PDA

Bekijk de volledige versie : Soloreligieuzen?


Pieterjan
10th November 2005, 10:24
Soloreligieuzen / Van goddumper via eenzaat tot kerktoeristdoor Jan Oegema


Wie is soloreligieus? Wat is soloreligieus? Afgelopen voorjaar logeerde ik een lang weekend in een klooster. Tweemaal maakte ik de vroege viering mee, van halfvijf tot halfzes ’s ochtends.

Het begin daarvan was wonderlijk. Je was je bed nog niet uit of je rolde van je eigen droom in een andere. De kloosterkerk was schemerduister, slechts één peertje verlichtte het grote gebouw. Dat eenzame peertje hing boven in het hoge gewelf.

Ik zat er om tien voor halfvijf. Eén voor één zag ik de broeders binnenkomen, in hun witte pijen als verschijningen opdoemend in de nacht. Ze leken op stenen engelen die als bij afspraak alleen ’s nachts in beweging komen, door niemand opgemerkt.

De binnenkomst van de monniken was mysterieus. Na de begroeting van het kruis namen de witte gestalten plaats in het koor, in stilte wachtend op de aanhef van de beurtzang, klokslag halfvijf. Dit had alles weg van een geheime ontmoeting. Als je zo je dag begint, wetend dat het hele land nog op één oor ligt, kan het niet anders of je voelt je een uitverkorene.

Monniken zijn op hun manier natuurlijk ook soloreligieuzen. Ik denk dat alle spiritualiteit die die naam verdient, gepaard gaat met eenzaamheid. Hoe groter de innerlijkheid, hoe groter de afstand tot de wereld. Als monniken elkaar ergens voor nodig hebben, dan als lotgenoten wier loutere aanwezigheid voldoende is om de eenzaamheid beter te verdragen. Het klooster is een gemeenschap van solitairen. In letterlijke zin is soloreligiositeit iets van alle tijden.

Toch had ik geen enkele monnik in gedachten toen het begrip soloreligieus me te binnen viel. Dat begrip diende zich aan toen ik op zoek was naar een naam voor mensen zoals ik zelf, mensen niet aan de binnenkant, maar aan de buitenkant van het christendom. Ik zocht een naam voor al diegenen die de kerk achter zich hebben gelaten maar toch op een of andere manier een religieuze gevoeligheid hebben behouden. Iets waarmee ze niet zo goed raad weten, want het genadeloze oog van W.F. Hermans, Karel van het Reve, Rudy Kousbroek, Maarten ’t Hart -- de aartsvaders van het Nederlandse atheïsme -- priemt in hun rug. Ik zeg aartsvaders, omdat hun atheïsme zelf alle trekken had van een religie, en wel een van de diep-protestantse soort. Voor mij en voor vele anderen is die religie een tijd lang heilzaam geweest, want ze heeft me geholpen me te ontworstelen aan het burgerlijk christendom.

Soloreligieuzen staan argwanend tegenover georganiseerde godsdienst, wat dat betreft zijn het bepaald géén monniken. Ze mijden religieuze samenkomsten, geplaagd door slechte herinneringen en de draaierige taal van allerhande voorgangers, vooral van de progressieven onder hen. Die taal jeukt hun op de huid. Zij prefereren de conjecturale taal van dichters, de blasfemische van romanciers, de ontledende van essayisten, de vernieuwende van filosofen – maar hoe dan ook: zuivere taal. Soloreligieuzen zijn over het algemeen lezers, dat maakt ze tot een onderscheidbaar front binnen het anonieme leger der ietsisten.

In hoeverre zijn soloreligieuzen nog religieus? Godsdienstsocioloog Gert Peelen noemt ze liever transreligieus, omdat ze geheel aan het traditionele geloof voorbij zijn. Zo uitgelegd, lijkt me dat een kloppende term. Peelen werkt op dit moment aan een biografie over Harry Kuitert, de man die boek na boek de aannames van het christendom tot de laatste toe heeft ontzenuwd en weerlegd.

In die zin is Kuitert transreligieus, hij is om met Achterberg te spreken voorbij de laatste stad en staat nu in het open veld onder een sterreloze hemel. Kuitert rest weinig meer dan de herinnering aan een godsdienst die hem ooit dierbaar was. Alleen een herinnering, en een handvol mooie teksten, meer niet.

Niettemin heb ik mijn twijfel bij de term transreligieus, ik aarzel tenminste hem die in deze betekenis op mij zelf te betrekken. Ik ben weliswaar voorbij aan het geloof van mijn jeugd, maar aan de religie ben ik nog maar net begonnen. Als je vindt dat religie spiritualiteit veronderstelt, en als je spiritualiteit omschrijft als het verlangen om de geest door je te laten waaien en wentelen, om de stilte op te zoeken en de stilte haar werk te laten doen, dan ben ik ik geen transreligieus, maar een alfa-religieus met nog amper enig benul van zijn omega. Transreligieus is misschien alleen de zenmonnik die met een glimlach om de lippen verklaart dat de geest niet bestaat en dat mijn stilte boordevol vergissingen zit. Er is alleen wat er is, alles wat je daar bovenop of daarin legt is een verzinsel.

Nu ben ik geen zenmonnik, en voorzover ik weet zijn Gert Peelen en Harry Kuitert dat evenmin. Wij zijn afvallige kinderen van een christendom dat met zijn merkwaardige constructies religiositeit voor de nadenkende mens onmogelijk heeft gemaakt. Wij hebben daar onze conclusies uit getrokken, wij zijn daarom in of al voorbij de contramine – maar wij niet alleen. Ook de kerk telt heel wat ontvaderde zielen voor wie menig geloofsartikel op sterven na dood is.

Dat merkte ik al snel na het verschijnen van mijn eerste stuk over soloreligiositeit. De meeste reacties daarop kwamen van progressieve christenen en randkerkelijken. Ook voor hen bood het essay kennelijk de nodige herkenningspunten. Ook zij voelen zich tot op zekere hoogte vervreemd van een kerk die ondanks haar vaak opzichtige modieusheid muurvast zit en die, als het erop aankomt, tot weinig meer in staat is dan haar oude formules te herhalen. Reden waarom de progressieven binnen de kerk eveneens uitwijken naar de literatuur, de filosofie et cetera. Voorzover zij zich nog christen willen of durven noemen, zijn het dissidente christenen - zij het dat zij weinig misbaar maken en bij voorkeur in stilte en in de marge hun privé-christendom beleven en gestalte geven. Onder de leeslamp, kortom, of in kleine studiekringen waar zij gelijkgezinden ontmoeten.

De soloreligieuzen krijgen dus gezelschap van een aanzienlijke schare dissidenten binnen de kerk. Samen vormen ze de grensgangers van het christendom, waarbij de onderlinge herkenning sterker zal worden naarmate de kerkelijke binding afneemt. Toch blijft des tempels drempel een magische scheidslijn. Ik blijf altijd een verschil voelen met christenen, hoe vrijdenkend ze ook zijn. We spreken domweg niet dezelfde taal. Tegelijk weet ik dat ik mezelf voor de gek zou houden als ik die verschillen zou dramatiseren. Met veel van wat ik als uitgever en essayist naar buiten breng, beweeg ik me nog altijd binnen de sfeer van het christendom. Zeker als ik van tijd tot tijd terugkeer naar een van mijn geestesgidsen, Meister Eckhart, weet ik dat mijn appel niet bijster ver van de boom ligt.

Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik mezelf ga zien als een soloreligieus binnen het christendom. Binnenkort hoop ik een essay te publiceren waarin ik mijn persoonlijke versie van het christendom uitwerk. Ik doe dat mede indachtig de wijze woorden van de dalai lama, die westerse gelukszoekers al vaker heeft voorgehouden hun eigen tradities niet uit het oog te verliezen. Volgens mij heeft hij daar gelijk in. Het christendom blijft onze voedingsbodem, onze moedergrond. Ook mij biedt het nog fraaie schatten, al zal ik die in de eerste plaats als soloreligieus onderzoeken en beproeven. In een tijd van verwarring en transformatie is namelijk de eerste vereiste dat je trouw blijft aan je zelf. Ook om deze reden zijn de grensgangers in het christendom voorlopig veroordeeld tot solisme. Daar helpt geen lieve moederen aan.

Hoewel. Misschien zijn het juist de moederen die ons gaan helpen. Die hoop deel ik met Jan Greven, die een halfjaar geleden in Trouw opperde dat de toekomst der religie het liefst aan vrouwen moet worden toevertrouwd. Greven deed dat in een bespreking van de bundel ’Moderne devoties; vrouwen over geloven’ (de Prom, 2005). Een heel mooi stuk daarin is van de hand van programmamaakster Annemiek Schrijver. Zij laat zien hoe aanstekelijk christendom kan zijn zodra het wordt bevrijd van zijn theologische en kerkelijke ballast. Het is een vrijmoedig christendom, dat aanhakend bij de apocriefe evangeliën de innerlijke vrijheid en autonomie van de mens beklemtoont. Het is bovendien een transreligieus christendom, in een andere en wat mij betreft verkieslijker betekenis dan hierboven, namelijk een christendom dat zich oriënteert op andere religieuze tradities, bij Schrijver in de eerste plaats het boeddhisme.

Wie is soloreligieus? Wat is soloreligieus? Na een halfjaar blijkt het een term die door menig grensganger wordt herkend en zelfs al door een enkele theoloog is geannexeerd. Omwille van de helderheid lijkt het me goed hem te reserveren voor mensen zonder kerkelijke binding. Je bent soloreligieus omdat je geen dak meer boven je hoofd hebt, zo simpel is het.

Dit betekent niet dat soloreligieuzen nooit meer in een kerkbank schuiven; maar als ze dat doen, dan bij wijze van spreken als toerist in hun eigen vaderland. Het zijn ongelovigen met een eerlijke fascinatie voor geloof.

Bij sommigen wordt die fascinatie versterkt door een particulier godsbesef of een Christus van eigen makelij; maar ook dat zijn uitingen van een individualisme dat geestelijke onafhankelijkheid hoog in het vaandel voert en de waarheidsaanspraken van religie uitstekend weet te relativeren. Elk verlangen is per slot menselijk verlangen.

Soloreligieuzen zijn er in soorten en maten, hoe zou het anders kunnen. Je hebt spirituelen en nuchteren, verstokte eenzaten en voorzichtige gezelschapzoekers. Je hebt vrijen en geremden, stillen en roependen, godzoekers en goddumpers, kerktoeristen en kerkmijders. Je hebt er die het christendom onverschillig laat en die er nog een band mee voelen. Je hebt mannen die redetwisten over termen en vrouwen die dat geamuseerd aanhoren. Maar echt soloreligieus is misschien wel diegene die zo’n term voor zichzelf onnodig vindt.

Godsdienst is dood, lang leve de religie, met o.a. Jan Oegema, Annemiek Schrijver, 8/11 20u, Rode Hoed, Keizersgracht 102, Amsterdam, 020 598 9292.

http://www.trouw.nl