echte kerstboom, ze veranderde minstens een keer per dag haar hele set juwelen. Andere zaken had ik wél opgeschreven, maar moest ik er van mijn Amerikaanse uitgever weer uithalen – te veel kans op processen, vond die. Bijvoorbeeld over de corruptie die me het voorzitterschap van de WHO heeft gekost – daar ben ik van overtuigd, maar ik kan het natuurlijk niet bewijzen.'


U heeft alle groten der aarde ontmoet. Van sommigen bent u oprecht onder de indruk: Nelson Mandela, Fidel Castro. En uw favoriete prinsessen zijn Mathilde van België en Mette Marit van Noorwegen.

‘Omdat dat pientere vrouwen zijn die met hun twee benen op de grond staan. In de damesbladen worden ze meestal neergezet alsof ze geen hersenen hebben en gaat het vaak enkel over hun keuze van handtas. Dat is niet eerlijk. Deze twee dames hadden klasse én waren zeer aanspreekbaar: dat was een aangename verrassing.'


U staat bekend als breeddenkend, maar van sommige Afrikaanse gewoonten krijgt u het op de zenuwen. Zo kapittelt u de koning van Swaziland over zijn veelwijverij.

‘Ja hoor eens, er gaapte zo'n kloof tussen het beleid van die man en zijn gedrag. Eerst verbood hij alle minderjarige vrouwen in zijn land om seks te hebben. Tot hun achttiende moesten ze kuis blijven, om de overdracht van hiv te voorkomen. En vervolgens trouwde hij zelf met een zeventienjarige, die hij had uitgezocht uit een stel tienermeisjes dat topless voor hem moest dansen. Zijn dertiende vrouw was dat al. Allez kom, zoiets is toch geen seks met wederzijdse toestemming?'


U geeft in uw boek de indruk dat u nog eerder gelooft dat het goedkomt met Afrika, ondanks alle corruptie en nepotisme, dan met de instellingen van de VN.

‘De VN hebben dringend een tabula rasa nodig. Ik geloof enorm in de noodzaak van de VN en van multilateraal overleg, maar coördinatie werkt echt maar tot op een bepaald niveau. En Afrika? Dat zou een paradijs kunnen zijn, mocht er daar vrede komen.'


Bij uw aantreden als hoofd van UNAIDS waarschuwt de latere VN-secretaris-generaal Kofi Annan u voor de valkuilen van de multilaterale politiek. ‘Peter', zegt hij, ‘de zee zit vol haaien. Zorg dat je niet in het water valt. En val je wel in het water, zorg dan dat je niet bloedt.'

‘Ik bén in het water gevallen, toen ik de strijd om het voorzitterschap van de WHO verloor van de Koreaan Jong-wook Lee. Ik was de eerste om Lee te feliciteren, voor de camera's van de Zuid-Koreaanse tv dan nog. Dat was even slikken, jawel, en diep inademen. Maar ik heb niet gebloed.'


U had ook nog een gezin. Vereiste uw werk dat u naar Kenia, de VS of Genève verhuisde, dan verhuisden uw vrouw, zoon en dochter mee. Zij hebben een hoge prijs betaald voor uw activisme.

‘Dat betreur ik nu diep, en het was ook heel moeilijk om daarover te schrijven. Hoe opwindender de ontwikkelingen in mijn leven waren, hoe groter de onrust werd in het hunne. Meer wil ik daar niet over zeggen, ook in het belang van hun privacy.'


Uw verhouding tot Vlaanderen is dubbel. Al jong wilde u weg uit ‘het land van kop omlaag, braaf zijn, hard werken en niet opvallen'?

‘Dit is een land van klagers en van zagers. Schijnt de zon, dan is het te warm, en als het regent, is het ook niet goed. In Afrika klagen mensen ook wel, maar dan toch over serieuze dingen. En van mij mág je klagen, als je verkracht bent of niet weet hoe je morgen je kind te eten moet geven. Maar niet over het weer. Nee, ik moest die typische Vlaamse underdoghouding kwijtraken, die bescheidenheid die elke ambitie fnuikt, om iets te bereiken. Zo was ik dit boek in het Nederlands begonnen, maar toen Herman Portocarero (Belgisch diplomaat en schrijver, red.) me tipte dat je gemakkelijker een boek van het Engels naar het Nederlands vertaald krijgt dan omgekeerd, ben ik overgeschakeld op het Engels. Hoog inzetten: ik heb dat moeten leren.'


Toch schrijft u met veel warmte over uw ouders en grootouders, en over uw jeugd in Keerbergen.

‘Je moet je roots ook niet verloochenen, hé. Zoals August Vermeylen al zei: je moet Vlaming zijn, om Europeeër te kunnen worden.'


DS, 07-07-2012 (Hilde Van den Eynde)