PDA

Bekijk de volledige versie : Marie Colvin (1955-2012)


Barst
25th February 2012, 19:44
‘Ik spreek voor de mensen zonder stem'


Marie Colvin was een onvervaarde oorlogscorrespondente. Ze geloofde vurig in de noodzaak conflicten op de frontlijn te verslaan. Op haar zesenvijftigste werd de dame met het ooglapje in Syrië door een granaat gedood.


Toen ze in 2001 in Sri Lanka verslag uitbracht over het conflict tussen het regeringsleger en de opstandelingen van de Tamil Tijgers, werd ze door een granaatscherf getroffen en verloor ze haar linkeroog. Sindsdien droeg ze een ooglapje, dat een soort handelsmerk werd. Na die ervaring schreef ze voor het eerst over haar motivatie als oorlogscorrespondente. Ze legde uit dat ze het belangrijk vond om te vertellen wat er echt gebeurt, te berichten over ‘een mensheid die tot het uiterste wordt gedreven, tot de grens van het draaglijke toe.' En: ‘Getuigen is mijn vak. Het heeft me nooit geďnteresseerd welk type van vliegtuig net een dorp gebombardeerd heeft en of de luchtafweer 120 mm of 155 mm was.' Zij schreef over mensen, zodat anderen de waarheid misschien zouden begrijpen.

Soms deed ze meer dan schrijven. In Oost-Timor redde ze in 1999 mee het leven van 1.500 vrouwen en kinderen die in een VN-kamp door Indonesisch-gezinde troepen werden belegerd. Tweeëntwintig andere journalisten vertrokken, maar zij wuifde hen vaarwel en bleef met ongewapende VN-vertegenwoordigers achter om in haar krant en op de televisie verslag uit te brengen over het lot van de burgers. De publiciteit werd beloond: na vier gespannen dagen werden de vrouwen en kinderen geëvacueerd.

Dat was de essentie van Colvins benadering van de journalistiek. Ze interesseerde zich niet voor de politiek, de strategie of de wapens, maar wel voor hun impact op de mensen die zij als onschuldigen beschouwde. ‘Dit zijn mensen zonder stem', zei ze. ‘Ik vind dat ik een morele verantwoordelijkheid tegenover hen draag en dat het laf zou zijn hen te negeren. Als journalisten de kans krijgen om levens te redden, moeten ze dat doen.'

Ze versloeg conflicten in heel de wereld, onder meer in de Balkan, Tsjetsjenië en Zimbabwe, maar was vooral gespecialiseerd in de Arabische landen. Ze ontbrak dan ook niet tijdens de revoluties van 2011 in Tunesië, Egypte en Libië. Toen ze in de jaren 1980 voor het eerst Tripoli bezocht, was Moeammar Kadhafi, de Libische dictator, niet ongevoelig voor haar charmes en moest ze zijn avances ontwijken.

Toen in 1991 de eerste Irakese oorlog uitbrak en de buitenlandse journalisten op aandringen van hun ambassades vertrokken, heerste in Bagdad een sfeer van onderdrukte paniek. De pers pakte zijn koffers voor de laatste vlucht zou vertrekken, maar Colvin bleef er onverstoord bij en sloeg haar voorraden in. Flessenwater, beschuiten, blikjes fruit, Marlboro-sigaretten en, zoals altijd, een paar flessen goede whiskey. Toen ze van haar laatste uitstap in het bijna verlaten hotel terugkwam, had ze een kanarie in een kooitje bij zich. Er gingen immers geruchten over biologische wapens: Marie's kanarie was haar grapje en haar manier om met de spanning om te gaan.

Marie Colvin wilde op de eerste plaats de realiteit van de oorlog beschrijven en zijn gevolgen voor de burgers. Dat was ook haar missie in de belegerde stad Homs, waar ze om het leven kwam. Een paar dagen voor haar dood verscheen in de krant een aangrijpend stuk over het bloedbad waarvan ze getuige was terwijl het Syrische leger de stad onder vuur nam. Op de avond van 21 februari bracht ze op de televisie verslag uit, rustig als altijd. Het was een korte clip op ITV, misschien dertig seconden, uit de gevaarlijkste oorlogszone van de planeet. ‘De Syriërs laten geen burgers vertrekken', zei ze. ‘Wie zich straat waagt, wordt door granaten geraakt. Wie aan de granaten ontsnapt, wordt onder vuur genomen door de sluipschutters. De schutters zitten op alle hoge gebouwen. Het misselijkste, denk ik, is het genadeloze van dit alles. Ze raken burgerlijke gebouwen volstrekt genadeloos en zonder ergens op te letten, op een schaal die gewoon schokkend is'. Een dag later stierf ze zelf in een van die gebouwen.

Marie Colvin werd in Oyster Bay, New York, geboren in een Iers gezin. Ze studeerde eerst zeebiologie aan de universiteit van Yale maar schakelde over op Engelse letterkunde toen ze voor de universiteitskrant begon te schrijven. De journalistiek zou haar nooit meer loslaten. Na een jaar bij een vakblad kreeg ze een baan bij het internationale nieuwsagentschap UPI. Nadat ze in New York en Washington gewerkt had, werd ze overgeplaatst naar Frankrijk, waar ze de leiding kreeg van het bureau in Parijs. De titel was indrukwekkender dan de baan, want er was niemand anders. Maar het gaf haar de kans om over het Midden-Oosten te schrijven, een regio die haar met zijn cultuur, politiek en conflicten fascineerde. Tussen de bedrijven door werkte ze als freelancer voor The Sunday Times. Toen David Blundy, de beroemde Midden-Oostencorrespondent, de The Sunday Times in 1986 verliet, volgde zij hem op. Ze zou er nooit meer weggaan en werd in 1995 buitenlands correspondent.

Ze won tweemaal de British Press Award voor buitenlands verslaggever van het jaar. De International Women's Media Foundation bekroonde haar verslaggeving over Kosovo en Tsjetsjenië. In 2000 riep de Foreign Press Association haar uit tot ‘journalist van het jaar'. Ze schreef en maakte documentaires voor de BBC, onder meer over Yasser Arafat, en verscheen zelf in 2005 samen met vier andere vrouwelijke oorlogsverslaggevers in de documentaire Bearing Witness. Marie Colvin trad tweemaal in het huwelijk met Patrick Bishop, een auteur en journalist. Beide huwelijken eindigden met een echtscheiding. Ze was ook getrouwd met Juan Carlos Gumucio, een Boliviaanse journalist en schrijver die in 2002 zelfmoord pleegde.

© The Guardian (Roy Greenslade)


DS, 24-02-2012