PDA

Bekijk de volledige versie : Musée de Flandre, Cassel


Barst
13th December 2010, 20:42
Waar Vlamingen thuis willen zijn


Iedereen lijkt wel blij met het Musée de Flandre in het Noord-Franse Cassel. Maar dat betekent niet dat iedereen daar in ‘le Nord' dezelfde kijk heeft op de toekomst van de regio.


Op de markt van Cassel, in het hart van het Pays de Flandre, wapperen drie Vlaamse leeuwen. Maar meer dan die symbolen, ademt het hele plein zijn Vlaamse geschiedenis uit. Vele huizen dateren van de zeventiende eeuw en toen was dit stuk Frankrijk nog deel van Vlaanderen.

Vandaag opent in dit stadje met nog geen drieduizend inwoners het Musée de Flandre. Het heeft de voorbije weken aardig wat aandacht gekregen. Het zou het enige museum zijn dat volledig gewijd is aan de culturele identiteit en de kunst van Vlaanderen. Conservatrice Sandrine Vézillier wijst graag de dubbele lading van subtiliteit en complexiteit in de Vlaamse kunst aan.

De Vlaamse pers nam er gemoedelijk nota van, maar een Franstalige krant in België kon een politieke terzijde niet laten liggen. ‘Dat de geobsedeerden van onze twisten gerust zijn, dit museum heeft niets te maken met Bart De Wever', schreef journalist Guy Duplat in La Libre Belgique.

Waarop zijn lezers natuurlijk in hun pen schoten. ‘Frankrijk, waar Vlamingen thuis zijn', luidde een van de eerste reacties. Of deze: ‘Geweldig! Een mooi museum over Vlaanderen waar ik in het Frans en met een glimlach verwelkomd word. Wat een zeldzaamheid!' Ten slotte: ‘Wat is het mooi en perfect in Frankrijk: Vlaanderen, eindelijk verfranst.'

De markt van Cassel trekt zich op deze lauwe dinsdagnamiddag niets aan van dergelijke communautaire commotie. Enkele meters hoger kunnen we genieten van een magnifiek uitzicht over het ‘vlakke land', dat doorkruist wordt door witte strepen waar vroeger de heirwegen lagen. De tijd lijkt hier stil te hebben gestaan sinds maarschalk Foch vanuit dit arendsnest heerste over leven en dood van tienduizenden jonge frontsoldaten.

In een verloren hoekje botsen we op een vrij nieuwe herdenkingsplaat. In drie talen staat de bedoeling, de herinnering aan een religieus gebouw, in ijzer gegrift. In het Frans, in het Engels en in het... West-Vlaams. ‘Sinte Pieters Kollegiale was in tjaar 1072 ebouwd deur de bewilligheid van Robert den Vriesman.'

Robert Le Frison? In het West–Vlaams? Dan toch heibel om de taal, hier waar toch iedereen Frans spreekt?


Beladen

We hebben een afspraak met Philippe Ducourant, een animator in het Maison de la Bataille in Noordpeene en liefhebber van de Frans-Vlaamse cultuur — sommigen noemen hem tegen zijn zin een ‘regionalist'. Hij heeft Nederlands leren spreken omdat hij zich ‘Flamand de France' voelt en omdat het praktisch is om de taal te spreken van de dichtste buren. De streektaal is voor hem het West-Vlaams, maar hij promoot beide talen.

Ducourant spreekt dat West–Vlaams niet, maar vindt het van het grootste belang dat zijn streek, die hij ‘de Franse Westhoek' noemt, die taal verzorgt als een plant die op sterven na dood is, maar waar nu nieuwe, jonge blaadjes aan groeien.

‘Ik weet dat Vlamingen dat belachelijk vinden, maar men moet ons begrijpen vanuit de Franse context. In dit land aanvaardt men dat er regionale talen zijn. Mijn vader sprak West-Vlaams, weet u, en mijn moeder begreep het goed. Het verdwijnt, maar we moeten er alles aan doen om het te bewaren, omdat het eigen is aan deze streek.'

Tot de jaren 1970 was ‘Vlaams' in zijn streek een beladen term, zegt hij, vanwege een kwalijk oorlogsverleden. ‘Men mocht zijn liefde voor die cultuur, die de onze is, niet tonen. Vlaams stond gelijk met Germaans en met nazi. Vanuit Rijsel werd dat slecht gezien.'

Maar toen kwam er uit linkse hoek een réveil, met de typische cultuurverspreiders die in zo'n geval meespelen: jeugdherbergen en koren, het zingende koppel Marieke en Bart (de cd Gekunde liedjes van fransche Vlaenderen), wat dichters en schrijvers. Ducourant toont het magazine Yser Houck (pour le patrimoine Flamand), dat behalve veel erfgoed ook een West-Vlaamse taalrubriek heeft en vooral steunt op een actief verenigingsleven. Hij toont me met enige trots zijn woordenboek van het Frans-Vlaams, een uitgave van het Davidsfonds.

Geleidelijk krijgt zijn betoog vorm. Dit kleine gebied vormt maar een van de dertien arrondissementen (Duinkerke) van Nord-Pas de Calais, de noordelijkste Franse regio. En dat piepkleine Pays de Flandre voelt zich geprangd tussen de rijke, onbegrijpende Vlaamse buur in het noorden en de al even onbegrijpende Picardische cultuur in het zuiden.

‘Driehonderd jaar heeft Frankrijk de regionale talen onderdrukt en ons het Frans opgedrongen. Sinds dertig jaar is er een opening, maar onze langue régionale flamande is nog altijd niet erkend. Het is hypocriet. Straks zullen we erkend worden als er geen gebruikers meer zijn.'

Daarom is het Musée de Flandre zo belangrijk voor hem. Het museum staat niet in een grote stad, maar op het platteland. De dominante cultuur van Le Nord en zijn hoofdstad Rijsel is, zeker sinds de film Bienvenue chez les Ch'tis, die van ‘le Picard', legt hij uit. De installering van zo'n Vlaams museum wordt gezien als een uitzonderlijke erkenning, een teken dat het Pays de Flandre meetelt. ‘Dit museum zal de hele streek mee helpen optillen.'


Mythevorming

‘Flamand?' De bazin van restaurant La Dolce Vita in St-Omer lacht. ‘Niet hier, meneer. Dit is de grens. Les Flamands wonen hiernaast.' Ik bestel haar specialiteit, een pannenkoek à la Ch'ti, en vraag waarin die Vlamingen dan verschillen. ‘Ce chont des ours', blaast ze. Ze maakt zich breed. ‘Ze zeggen niet veel, maar je kan er wel van op aan. Anders dan die van le Sud: veel woorden, maar ah, meneer, er zit niet veel onder.'

Ze kunnen er nog ‘joie de vivre' aan toevoegen, en ‘gevoel voor ironie', maar het zijn de gebruikelijke clichés. De Vlaming, ook die in Frankrijk, is zwijgzaam, werkt hard en kan bijten. ‘Ze zijn een beetje lomp', zegt Nathalie (72), die even met ons meeloopt door de Rue Carnot van St-Omer. Nee, ze spreekt geen ‘Vléms'; ze is dan ook van Parijs afkomstig. Maar ze heeft vrienden die dat taaltje wel nog spreken.

En route. We rijden de ‘Franse Westhoek' binnen alsof het een toren van Babel is. Nog geen dag ver zijn we al op verbazend veel streeknamen gestoten. Je kan er enkel bij bedenken dat de mythevorming in dit naar identiteit snakkende stukje Frankrijk sterker is dan de realiteitszin.

De term ‘Pays de Flandre' werd onlangs officieel erkend door de Conseil Général van het departement. Hij bundelt twee andere ‘pays', zoals de vroegere kantons nu genoemd worden: het ‘Pays des Moulins de Flandre' en het ‘Pays Coeur de Flandre'. Die twee gemeenschappen vormen samen het stukje ‘Nord' tussen Bergues en Belle. Er wonen 400.000 mensen. Er bestaat ook zoiets als ‘Région des Pays Bas Français', ‘La Flandre Côte d'Opale', natuurlijk ‘Frans-Vlaanderen' en nog meer. Nieuwe bezoekers krijgen er een punthoofd van.

Maar het Pays de Flandre is een idyllische streek die vooral West–Vlamingen het nostalgische gevoel geeft dat ze vijftig jaar in de tijd teruggaan.

We rijden door Rubrouck, waar Philippe Ducourant een man kent die op school in 1950 getraumatiseerd werd omdat hij enkel Vlaams kon spreken. Verder naar Wormhout, waar Frederic Devos woont, de onderwijzer die vrijgesteld is om in drie scholen het West–Vlaams te gaan aanleren — mét een grammatica. Ik koop er in de bakkerij Pain de Campagne de Flandre een ‘Pavé de Flandre': gebakken met reuzel, naar een ‘oud Vlaams recept' dat de bakkers vandaag weer aangeleerd wordt in Duinkerke.

Langs het rustieke Terdeghem bereiken we Steenvoorde, waar de dichter Jean–Noël Ternynck woont. Hij schrijft poëzie ‘vo zyn moedertoale te promootn en te doen vôortleevn', en is actief betrokken bij de Casselse radiozender Uylenspieghel, die sinds 1978 een rebelse rol speelde in de uitbouw van het Frans-Vlaamse levensgevoel.

Maar waar we ook rijden, steeds zien we de Casselberg, 176 meter hoog, als een baken in de omgeving uitsteken. Nog voor het nieuwe museum opengaat, staan overal wegwijzers die de juiste richting aangeven. Het is duidelijk dat de investering van meer dan tien miljoen euro deze streek een vuurtoren moet geven. De regionalisten mogen er gerust een symbool van hun identiteit in zien, maar de cultuurtoeristische waarde heeft ook zwaar gewogen.


Kosmopoliet

De culturele instelling Ons Erfdeel is gehuisvest in Rekkem, op vijf meter van de driehonderd jaar oude Frans-Vlaamse grens. Hier wordt al 35 jaar lang een jaarboek uitgegeven dat, vooral in cultureel en historisch perspectief, inzicht wil geven in het reilen en zeilen van ‘les Pays-Bas Français', dus de regio Nord-Pas de Calais. Het is een veel bredere blik, die het kleinere ‘Pays de Flandre' als deel ziet van een regio die, aangevuurd door Rijsel, een ‘Eurometropool' aan het uitbouwen is.

Hoofdredacteur Luc Devoldere bekijkt de evolutie in de ‘Franse Westhoek' met een academische nuchterheid. ‘We hebben daar het departement Le Nord, dat zichzelf op de kaart wil zetten. Het gaat dus op zoek naar zijn identiteit en vindt dat het zich onderscheidt door zijn Vlaamse verleden. Vandaar de molens, de reuzen enzovoort.'

Is dat dus een commerciële strategie om toeristen te lokken? ‘Het is meer. Het is ook een reactie op de globalisering. Mensen willen de zekerheid van het vertrouwde terugvinden. Ik maak een dergelijke reflex, die vaak folkloristisch is, niet per definitie verdacht. Ik ben ervan overtuigd dat je maar kosmopoliet kunt zijn als je eerst provinciaal bent.'

Devoldere kijkt in zijn kantoor in Rekkem elke dag op de Frans-Vlaamse grens, die vijf meter van zijn raam ligt. ‘Die grens ligt er wel degelijk. Fransen en Vlamingen zijn niet dezelfden. Als Fransen hier komen tanken, omdat het goedkoper is, spreken ze geen Nederlands. Als je zo'n Eurometropool echt tot stand wilt brengen en de nieuwsgierigheid naar de buur wilt bevorderen, dan moet je investeren in tweetaligheid en dat gaat niet vanzelf. Daar weten wij alles van in België.'

De Eurometropool Rijsel-Kortrijk-Doornik bestaat sinds begin 2008 en telt twee miljoen inwoners. Centraal in zijn ontwikkeling stond de politieke leider Pierre Mauroy (82). Als voormalige eerste minister (1981–1984) en burgemeester van Rijsel (1973–2001) maakte hij van de stad een modern knooppunt van hogesnelheidslijnen. ‘Om Rijsel en Le Nord van hun imago van kapotte mijnen en vergane staalindustrie af te helpen, zocht hij een nieuw imago en daarvoor heeft hij ook dat historische Vlaamse karakter gebruikt', zegt Devoldere. ‘Hij moest dat grijze beeld van Le Nord verdringen met een positiever imago.'

Maar Rijsel kan ook Vlaanderen zelf goed gebruiken en sinds enkele jaren wordt er dus flink geïnvesteerd om Vlamingen en Fransen beter te laten samenwerken. Heel veel thema's worden grensoverschrijdend bestudeerd en Le Nord heeft sinds 2003 het recht om proefprojecten op te zetten. Daar komen Europese subsidies voor intererregionale samenwerking bij, wat leidde tot de samenwerking van onder meer televisiezenders, cultuurhuizen en onderwijs. Maar ook milieu, werkgelegenheid, mobiliteit en dienstverlening zijn ‘werven'.

Past de opening van het Musée de Flandre, die dertien jaar op zich liet wachten, daarin? Absoluut, vindt Devoldere. ‘Dat ze werk van Jan Fabre en Thierry De Cordier aangekocht hebben, is een geste. Ze schrijven zich daarmee in in de rijke Vlaamse traditie van schilders, en dat is ons bekendste culturele uithangbord in de wereld. Met dat museum leggen ze een voorzichtige link met Belgisch Vlaanderen en tonen ze tegelijk de Vlaamse identiteit in Frankrijk.'

Conservatrice Sandrine Vézillier kondigde al aan dat haar personeel Nederlands aan het leren is. Die intentie mag niet politiek gerecupereerd worden, vraagt ze.


Buurman

Iedereen is blij met het Musée de Flandre. Zowel regionalisten als metropolisten zien er een bewijs in dat hun doel het nastreven waard is. Maar het museum zal pas echt een breekijzer zijn als het die twee kampen dichter bij elkaar brengt en dat zit er niet meteen in.

Ik vraag mijn twee gesprekspartners om hun relatie met hun buur uit te drukken in familietermen.

‘Hij is een geschaakte broer die in een andere familie opgroeide', zegt Luc Devoldere gedecideerd. ‘Een verloren broer die nu en dan eens opduikt.'

Philippe Ducourant weifelt. ‘Er is geen familierelatie', gooit hij eruit. ‘We houden van Belgisch–Vlaanderen. We gaan er shoppen, elke zondag op de Zwarte Berg. Hij is een goede buurman. Die soms niet zo goed is. Er is een kloof, door de taal. Voor ons is ze de kern van ons Vlaamse gevoel. Maar met “Belgische Vlamingen” zijn er veel misverstanden, omdat ze niet begrijpen waarom we het West-Vlaams promoten en Frans spreken. En wie Frans spreekt in Vlaanderen, wordt vanuit de Belgische context behandeld. '

Het moet een claustrofobisch levensgevoel zijn dat niet past bij de indruk van idyllische rust die het ‘Pays de Flandre' uitstraalt.


Ch'ti

Ducourant kan niet wegstoppen dat hij de mening van het jaarboek Les Pays Bas Français niet deelt. ‘Ik zie geen enkele visie op Flandre in het Noorden. Wie die wel ziet, is fout. In Rijsel zeggen ze niet nee tegen de Vlaamse cultuur, ze geven er gewoon niet om. Er is geen plaats voor een tweede regionale cultuur in zo'n klein gebied. Alles is hier picard, het draait enkel om de ch'ti. In Rijsel is ‘Vlaams' ook nu nog een term met een negatieve lading.'

Luc Devoldere volgt de discussie met een gezonde interesse, zegt hij, ‘omdat het een interessante spiegel is van wat er bij ons gebeurt. Het scherpt ons nadenken over onze eigen natievorming. Ik vind dat ze in Frans-Vlaanderen het recht hebben om zich te beroepen op een geschiedenis die we delen. Alleen denk ik dat we de taal niet meer delen. Dat oude West-Vlaams doet me wel iets, want het staat dicht bij mijn eigen dialect. Heel persoonlijk denk ik dat ze moeten kiezen voor het Nederlands. Maar die keuze moeten zij maken.'

Musée de Flandre, Grand Place, Cassel. Vanaf vandaag open. Sluitingsdag: maandag.

www.museedeflandre.cg59.fr


DS, 23-10-2010 (Peter Vantyghem)