PDA

Bekijk de volledige versie : Kerstessay De Afgeschafte Mens


Barst
28th December 2011, 04:54
Ik ben een mens godverdomme


Wie is de mens nog in een samenleving die gedicteerd wordt door de 'moodswings' van Standard & Poor's? Of is dat eerder een wat-vraag geworden, in onze ontmenselijkende 'computer says no'-maatschappij, waar wie niet rendeert of in het format past ongewenst is? Dat die vragen al gesteld moeten worden, lijkt MARC REUGEBRINK te duiden op een fundamenteel gebrek aan fatsoen. Men zou voor minder uit zijn vel springen.


Weet u wat het is? Eigenlijk ben ik het zat. Meer dan zat. Mijn hele leven ben ik een trouwe krantenlezer geweest. Maar vandaag is het lezen van de krant een vorm van zelfkwelling geworden. Niet per se omdat de kranten slechter geworden zijn - al zouden we het daar ook nog eens over moeten hebben. Nee, het gaat om het nieuws zelf. Ik kan tegenwoordig de krant niet openslaan (de tv of radio niet aanzetten, het internet niet opstarten) zonder onmiddellijk in een colère te schieten.

De eindeloze, in velerlei opzichten pathetische, destructieve, om niet te zeggen politiek-suïcidale onderhandelingen over een nieuwe Belgische regering hebben natuurlijk niet geholpen om 's ochtends bij de koffie en het bladeren in de krant een vrolijk humeur te krijgen: zoveel kinderachtigheid en incompetentie bij elkaar verdraagt zelfs een kleuterjuf niet. Maar ook de simpele mededeling dat de boekenbeurs dit jaar weer een groot succes was, en in het verlengde daarvan: dat het met het boek in Vlaanderen nog zo slecht niet gaat, doet me onmiddellijk overkoken - en dat in een tijd waarin 'boek' en 'kookboek' synoniemen zijn geworden.

Ik kan al die opiniebijdragen niet meer lezen van economen die nu bakzeil halen en zeggen dat - oeps! - de markt dan toch niet zo alleenzaligmakend en zelfregulerend en vooral 'wetmatig' is als ze jaren geleden met veel aplomb beweerden. Daarmee speelden ze politici in de kaart die - oeps! - nu soms tot dezelfde conclusies komen. Meestal als ze voor de directe gevolgen van hun eigen beleid niet langer bevoegd heten te zijn en ergens in de provincie de gouverneur uithangen. Of in veel te grote, erg vervuilende auto's tussen Brussel en Straatsburg heen en weer racen. Sorry hé, maar ik wist dat tien jaar, wat zeg ik, twintig jaar geleden al. Zoals ik al sinds het rapport van de Club van Rome uit 1972 weet dat ongeremde groei uiteindelijk ontaardt in kanker.

En dan zwijg ik nog over wat een springkonijn als minister Pascal Smet bijna dagelijks aan onzinnigs en vooral desastreus verzint om het Vlaamse onderwijs nog wat verder de dieperik in te duwen. Een zich socialist noemende mediabestormer is het, die zijn wijsheid vooral haalt bij organisaties met een louter marktgedreven achtergrond als de Oeso en die het onderwijs voornamelijk beschouwt als een hypermarché waar men als shoppers precies afgebakende, op de markt toegesneden kenniselementen kan inslaan. En daarin wordt hij toegejuicht door iemand als André Oosterlinck, een man die men al jaren voor zijn pensionering ontoerekeningsvatbaar had moeten verklaren, iemand die er in zijn eentje verantwoordelijk voor is dat de K van de KU Leuven vooral de K van Kul is geworden.


Twaalf seconden

Zat ben ik het. Zo zat dat ik mezelf soms nauwelijks meer kan onderscheiden van het gajes dat dagelijks de internetsites teistert met van niets dan ressentiment en eigenbelang getuigende scheldkannonades tegen alles en iedereen. En dat is dan ook weer mijn eer te na. Datzelfde eergevoel geeft me in dat het niet juist is om persoonlijk te worden in mijn afkeer van door specifieke ministers en emeritus hoogleraren gevoerd en verdedigd beleid. Pascal Smets onzinnige voorstellen zijn slechts de uitkomst van een reeks tragische vergissingen die beleidsverantwoordelijken en de politieke families waartoe zij behoren in de afgelopen decennia hebben begaan. Zoals André Oosterlinck het product is van een mentaliteit die universiteiten in heel Europa hebben omgevormd tot leerfabrieken die hun belangrijkste taak - het voeren van onafhankelijk onderzoek in dienst van de waarheid (jazeker, de waarheid!) - hebben verkwanseld aan het bedrijfsleven. Geen enkele door een universiteit gepote aardappel is sindsdien nog onschuldig.

Ook dat maakt van het lezen van de krant 'sochtends bepaald geen sinecure: die moeizame weg terug naar de redelijkheid die ik vervolgens moet afleggen om niet ook mijzelf meteen maar af te schrijven als iemand met enkel een onderbuik en een overvloed aan gal. En daar hoort ook bij dat je je bij berichtgeving in de media, zelfs in de spreekwoordelijke kwaliteitskranten, altijd bewust moet zijn van de eisen die het medium oplegt aan de werkelijkheid die het zegt te verslaan. Die werkelijkheid is minstens ten dele het resultaat van wat de media, gedreven door hun eigen belangen, ervan hebben gemaakt. Televisie is op dat punt ongetwijfeld het allerergste: de ongeschreven 12 seconden-regel. Het is de tijd die men gemiddeld krijgt om te antwoorden op vragen van een journalist. Die reageert daar vervolgens vaak in heuse Siegfried Bracke-stijl op met: 'Ik onthoud dus dat…', en blijkt dan meestal iets onthouden te hebben wat niet werd gezegd. Ruimte voor nuancering is er bij de snelle media eigenlijk niet. En nuance kost gewoonlijk meer ruimte dan zelfs de geschreven media beschikbaar hebben.

En daar zit men dan 's ochtends boven zijn kopje koffie en zijn half verfrommelde krant, met de alweer deels ingeslikte woede en een beginnend hoofdpijntje ten gevolge van de zelfopgelegde verplichting dan toch in ieder geval persoonlijk de nuance te blijven inzetten tegen de soundbites. In gedachten bladert men door boekwerken die veel te dik en ingewikkeld zijn om ooit kans te maken uitvoerig besproken te worden in welke krant dan ook. Men haalt na enige tijd uiteindelijk zijn nutteloze gelijk in de vorm van een uiterst boeiend, bij een tweede koffietje voor zich uit gelispeld betoog over, zeg maar: 'de ideologische bepaaldheid van de als niet-ideologisch voorgestelde ruimte in een wereld waarin beeldvorming voor werkelijkheid doorgaat' - zoiets. En dan moet men nog aan zijn werkdag beginnen.


Legbatterij

Ik voel me 's ochtends soms net een Howard Beale, een personage uit de film Network (1976) van Sidney Lumet. Beroemd is de scène waarin dit doorgeslagen nieuwsanker tijdens een live-uitzending de kijkers oproept om op te staan uit hun zetel, het raam te openen en uit alle macht te roepen: 'I'm as mad as hell, and I'm not going to take this anymore'. Daar wordt massaal gehoor aan gegeven. Het levert een huiveringwekkend beeld op. Overal hangen mensen schreeuwend uit hun ramen. Woedend. Wanhopig vooral. Een bende kippen in een legbatterij, zich niet zozeer verzettend tegen iets specifieks, maar tegen alles tegelijk.

Opvallend aan Beales tirade is dat hij nadrukkelijk niet zoekt naar oplossingen of nuancering. 'Ik weet niet wat ik moet doen aan de depressie en de inflatie en de Russen en de misdaad op straat', zegt hij (1976 was de tijd van de oliecrisis, van economische recessie, hoge werkloosheid en van de Koude Oorlog). En ook: 'I don't want you to protest. I don't want you to riot - I don't want you to write to your congressman because I wouldn't know what to tell you to write. All I know,' zo stelt hij, 'is that first you've got to get mad. You've got to say, “I'm a human being, God damn it! My life has value!,'

Ik ben een mens godverdomme. Mijn leven heeft waarde. Vager kan het niet. Het is pathetisch ook. Maar het verwoordt precies wat ik 'sochtends tegen mijn krant en tegen de wereld zou willen roepen.

De scène uit 'Network' is terug te vinden opwww.standaard.be/network

http://reugebrink.skynetblogs.be


DS, 26-12-2011 (Marc Reugebrink)

Barst
28th December 2011, 04:58
Dode zielen


Wie is de mens nog in een samenleving die gedicteerd wordt door de 'moodswings' van Standard & Poor's? Of is dat eerder een wat-vraag geworden, in onze ontmenselijkende 'computer says no'-maatschappij, waar wie niet rendeert of in het format past ongewenst is? Dat die vragen al gesteld moeten worden, lijkt MARC REUGEBRINK te duiden op een fundamenteel gebrek aan fatsoen. Men zou voor minder uit zijn vel springen.


De soms bijna oudtestamentische woede die me overvalt als ik 's ochtends de krant opensla, heeft alles te maken met het gevoel dat ik als mens in de huidige maatschappij eigenlijk geen rol van betekenis meer speel. Zelfs politici die te pas en te onpas 'de mensen' erbij halen om het zogezegd nobele van hun bestrevingen in de verf te zetten, blijken na even doorvragen die 'mensen' alleen maar te gebruiken om een programma te realiseren.

Ze maken van die 'mensen' in de eerste plaats dienaren van een gewoonlijk als onwrikbaar voorgestelde economische 'realiteit'. Het eindeloze gesteggel over de vraag of we 'Belgen' dan wel enkel 'Vlamingen' of 'Walen' zijn, wordt lichtelijk ridicuul in het licht van een politiek die de inwoners van dit lapje grond in de allereerste plaats als werknemers beschouwt - werknemers van de nv België of van de bvba Vlaanderen en de bvba Wallonië.

De staat is een bedrijf geworden. Wie niet rendeert, is sowieso aan beide zijden van de taalgrens de klos - zo niet nu, dan toch over enige tijd, want onze nationale en regionale vennootschappen moeten hun oren laten hangen naar 'Europa', een moloch die zich nog minder lijkt te bekommeren om 'de mensen' dan de politici bij ons thuis. Een werkloze is zo bezien eigenlijk geen mens meer, want hij levert niks op en levert dus ook geen bijdrage als consument, de enige andere hoedanigheid waarin hij nog lijkt te mogen bestaan. Sans-papiers maakten al van meet af aan geen kans. Maar straks horen ook gehandicapten, behoeftige bejaarden en mensen met een hardnekkige hernia of koortslip tot de categorie afval.

Overdrijf ik? Misschien. Maar toch niet heel erg veel. 'Is de mens nog wel de maat van alle dingen?' vraagt Stefan Hertmans zich af in een recent essay, en zijn antwoord is niet bepaald bemoedigend: 'Alles is te groot, te abstract en vandaar ook te kil geworden om de mens nog geborgenheid te geven', schrijft hij. En wat later heeft hij het over 'een wereldbeeld waarin de mens zich eenzaam voelt omdat zijn 'maat' alleen nog in banale confectiekledij te vinden is, maar nergens meer in iets wat op een ziel gelijkt'. Misschien is het dat wat in mij begint te roepen en wat al die uit hun ramen hangende mensen in Sidney Lumets film uitschreeuwen met hun 'I'm mad as hell and I'm not going to take this anymore': de ziel? Als geboren en getogen heiden heb ik met de religieuze connotaties bij dat woord de nodige moeite. Maar misschien is het ook te gebruiken om te verwijzen naar iets buiten die connotaties om? Het gaat om het gevoel dat men niet wordt gezien als wie men in wezen is (in wezen ja!).


Hobbyclub

Zelf was ik bijvoorbeeld heel graag een schrijver geweest - waarmee ik bedoel: een schrijver van literatuur. Men kan nu tegenwerpen dat ik dat toch ben. Ik schreef romans, dichtbundels, een essaybundel, zat in redacties van literaire tijdschriften en schreef ook nog eens een karrenvracht aan recensies over literatuur. Maar de literatuur lijkt alleen nog maar in strikt literaire kringen zelf te bestaan. In het maatschappelijke en culturele leven speelt ze geen wezenlijke rol meer. Literatuur is zoiets als een hobbyclub geworden, een marginaal verschijnsel dat alleen nog bij hoge uitzondering de rol speelt die zij vroeger speelde. Toen was zij 'medium van de nationale geesten', zoals de filosoof Peter Sloterdijk het verwoordde. Hij heeft het dan over de tijd waarin literatuur een belangrijke rol speelde bij de totstandkoming van de politieke en culturele synthese binnen een samenleving. Men was ervan overtuigd 'dat grote politieke en economische structuren georganiseerd zouden kunnen worden naar het vriendschapsmodel van het literaire genootschap'. Daar is vandaag de dag nog maar een zwakke echo van overgebleven.

Heel af en toe kunnen we ons nog iets voorstellen bij de claim dat bijvoorbeeld nationale identiteit en literatuur nauw met elkaar verbonden zijn, dat een land zijn literatuur nodig heeft en ook moet kennen, om te begrijpen wat het pas werkelijk tot land maakt. Bijvoorbeeld wanneer tussen Nederland en Vlaanderen weer eens de discussie opflakkert over de vraag wat de Vlaamse literatuur anders maakt dan die uit het polderland boven de Moerdijk. Of wanneer parlementsvoorzitter Jan Peumans de literatuur en kunst die in Vlaanderen wordt gemaakt - die van Claus, van Boon, van Lanoye, die van Tuymans, Borremans en Fabre - liever vervangen zag door iets wat beter past bij zíjn idee van Vlaamse cultuur als een pensenkermis met dansmariekes en vendelzwaaiers. Op dergelijke momenten worden we weer even herinnerd aan het belang dat in vroegere tijden aan literatuur (en kunst) werd toegekend. Maar over het algemeen wordt dat soort discussies toch vooral gevoerd binnen literaire kringen zelf, zodat alle woordenwisselingen en al die soms zo hoogoplopende ruzies tussen schrijvers, critici en academici vandaag de dag eerder als een vorm van huiselijk geweld gelden dan als conflicten die ook voor de rest van de samenleving werkelijk belang hebben.

Literatuur maakt hoogstens nog deel uit van de marktgedreven amusementsindustrie en is alleen van belang voor zover men binnen die industrie bereid is haar amusant te vinden. De schrijvers die men daar blijkbaar nog wél belangrijk acht, danken die aandacht niet zozeer aan de specifiek literaire voortreffelijkheid van hun werk (al ontbreekt die daarom niet). Het zijn andere factoren die hen geschikt maken om als hofnar te dienen voor een industrie die alleen op entertainment en verkoop is gericht. Dat heeft niets meer te maken met de waarden die de literatuur van oudsher voorstaat. Het zijn de media die beslissen over de belangrijkheid, liever: de aantrekkelijkheid van een auteur.

Wat daarbij precies bepalend is, valt overigens moeilijk te voorspellen. De ene keer gaat het om wat je bij aandacht van de massamedia verwacht: een schrijver die zichzelf presenteert als eenvoudige boerenlul die van die o zo moeilijke literatuur de ballen verstand heeft (type Kluun en Giphart), of die er gewoon een broertje dood aan heeft (Brusselmans). De andere keer ziet men graag dat de schrijver zijn traditionele rol van 'echte' auteur blijft vervullen: dat hij lekker kritisch is, lekker tegendraads, lekker tegen het establishment (type Lanoye). Soms wil men de ondraaglijke lichtheid van Martin Bril, dan weer de zware poëtische diepte en hoogte van Erwin Mortier. Soms het haast documentaire, en vooral autobiografische realisme van Verhulst (men is dol op autobiografie), dan weer de artificiële, mystieke werelden van Verhelst. Ze mag natuurlijk ook gewoon een lekker stuk zijn, de auteur, liefst met een foto waarbij je spontaan gaat denken: 'maar die hoeft toch helemaal niet te schrijven om aan de kost te komen?' Als het maar sexy is, kortom. Als het maar verkoopt.


Technische dienstverlening

Let wel: ik heb het hier niet over de intentie, de inzet van de auteurs, noch over de literaire merites van hun werk. Ik heb het hier over het feit dat de massamedia van die intenties bijzaak maken. En van schrijvers dode zielen. Binnen die context ben ik geen literair auteur, maar blijk ik 'voor eigen rekening, voor rekening van derden of in deelneming met derden' aan 'technische dienstverlening in de ruimste zin van het woord' te doen, 'zowel in België als in het buitenland'. Ik had het zelf nooit kunnen verzinnen. Mijn boekhouder heeft het bedacht. En het is hoe ik ingeschreven sta bij de Kruispuntbank van Ondernemingen. Er zijn nog andere omschrijvingen denkbaar, zo stel ik me voor. Ik herinner me bijvoorbeeld een telefoongesprek met een of andere overheidsinstantie. Op mijn mededeling dat ik schrijver was, kreeg ik te horen dat de computer die categorie niet kende ('computer says no'). 'Journalist' kon wel. Vult u dat dan maar in, zei ik hoorbaar zuchtend. Waarop de dienstdoende ambtenaar doodleuk vroeg: journalist binnen- of buitenland?

Waar het om gaat is dat literatuur oorspronkelijk een 'humaniseringsmedium' was, om Peter Sloterdijk nog eens aan te halen. Als zodanig speelde ze tot voor kort dan ook een belangrijke rol in ons onderwijs. Ze diende de opvoeding van de mens tot een verantwoordelijke burger. Daarin lijkt ze op religie. Religie wil de mens op basis van door God gegeven regels voorschrijven wie hij moet zijn, vanuit de pessimistische, maar daarom niet minder juiste vooronderstelling dat de mens zal verwilderen zonder die hem inperkende regels. De literatuur zoals wij die kennen (grofweg gesproken: de literatuur vanaf de achttiende eeuw) stelt echter de vraag naar wáár de grenzen dan precies getrokken moeten worden. De geschiedenis van die moderne literatuur wordt daarom meestal voorgesteld als een geschiedenis van enkel de bevrijding van de inperkende regels die met name de religie aan de mens oplegde. Maar die bevrijding stond nooit los van een nieuw mensbeeld dat niet door de religie werd bepaald. Over de precieze invulling van dat mensbeeld is men het nooit eens geraakt, maar je zou kunnen zeggen dat dat nu juist onze vrijheid uitmaakt. Die vrijheid ligt minder in de totale bevrijding van elke grens dan in de noodzaak om nu, als mens onder de mensen, als individu naast andere individuen, zélf grenzen te stellen en die ook te mogen stellen.

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat schrijvers en kunstenaars zich dit alles zelf niet altijd goed gerealiseerd lijken te hebben. De bevrijding van oude grenzen leek in artistieke milieus vaak te gaan boven de noodzaak om nieuwe grenzen te trekken. Afrekening met een religieuze ethiek stond de ontwikkeling van een wereldlijke ethiek lange tijd in de weg, om het zo eens te zeggen. Men vierde een nihilistisch feestje. Men stelde triomfantelijk dat literatuur en kunst voortaan autonoom waren, dat de vrijheid van meningsuiting er onbegrensd diende te zijn, dat de kunstenaar en de schrijver niemand iets verplicht waren. Er zijn schrijvers die dat nog steeds volhouden.

En je kunt zeggen dat ze in zekere zin hebben gekregen wat ze zo graag wilden hebben: een schrijver kan vandaag bijna alles zeggen wat hij wil. Er is alleen niemand meer die er nog naar luistert. Er wordt alleen geluisterd als de schrijver geschikt is om de boerenlul uit te hangen, of de 'echte', 'lekker kritische, dwarsliggende' schrijver, of wat er ook maar past binnen het format dat men heeft bedacht om hem - liefst kort! en louter voor de leut - aan het woord te laten. Een kort rokje en een stel goeie benen mag ook.


Foucault, toch?

Wat me hier werkelijk kwaad maakt, is dat alleen al het ter sprake brengen van deze zaken binnen de huidige samenleving als literair geldt. De kritiek op een samenleving die de mens reduceert tot wat hij opbrengt als consument en als werknemer, is binnen die samenleving zelf quantité négligeable geworden. Het is iets waaraan men gerust uiting mag geven. We leven in een vrij land tenslotte. 'U heeft recht op uw mening', zo wordt ons vriendelijk voorgehouden.

'U mag die op literaire wijze verpakken, of anderszins. Het mag in de vorm van romans of kakmachines. U mag het in de krant doen, hier en nu. Zelfs op televisie mag u uw ongenoegen laten blijken, mits u zich uitdrukt in eenvoudige zinnen die niet langer duren dan twaalf seconden. Het doet er toch niets toe. Het pleit is beslecht. De mens is een uitvinding van de achttiende eeuw. Dat heeft één van die moeilijke, kritische filosofen uit die zo waardevolle literaire kringen van u immers zelf gezegd? Hoe heette die ook alweer? Was het niet Foucault, Michel Foucault? Welnu, wie zijn wij om hem tegen te spreken: de mens is een uitvinding van de achttiende eeuw. En dit is de eenentwintigste eeuw. Zijn houdbaarheidsdatum is verlopen.'

http://reugebrink.skynetblogs.be


DS, 27-12-2011 (Marc Reugebrink)

Barst
28th December 2011, 05:00
Kiezen zonder keuze


Wie is de mens nog in een samenleving die gedicteerd wordt door de 'moodswings' van Standard & Poor's? Of is dat eerder een wat-vraag geworden, in onze ontmenselijkende 'computer says no'-maatschappij, waar wie niet rendeert of in het format past ongewenst is? Dat die vragen al gesteld moeten worden, lijkt MARC REUGEBRINK te duiden op een fundamenteel gebrek aan fatsoen. Men zou voor minder uit zijn vel springen.


De afschaffing van de mens toont zich niet alleen in de omgang met kunst en literatuur. Het is nog maar een paar maanden geleden dat er een hallucinante discussie werd gevoerd over de studiekeuze van een nieuwe lichting studenten. Die kozen te vaak voor richtingen die economisch gezien oninteressant waren. Ze zouden alleen studeren voor een werkloosheidsuitkering. Het leidde tot bizarre voorstellen om studenten met de 'verkeerde' studiekeuze meer inschrijvingsgeld te laten betalen dan studenten die zo verstandig zijn om een keuze te maken die meer aansluit bij de economische realiteit (dixit André Oosterlinck). Of, andere mogelijkheid, studenten die zo nodig humane wetenschappen moesten studeren, dienden na afloop van hun studie gekort te worden op hun uitkering, of zelfs van het recht op een uitkering uitgesloten te worden (dixit Etienne De Callataÿ, hoofdeconoom van Bank Degroof).

VDAB-baas Fons Leroy bakte het nog wat bruiner. Hij meende niet alleen dat afgestudeerden in de sociale wetenschappen en communicatierichtingen verplicht omgeschoold moeten worden tot iets wat wél zinnig is, maar ook dat we al in de kleuterschool moeten beginnen met het screenen van de kindjes. 'We moeten zelfs bij kleuters al detecteren waar de talenten en interesses liggen. Je ziet op die leeftijd bijvoorbeeld al of ze graag met hun handen bezig zijn', stelde hij. Op die leeftijd zul je in ieder geval niet zien dat ze graag boeken lezen.

En dat scheelt, want dat is ook nergens goed voor. Het lijkt me dat dit heerschap hier al een flink voorschot neemt op het tijdperk dat er dankzij zijn plannen geen enkele psycholoog meer voorhanden is om hem te vertellen dat zijn voorstel volkomen van de pot gerukt is. En verder riekt dit soort gebazel naar heropvoedingskampen en ander onaangenaams waarmee balsturige burgers altijd wel in het gareel zijn te krijgen. Daar zijn in het verleden voldoende voorbeelden van te vinden. Al is geschiedenis natuurlijk een humane wetenschap die tegen die tijd volledig afgeschaft zal zijn. Tel uit je winst.

Er is in het onderwijs al langer een ontwikkeling bezig waarbij de afstemming op economische rentabiliteit de fundamenten van dat onderwijs zelf dreigt te ondermijnen. Martha Nussbaum stelt in haar boek Niet voor de winst zelfs dat die ontwikkeling uiteindelijk bedreigend is voor de democratie. 'Dorstend naar nationaal gewin ontdoen vele landen en hun onderwijsstelsels zich achteloos van allerlei competenties die noodzakelijk zijn voor het levend houden van democratieën', stelt ze - en dan heeft ze het over het wegbezuinigen van 'de kunsten, de niet-exacte vakken en de geesteswetenschappen'. Die leveren niet alleen de voor een voldragen democratie noodzakelijke kennisinhouden, maar spelen ook een rol bij wat ze 'de humanistische aspecten van de bèta- en gammavakken' noemt: 'het fantasievolle, creatieve aspect en het aspect van rigoureus kritisch denken'. Iemand met een wiskundeknobbel zal het zonder die aspecten ook in de wiskunde niet ver brengen.


Economie om de economie

'Voor een bloeiende economie zijn dezelfde vaardigheden vereist als voor goed burgerschap', stelt Nussbaum. Voorstanders van 'op economische groei gericht onderwijs', zoals zij het noemt, hebben 'een verarmde opvatting over wat vereist is voor het verwezenlijken van hun eigen doelstellingen'. Dat is natuurlijk alleen zo als economie wordt opgevat als wat het ook in mijn ogen eigenlijk zou moeten zijn: geen doel op zich, maar een middel om bij uitstek menselijke doelen te bereiken. Gezien de huidige ontwikkelingen moet men echter vaststellen dat de economie zich van al het menselijke heeft ontdaan. Ze heeft niet eens nog betrekking op iets reëels in zichzelf. In 1970 was nog 90 procent van de financiële verrichtingen verbonden met wat er daadwerkelijk werd geproduceerd. Eind jaren negentig bleek dat cijfer al gedaald te zijn onder de 10 procent. Het moge duidelijk zijn: de economie is er niet voor ons, ze bestaat alleen omwille van zichzelf.

Je onderwijs daarop afstemmen, betekent dat je kinderen hoogstens ziet als instrument, en dan zeg ik het nog netjes. We zijn hier in ieder geval ver verwijderd geraakt van een onderwijsideaal waarbinnen mensen worden opgevoed tot mondige, kritische burgers met gemeenschapszin, tot persoonlijkheden die in staat zijn individuele keuzes te maken. Tot mensen met een ziel, kortom.

Het ideaal van de mondige, kritische burger staat nog wel steeds ingeschreven als doelstelling van ook het huidige onderwijs. Als zodanig is het nog een restant van de onderwijsvernieuwing die in de vorige eeuw zijn beslag kreeg. Die vernieuwing kwam voor een groot deel van de mei 68'ers. Maria Montessori of Célestin Freinet kunnen hier als vroege voorlopers genoemd worden. Bij beiden stond de leefwereld van het kind centraal. Langharige wereldverbeteraars voegden daar na de jaren zestig nog aan toe dat onderwijs 'functioneel' diende te zijn: het ging om de bruikbaarheid voor het dagelijkse leven en om 'maatschappelijke redzaamheid'.

In tegenstelling tot wat men bij een term als 'functioneel' misschien denkt: er ging aan dit soort ideeën over onderwijs toentertijd een marxistisch getinte analyse van de samenleving vooraf, afgekruid met een beetje Freud, een beetje Fromm, wat inzichten van Jean Piaget en zelfs Jung. De louter op consumptie gerichte samenleving vervreemdde de mens van zijn werkelijke wezen, zo heette het. De 'bruikbaarheid' van het onderwijs had geen betrekking op wat ook toen in het dagelijkse leven al de dienst uitmaakte, zeg maar: de kapitalistische, consumentistische logica. Het had betrekking op wat dat dagelijkse leven idealiter diende te zijn: een leven waarin het individu zich vrij kon ontplooien en zijn werkelijke potentieel kon realiseren. Een leven waarin het individu géén slaaf was van de consumptiedwang, die alleen in oppervlakkige zin zijn behoeften bevredigt en zo juist verhindert dat zijn wérkelijke behoeften vervuld kunnen worden. Onderwijs was met andere woorden een middel om de samenleving te veranderen.


Onderwijs op de hurken

Dat heeft toch wat ongewenste effecten gehad. Men stelde bijvoorbeeld, niet ten onrechte, dat louter op cognitie gericht onderwijs leerlingen geestelijk amputeert. Maar men gooide het kind met het badwater weg. Veel van de oorspronkelijke kennisinhouden werden niet meer aangeboden, ook al omdat die kennis werd verbonden met een in de ogen van de vernieuwers verwerpelijke burgerlijke ideologie. De gedachte dat je moet uitgaan van de belevingswereld van de leerling leidde vaak tot een onderwijs op de hurken. Het leerde bovendien de leerlingen een eerder consumentistische houding aan, dit in tegenstelling tot de oorspronkelijke bedoelingen. Dat is een houding waarbij men zich richt op wat voorhanden is, en niet op wat er daarnaast nog zou kunnen of zelfs moeten zijn. Het is het tegendeel van kritisch bewustzijn.

Functioneel onderwijs is vandaag dan ook alleen nog maar onderwijs dat goed functioneert binnen wat als een onontkoombare werkelijkheid wordt voorgesteld: die waarin rendement als hoogste deugd geldt. Het is ook op die werkelijkheid dat scholen hun 'aanbod' (het onderwijs als supermarkt) dienen af te stemmen. Of anders gezegd: het zijn organisaties als de Oeso, Voka, VDAB, Unizo of 'het' bedrijfsleven in het algemeen die de keuzemogelijkheden definiëren. Dat zijn allemaal, in meer of mindere mate, herauten van een enkel door de markt gedicteerde wereld die met kritische, zelfstandig denkende burgers weinig te zien heeft.


Ideologie als scheldwoord

Zo wordt ons al in de schoolbanken geleerd dat we geen échte keuze hebben. En dat is precies wat we bevestigd lijken te zien als we later in het stemhokje staan. Je krijgt het gevoel dat het weinig tot niets uitmaakt of je voor sociaaldemocraten, christendemocraten, voor links- of voor rechts-liberalen kiest, terwijl het streven van ecologisten en andere vegetariërs sowieso onrealistisch heet te zijn. Elk alternatief voor de marktgedreven werkelijkheid wordt wegens zijn vermeende onhaalbaarheid al afgeschoten nog voor het geformuleerd is. Politiek wordt vandaag door politici zelf dan ook zonder verpinken 'de kunst van het mogelijke' genoemd.

Terwijl het dat niet zou mogen zijn. Een gezonde democratie is alleen mogelijk als er tussen de partijen grotere verschillen bestaan dan een meningsverschil over de vraag of de pensioenleeftijd nu 65 of 67 moet zijn. Een gezonde democratie kan alleen bestaan als er alternatieven mogelijk zijn voor wat in een zekere tijd wordt voorgesteld als 'de wereld zoals ze nu eenmaal is'. Politiek is juist de kunst van wat niet mogelijk lijkt, maar bijvoorbeeld wel dringend gewenst of hoogstnoodzakelijk is. Ze 'verandert de parameters van wat binnen de bestaande constellatie mogelijk wordt geacht', zo stelde Slavoj Zizek ooit. Politiek gaat met andere woorden over ideologische verschillen, of zou daarover moeten gaan.

Maar in politieke kringen is men er blijkbaar van overtuigd dat we de ideologie voorbij zijn. Het is zelfs zo ongeveer het ergste scheldwoord geworden dat men een politieke tegenstander kan toevoegen: dat hij ideologisch bezig is. Het woord wordt vaak verbonden met de ideologieën die in het verleden ernstig zijn ontspoord: nationaal-socialisme, fascisme, communisme. Zo wordt elke kritiek op het dominante discours, zij het meestal impliciet, teruggebracht tot een pleidooi voor goelags en concentratiekampen. Kritiek zelf wordt op die manier een taboe. Dat is de dood in de pot voor elke democratie.

Dat de marktgedreven samenleving zelf ideologisch bepaald is, komt blijkbaar bij geen politicus op, zelfs niet nu die samenleving op haar beurt ernstig ontspoort. Men blijft volhouden dat het marktdenken ideologisch neutraal is. Daarmee heeft men de facto van dat marktdenken een nieuwe god gemaakt waartegen men alleen op straffe van excommunicatie in 't geweer kan komen. Op die manier wordt elke 'hoogmis van de democratie' een farce. We hebben de mogelijkheid om te kiezen voor wat het geval is. Dat geeft ons eerder een gevoel van machteloosheid dan van medeverantwoordelijkheid. Het leidt tot frustratie of - en dat lijkt algemener te zijn - apathie. In landen waar er geen stemplicht is, is de opkomst bij verkiezingen vaak zorgwekkend laag.

Slimme politici weten dat en zien er dus op toe dat er in hun programma's keurig voor de media verknipte soundbites voorkomen die de kiezer het gevoel geven dat er toch nog verlossing mogelijk is uit wat een grauwe, zielloze wereld is geworden. Vlaams-nationalisten beloven ons bijvoorbeeld de volledige zeggenschap over onze eigen morzel gronds en maken zo de Walen verantwoordelijk voor ons onbehagen. Als we ons nu maar van die potverteerders ontdoen, dan komt alles goed. Maar ideologisch gesproken hebben de Vlaams-nationalisten niets anders in de aanbieding dan precies dat neoliberale recept dat ons het gevoel geeft dat we klem zitten. Ze beloven dus de voortzetting van de huidige malaise op een nóg kleiner stukje grond.


Merkwaardige periode

Sociaaldemocraten hebben hun eigen ideologische wortels allang verloochend en sjokken sinds Blairs 'New Labour' en 'die neue Mitte' van Schröder mee in het neoliberale discours. 'The third way' heette dat in de jaren negentig. Het blijkt nu 'the only way' te zijn. Als men tegenwoordig ten zuiden van de taalgrens het woord 'solidariteit' bezigt, lijkt het alleen nog gebruikt te worden als dekmantel voor een communautaire agenda. Het woord lijkt eerder de Waalse onwil te vertegenwoordigen om in naam van een nationaal belang te handelen - een onwil die niet onderdoet voor de halsstarrigheid van Vlaams-nationalisten op dit punt - dan dat het nog betrekking zou hebben op de ideologische wortels van de sociaaldemocratie.

Maar of het nu de Walen zijn die het Vlaamse geluk in de weg staan of omgekeerd, er is ook nog Europa. En daarbuiten is er nog zoiets als de hele godganse wereld die de gedachte aan een samenleving die niet op ongebreidelde groei en ongebreidelde winst is gebaseerd, ridicuul noemt. Het kan niet. Het mag niet. Het is ondenkbaar, zelfs. Er is niets buiten wat er is zoals het er nu eenmaal is. En zelfs nu we met zijn allen op een ecologische ramp afstevenen, zelfs nu de economische crisis zonneklaar aantoont dat het tot nu toe gevolgde pad rampzalig is geweest, zelfs nu komt men niet verder dan het afkondigen van maatregelen waaruit blijkt dat men van zins is de gevolgen van die crisis met de oorzaken ervan te bestrijden. Zelfs als het systeem evident niet werkt, blijft het blijkbaar het enige dat zou kunnen werken.

In zijn roman De kaart en het gebied laat Michel Houellebecq zijn verteller op een zeker moment vanuit de nabije toekomst terugkijken naar onze huidige tijd. Men leefde 'in een ideologisch merkwaardige periode', schrijft hij, 'waarin iedereen in West-Europa ervan overtuigd leek dat het kapitalisme ten dode opgeschreven was, dat het zijn laatste jaren beleefde, zonder dat de extreem-linkse partijen overigens meer stemmen wisten te trekken dan hun gewone clientèle van kribbige masochisten. Een sluier van as leek over de geesten neergedaald.'

http://reugebrink.skynetblogs.be


DS, 28-12-2011 (Marc Reugebrink)

Barst
29th December 2011, 13:58
Waarop wachten wij?


Wie is de mens nog in een samenleving die gedicteerd wordt door de 'moodswings' van Standard & Poor's? Of is dat eerder een wat-vraag geworden, in onze ontmenselijkende 'computer says no'-maatschappij, waar wie niet rendeert of in het format past ongewenst is? Dat die vragen al gesteld moeten worden, lijkt MARC REUGEBRINK te duiden op een fundamenteel gebrek aan fatsoen. Men zou voor minder uit zijn vel springen.


Is er dan geen enkele hoop? Mogen we niet een klein lichtpuntje zien in het feit dat een nieuwe generatie blijkbaar en masse voor de volgens de heersende ideologie verkeerde studierichtingen kiest? Dezelfde generatie trouwens die in het recente verleden al meerdere malen op straat kwam om beter onderwijs te eisen? En wat te denken van de indignados – weliswaar zo op het oog een ongewassen zootje alternatievelingen dat blijkbaar de tijd heeft om helemaal van Madrid naar een park in Brussel te wandelen, maar toch. En de Occupy-beweging, de ‘we are the 99%'? Daar staan ook mensen zonder rastakapsel tussen. Beide groeperingen beroepen zich onder andere op een pamflet van Stéphane Hessel, een 93-jarige voormalige diplomaat die in 2010 Indignez-vous! publiceerde, een boekje waarvan wereldwijd al meer dan 3,5 miljoen exemplaren werden verkocht.

Of studenten die de ‘verkeerde' richting kiezen dat werkelijk doen vanuit een ideologisch verzet tegen de huidige status-quo, valt te betwijfelen. Aan engagement ontbreekt het een jongere generatie niet, maar dat blijft meestal beperkt tot welbepaalde issues: dat stukje bos dat niet gekapt mag worden, die specifieke vissoort die gered dient te worden. Ze zijn door de babyboomers vooral opgevoed tot consumenten, en dat blijkt ook uit hun manier van activisme. Dat lijkt vrijwel nooit gericht te zijn op de totaliteit, maar meestal op het redden van dit, het veranderen van dat. De keuze voor humane wetenschappen is zo bekeken eerder een keuze voor iets interessants uit de onderwijswinkel.


De bestaande structuren

Ik vraag me ook af wat het eigenlijk betekent als een 93-jarige Fransman met een boekje van nog geen twintig bladzijden meer deining veroorzaakt dan andere kritische geesten die over dezelfde kwesties een half oeuvre bij elkaar schreven – sommigen al sinds de jaren zeventig. We moeten in opstand komen tegen de groeiende kloof tussen arm en rijk, schrijft Hessel, en ook tegen onze omgang met illegale immigranten, we moeten de vrije, ook van financiële machten onafhankelijke pers in ere herstellen, we moeten het milieu beschermen, het welvaartssysteem verdedigen en ons het lot van de Palestijnen aantrekken. Ik maak me sterk dat, laten we zeggen, een 23-jarige Vlaming met eenzelfde geschrift niet zo veel lezers zou hebben bereikt, in ieder geval niet in bijna dertig talen vertaald zou zijn, laat staan integraal in het Amerikaanse blad The Nation zou zijn opgenomen.

Waarom dan wel Hessel? Hij is in ieder geval geen tafelspringer. Hij roept niet op tot revolutie, zo blijkt uit een dit jaar verschenen vervolgboekje, Engagez-vous! – een interview met de jonge journalist Gilles Vanderpooten. Wat hij eigenlijk wil, ligt in de lijn van wat ook Tony Judt in Het land is moe (2010) bepleitte: een terugkeer naar de oorspronkelijke uitgangspunten van de sociaaldemocratie, al heet het bij Hessel niet zo. Zijn inspiratiebronnen zijn De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (aan het opstellen waarvan hij zelf in 1946 meewerkte) en het Programma van de Nationale Raad van het Verzet, dat in de oorlog in Franse verzetskringen geschreven werd. Dat Programma bepleitte naast de hier al genoemde zaken ook nog de nationalisatie van de energiebronnen en de banken.

Dat klinkt politiek, en zeker die nationalisatie is tegen de tanden van hartstochtelijk privatiserende liberalen. Maar als het gaat om de wijze waarop dit alles bereikt moet worden, verzandt de voormalige diplomaat Hessel onmiddellijk in wat de bestaande structuren te bieden hebben. Hij verwijst naar ngo's, de Verenigde Naties, organisaties met nobele doelstellingen die weliswaar in de afgelopen zestig jaar bepaalde zaken in de wereld konden veranderen, maar niet hebben verhinderd dat we nu meer dan ooit op de rand van de afgrond staan. De vrijheid die in de Universele Rechten van de Mens staat ingeschreven, is door machthebbers ook binnen die organisaties altijd op een wel heel particuliere manier uitgelegd. De voorgestelde oplossingen lijken zo onmiddellijk deel van het probleem te worden.


Illusie

Stéphane Hessel blijkt uiteindelijk een vriendelijke oude baas die door zowel zijn leeftijd als zijn levensloop boven elke verdenking staat. Hij is onschuldig. Als oud-verzetsstrijder, als een man die de kampen aan den lijve heeft meegemaakt en die weet wat tirannie kan doen, is hij de vleesgeworden herinnering aan een échte vrijheid, een vrijheid die latere generaties – de generatie van zijn kinderen met name – zodanig hebben verkwanseld door haar in te perken tot enkel consumentisme, dat zij nu niet meer lijkt te bestaan. Hij is, kortom, de ideale incarnatie van het soort droom dat mensen nu eenmaal nodig hebben om uiteindelijk vrede te nemen met de wereld zoals ze nu eenmaal is. En daarmee wordt hij bij uitstek de verpersoonlijking van het soort illusie waar vooral de media wel weg mee weten (zoals ook Howard Beale uit de film Network zijn woede alleen mag ventileren omdat het goed is voor de kijkcijfers en dus voor de inkomsten van het tv-station).

Zo is Hessel eerder het bewijs van onze onmacht dan een hoopvol symbool dat alles anders kan. Het doet aan de verontwaardiging, de woede niets af. Integendeel. Maar we staan voor het overige met de mond vol tanden. Ook wij weten niet hoe. Onze woede is niet in de eerste plaats politiek van aard. Ze is vooral moreel. De niets en niemand ontziende wijze waarmee het bedrijfsleven opereert, de totale verwildering in de financiële wereld, de als een godheid opgevoerde markt waartegen niemand iets vermag: het duidt op een diepgewortelde immoraliteit die ons onder het mom van vrijheid als het enige mogelijke wordt opgedrongen. De politici die daar achteraan rennen – met de nodige gretigheid als ze rechts zijn, met defaitisme als ze ooit links waren – zijn hun morele kompas compleet kwijtgeraakt. Ze weten niet meer wat fatsoenlijk is. Als ze het werkelijk goed voor hadden met de mensen, dan zouden ze met iets anders op de proppen komen dan met datgene wat die mensen tot melkkoe, slachtvee en desgewenst tot kanonnenvoer reduceert. Tot kiezers die kunnen kiezen tussen wat het geval is en wat het geval blijft. Tot on-mensen, zelfs, als het lot hen in een situatie heeft gebracht waarin ze de samenleving niets meer opleveren.

Het maakt dat de meesten van ons zich terugtrekken in de apathie. Après nous le déluge, bijna als een smeekbede. Dat het maar zo lang mag duren, alstublieft. En dat ze ons onderwijl gerust laten. Dat ze ons onze SUV's laten, onze led-tv's, onze iPod en –Pad en –Mac. Laat ons heden onze centrale verwarming, onze motorgrasmaaiers, ons brood en onze spelen. Verlos ons van onze ziel. Want zodra we die gewaar worden, wordt het pijnlijk en gênant.


Menselijk drama

En zij die op beurspleinen, voor financiële instellingen, voor overheidsgebouwen zich de ziel uit het lijf schreeuwen, waar wachten zij op? Op een soort Jezus die zoiets roept als: ‘mijn huis moet een huis van mensen zijn, maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt'? Een verlosser die korte metten maakt met het immorele gespuis dat ons regeert? Dat zou nog eens wat zijn, al is het voor wie de geschiedenis kent tegelijkertijd een angstwekkende gedachte. Voorlopig hakken de autoriteiten nog vrolijk met de wapenstok in op demonstranten die borden en spandoeken omhoog houden waarop al bij al tamelijk gematigde, niet zelden zelfs humoristische teksten staan. Protesteren is één ding, maar ze moeten niet de noodzakelijke gang van zaken verstoren.

Waarop wachten we? Moet het werkelijk zo ver komen dat ergens, in New York, in Londen, in Frankfort, in Tokio, een jonge fruitverkoper zich in brand steekt en de beursvloer oprent? Een schrijver zich opblaast in Terzake? Een vanwege een tegenwerkende overheid moe getergde leerkracht een hele klas en vervolgens zichzelf over de kling jaagt? Dat heet in de media steevast ‘een menselijk drama'. Maar dat drama is er al. Hier en nu.

http://reugebrink.skynetblogs.be


DS, 29-12-2011 (Marc Reugebrink)