Barst
28th September 2010, 21:27
Weg met het doemdenken
Matt Ridley, De rationele optimist, Contact, 448 blz., 34,95 euro, ISBN 9789025427436.
De media bezwijken onder de doemscenario's. Elke specialist heeft zijn eigen apocalyps in de aanbieding. 'Niet aan meedoen', schrijft de Britse bioloog Matt Ridley in zijn boek De rationele optimist. 'Het gaat niet steeds slechter, het gaat steeds béter met ons.' Een verbijsterend positieve visie op mens en planeet.
Een vraagje - u mag spontaan antwoorden: hoe zijn onze planeet en haar bewoners er volgens u momenteel aan toe? De kans is groot dat u meteen denkt: nogal slécht. Zijn wij immers niet bezig om onszelf en deze hele aardbol met een rotvaart naar de verdoemenis te helpen?
Als dat uw spontane antwoord is, dan heeft Matt Ridley goed nieuws voor u: dat pessimisme is nergens voor nodig. Er zijn, alles bij elkaar genomen, veel meer redenen om optimistisch te zijn over de stand der dingen. Die neiging tot doemdenken is niet nieuw, natuurlijk. Mensen hebben altijd en overal gedacht dat het vroeger beter was. Maar net zoals vandaag hadden ze meestal ongelijk. Het gaat al vele duizenden jaren almaar beter met ons.
Dat is de centrale boodschap van het pas verschenen boek De rationele optimist, waarmee Ridley dwars tegen de heersende tijdgeest ingaat. 'De boekhandels zuchten onder een vloedgolf van pessimisme', schrijft hij. 'Op de radio is het een en al doemdenken. In de tijd dat ik zelf volwassen ben geworden, heb ik onverbiddelijke voorspellingen gehoord over toenemende armoede, komende hongersnoden, zich uitbreidende woestijnen, ophanden zijnde plagen, dreigende wateroorlogen, het onvermijdelijk opraken van de olie, tekorten aan mineralen, dalende aantallen zaadcellen, de aantasting van de ozonlaag, zure regen, nucleaire winters, epidemieën van gekkekoeienziekte, de millenniumbug, dodelijke bijen, vissen die van geslacht veranderen, het broeikaseffect, de verzuring van de oceanen en zelfs inslaande asteroïden die op vreselijke wijze een eind zouden maken aan dit gelukkige intermezzo. Ik kan me geen tijd herinneren dat er niet een van deze verschrikkingen werd omhelsd door nuchtere, eminente en serieuze elitefiguren en in de media hysterisch werden herhaald. De modieuze reden voor het pessimisme veranderde, maar het pessimisme bleef constant.'
Van opleiding is Matt Ridley doctor in de biologie. Hij werkte jarenlang voor het Britse blad The Economist en schreef verscheidene boeken over de impact van de evolutietheorie, onder meer op de menselijke moraliteit. In De rationele optimist heeft hij het, zoals de ondertitel het zegt, over de evolutie van welvaart. Het is geen gratuite opsomming van feiten en cijfers om aan te tonen dat de vrije markt de voorbije eeuwen al vele zegeningen over ons heeft uitgestort, Ridley gaat ook en vooral op zoek naar een verklaring waaróm dat zo is. Hoe komt het dat wij het zo goed hebben? Wat is de ultieme oorzaak van onze welvaart, van die verbijsterende vooruitgang die wij als mensheid tot dusver al hebben geboekt?
Wie eraan twijfelt dat we er stevig op vooruit zijn gegaan, moet zichzelf maar eens vergelijken met pakweg Lodewijk XIV, zegt Ridley. Alleen nog maar om voor hem te koken, had de zeventiende-eeuwse Franse Zonnekoning voortdurend een entourage van vierhonderd man te zijner beschikking. Indrukwekkend. Tot je beseft dat wij dat vandaag allemáál hebben: zelfs de kleinste provinciestad telt tientallen restaurants waaruit wij elke dag kunnen kiezen. En dan vergeten we al die andere luxe nog, aldus Ridley: 'Bij de hoorn des overvloeds die u aantreft in de supermarkt valt alles wat Lodewijk XIV ooit heeft meegemaakt volkomen in het niet.'
Maar was het leven vroeger niet eenvoudiger, rustiger, mooier, prettiger? Toen we nog in harmonie met de natuur leefden, op het platteland, zonder files, zonder stress? Was het leven toen niet gewoonweg béter? Allerminst, weet Ridley: 'Gelieve op te merken dat die rooskleurige nostalgie zich doorgaans beperkt tot de rijken. Het is makkelijk om weemoedig te doen over het boerenleven als je geen gat in de grond als toilet hoefde te gebruiken.' En zelfs de rijken hadden het in vorige eeuwen niet zo goed als wij vandaag. Lodewijk XIV kende geen antibiotica of pijnstillers, en de tandheelkunde stond ook nog nergens.
Ideeën die seks hebben
De mens is niet de enige diersoort die cultuur kent - in de betekenis van niet-genetische, horizontale kennisoverdracht. Andere apensoorten leren elkaar bijvoorbeeld hoe je aardappelen wast, of noten kraakt. De mens is wel de enige diersoort bij wie die kennisoverdracht gepaard gaat met cumulatieve vooruitgang. 'Als cultuur alleen bestond uit het aanleren van gewoontes van anderen,' schrijft Ridley, 'dan zou zij spoedig stagneren. Wil cultuur cumulatief worden, dan moeten ideeën samenkomen en zich voortplanten.'
Biologische evolutie is een cumulatief proces: de ene aanpassing wordt als het ware toegevoegd aan de andere, zodat organismen van generatie op generatie steeds complexer kunnen worden. Die toenemende complexiteit hebben we mede te danken aan het feit dat wij ons seksueel voortplanten: de helft van het DNA van de ene partner wordt versmolten met de helft van het DNA van de andere partner. Hetzelfde gebeurt met de culturele evolutie van de mens, zegt Ridley: onze ideeën hebben seks met elkaar - en zo krijgen we cumulatieve vooruitgang.
Het antwoord op de vraag waarom de mens wel en andere diersoorten niet die culturele explosie hebben gekend, vinden we niet in ons brein: 'Het was niet iets wat in een hoofd gebeurde, het was iets wat tussen hoofden gebeurde, een collectief verschijnsel. Technologie werd mogelijk gemaakt door arbeidsverdeling. De uitwisseling op de markt leidde tot vernieuwing.'
Ridley beschrijft hoe de mens al van in het begin aan arbeidsverdeling en ruilhandel deed. De eerste arbeidsverdeling was die tussen mannen en vrouwen, toen we nog als jagers-verzamelaars leefden. Sinds de landbouwrevolutie, nu zo'n tienduizend jaar geleden, is die arbeidsverdeling almaar toegenomen. Om dat te illustreren, vergelijkt Ridley een vuistbijl uit het Stenen Tijdperk met een computermuis vandaag. Die vuistbijl kon je in je eentje maken, een computermuis niet: het is bepaald duizelingwekkend als je je realiseert dat er niet één persoon is op de hele wereld die in z'n eentje zo'n ding kan maken. Dat geldt zelfs voor een potlood, zoals Leonard Read in 1958 prachtig uitlegde in het klassieke verhaal I, Pencil: wij vinden een potlood banaal, maar eigenlijk is het een wonder van samenwerking tussen duizenden mensen - van mijnwerkers tot houthakkers.
Arbeidsverdeling leidt tot specialisatie, ruilhandel leidt tot kruisbestuiving. Resultaat: de op wetenschap en technologie gestoelde vooruitgang die wij al millennia kennen. Ridley, zoveel is duidelijk, moet worden gesitueerd in een traditie van vrijemarktoptimisten met onder meer Adam Smith, Friedrich Hayek en Julian Simon als klassieke vertegenwoordigers. Wat hij met De rationele optimist toevoegt aan die economische traditie is de evolutionaire invalshoek, de blik van de bioloog die de mens ziet als een fascinerende diersoort.
Toch is de vraag gewettigd: is dat optimisme geen kwestie van ideologie? 'Helemaal niet', zegt hij tijdens een telefonisch interview met Knack. 'Mijn visie is net bijzonder rationeel en pragmatisch. Ik kijk gewoon naar de wereld en zie wat er gebeurd is, wat er vandaag nog altijd gebeurt. En dan stel ik vast dat de combinatie van specialisatie en handel de motor van onze economische groei is.' Simpel gesteld: 'Als Europeanen schoenen kopen die in Vietnam goedkoper gemaakt worden, kunnen ze meer uitgeven aan hun kapper en zijn er meer leuke banen voor Europeanen in kapsalons en minder saaie banen in schoenenfabrieken.'
Verwaarloosbare voedselkilometers
Zijn alle pessimisten dan gek? Nee, niet alle pessimisten zijn gek, vindt Ridley. Naar een aantal onder hen hadden we beter wat aandachtiger geluisterd. 'Er is te weinig geluisterd naar de zorgen die men over Hitler, Mao, Al-Qaeda en rommelhypotheken heeft geuit, om er maar willekeurig een paar te noemen.' Dat van die rommelkredieten heeft Ridley, als bestuurder van een bank die failliet is gegaan in de recente financiële crisis, aan den lijve ondervonden. Het heeft zijn geloof in de vrije markt niet aangetast, wel zijn geloof in een gedereguleerde financiële markt. 'Díé pessimisten hadden gelijk', zegt hij. 'Alleen zijn er vandaag meer pessimisten dan toen, zoals er na de oorlog altijd meer verzetslieden zijn dan tijdens de oorlog.'
In feite, schrijft hij, hebben de meeste pessimisten gelijk. Als we verder doen zoals we bezig zijn, is het mogelijk dat we op een catastrofe afstevenen. Het punt is alleen: we zúllen niet verder doen zoals we bezig zijn, we zullen blijven vernieuwen en veranderen en verbeteren - dat is nu net wat ons tot mens maakt. Ridley citeert graag de boutade dat het Stenen Tijdperk niet is geëindigd omdat de stenen op waren, wel omdat de mens iets beters had uitgevonden om wapens te maken. In New York dacht men honderd jaar geleden dat het grootste probleem van de twintigste eeuw de groeiende hoeveelheid paardenmest in de straten zou zijn - en dat zóú ook een ramp geweest zijn, ware het niet dat de automobiel ondertussen is uitgevonden.
Als we onze problemen willen oplossen en vooruitgang willen boeken, aldus Ridley, dan moeten we investeren in wetenschap en technologie - in alternatieve energie, maar bijvoorbeeld ook in genetisch gewijzigde gewassen. En dan is het mogelijk dat zowel de planeet als de mensheid er in 2100 beter aan toe zal zijn dan vandaag.
'Ook in Afrika is vooruitgang mogelijk', zegt Ridley. 'Dat continent is het belangrijkste voorbeeld van mensen die mij willen overtuigen dat het helemaal niet goed gaat met de wereld. Het lijdt geen enkele twijfel dat het in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw bergaf ging met Afrika. Maar er zijn vandaag toch tekenen van hoop. Zo lijkt het continent stilaan in de demografische transitie te komen, met dalende geboortecijfers. De economische groei lijkt ook aan te trekken. Kijk naar wat er in Azië is gebeurd: wat wij vandaag zeggen over Afrika, zegden we dertig jaar geleden over Azië. En daar is het toch gelukt om honderden miljoenen mensen uit de armoede te halen. Ik ben ervan overtuigd dat de Chinezen de komende decennia meer zullen doen voor de Afrikanen dan wij ooit hebben gedaan. Zij drijven tenminste handel met hen. De toekomst van Afrika ligt niet in ontwikkelingshulp, maar in handel - in de verkoop van thee, koffie, suiker, rijst, rundvlees, cashewnoten, katoen, olie, bauxiet, chroom, goud, diamanten, snijbloemen, groene bonen, mango's en dies meer.'
In dat verband verwijst Ridley het probleem van de zogenaamde voedselkilometers naar het rijk van de propaganda. De uitstoot die gepaard gaat met het transport van voedsel over lange afstanden is haast verwaarloosbaar in vergelijking met de uitstoot die wordt veroorzaakt door de productie en bewaring van voedsel in eigen land. Pleiten voor zelfvoorziening - bij ons of in Afrika - is pleiten voor armoede, vindt Ridley: 'Zelfvoorziening is zowat de definitie van armoede.' Wat wij kunnen doen voor Afrika? 'De belangrijkste punten zijn de afschaffing van Europese en Amerikaanse landbouwsubsidies, quota en invoerrechten, het formaliseren en simplificeren van de wetten voor het bedrijfsleven, het ondermijnen van tirannen, en bovenal het stimuleren van de groei van steden met een vrijemarktsysteem.'
En het klimaat? Ook op dat punt is hij vrij van doemdenken: 'De extreme klimaatveranderingen zijn dermate onwaarschijnlijk en afhankelijk van zulke onbezonnen veronderstellingen, dat ze geen enkel effect hebben op mijn optimisme. Als er een kans van negenennegentig procent is dat 's werelds armen een eeuw lang veel rijker kunnen worden en daarbij nog altijd kooldioxide uitstoten, wie ben ik dan om ze die kans te ontzeggen? Tenslotte, hoe rijker ze worden, hoe minder hun economieën van het weer afhankelijk zullen zijn, en hoe beter ze aanpassingen aan klimaatveranderingen kunnen betalen.'
Critici van het groene denken komen bij Ridley stevig aan hun trekken, ook wat betreft de nadelen van zogenaamde hernieuwbare - maar vaak 'landverslindende' - energie: 'Een windmolenpark in Altamont in Californië doodt 24 steenarenden per jaar. Als een oliemaatschappij dat zou doen, zou zij voor het gerecht gedaagd worden.'
Pessimisme klinkt wijzer
Het kan nooit kwaad om kennis te nemen van slecht nieuws. Maar ook De rationele optimist zou verplichte lectuur moeten zijn voor wie de wereld beter wil begrijpen. 'Het is merkwaardig', lacht Ridley aan de telefoon. 'Pessimisme klinkt veel slimmer en wijzer dan optimisme. Als u in het café tegen uw vrienden zegt dat de regering goed bezig is, zullen ze denken dat u dom en naïef bent. Terwijl iemand die de wenkbrauwen fronst en zegt dat het helemaal niet zo goed gaat, meteen een wijze indruk maakt. Terwijl hij misschien minder goed geïnformeerd is. Dat is vreemd. En ik heb er geen verklaring voor.'
Meestal wordt de evolutietheorie erbij gehaald om uit te leggen waarom we zulke doemdenkers zijn: een neiging tot voorzichtigheid en pessimisme heeft een hogere overlevingswaarde dan een neiging tot enthousiasme en risicovol gedrag. 'Toch kan dat niet de verklaring zijn', zegt Ridley. 'Over hun eigen leven zijn mensen immers meestal optimistisch. Het is pas als je hen vraagt hoe het met de wereld gesteld is, dat het pessimisme toeslaat. Hoe dat komt, is een vraag waarop ik eerlijk gezegd geen antwoord heb. Het zal zeker te maken hebben met de media: goed nieuws is geen nieuws. Het heeft ook te maken met de neiging van specialisten om doemscenario's te onderzoeken: als je een catastrofe in het vooruitzicht stelt, krijg je makkelijker fondsen om aan onderzoek te doen. Wie een apocalyps voorspelt, krijgt haast automatisch veel aandacht.'
En we zouden beter moeten weten, vindt Ridley, want 'pessimisten hebben een zeer slechte staat van dienst' - van de meeste doemscenario's komt helemaal niets in huis. Maar we worden nu eenmaal van kindsbeen af, onder meer op school, ondergedompeld in clichés en foute redeneringen. 'Een collega van mij toonde onlangs zijn studenten vijf fiches met telkens twee landen erop, zij moesten bij elke fiche aangeven in welk van die twee landen de kindersterfte het hoogst is. De gemiddelde score van die studenten was 1,8 op 5. Nu, als je een chimpansee dat laat doen, volstrekt willekeurig dus, is de score 2,5 op 5. Het probleem van die studenten is met andere woorden niet dat ze onwetend zijn, maar wel dat ze bepaalde dingen dénken te weten die helemaal verkeerd zijn. Dat geldt voor de meesten onder ons. We moeten veel dingen die we denken te weten, loslaten. En gewoon nederig naar de feiten kijken.'
Knack, 22-09-2010 (Joël De Ceulaer)
Matt Ridley, De rationele optimist, Contact, 448 blz., 34,95 euro, ISBN 9789025427436.
De media bezwijken onder de doemscenario's. Elke specialist heeft zijn eigen apocalyps in de aanbieding. 'Niet aan meedoen', schrijft de Britse bioloog Matt Ridley in zijn boek De rationele optimist. 'Het gaat niet steeds slechter, het gaat steeds béter met ons.' Een verbijsterend positieve visie op mens en planeet.
Een vraagje - u mag spontaan antwoorden: hoe zijn onze planeet en haar bewoners er volgens u momenteel aan toe? De kans is groot dat u meteen denkt: nogal slécht. Zijn wij immers niet bezig om onszelf en deze hele aardbol met een rotvaart naar de verdoemenis te helpen?
Als dat uw spontane antwoord is, dan heeft Matt Ridley goed nieuws voor u: dat pessimisme is nergens voor nodig. Er zijn, alles bij elkaar genomen, veel meer redenen om optimistisch te zijn over de stand der dingen. Die neiging tot doemdenken is niet nieuw, natuurlijk. Mensen hebben altijd en overal gedacht dat het vroeger beter was. Maar net zoals vandaag hadden ze meestal ongelijk. Het gaat al vele duizenden jaren almaar beter met ons.
Dat is de centrale boodschap van het pas verschenen boek De rationele optimist, waarmee Ridley dwars tegen de heersende tijdgeest ingaat. 'De boekhandels zuchten onder een vloedgolf van pessimisme', schrijft hij. 'Op de radio is het een en al doemdenken. In de tijd dat ik zelf volwassen ben geworden, heb ik onverbiddelijke voorspellingen gehoord over toenemende armoede, komende hongersnoden, zich uitbreidende woestijnen, ophanden zijnde plagen, dreigende wateroorlogen, het onvermijdelijk opraken van de olie, tekorten aan mineralen, dalende aantallen zaadcellen, de aantasting van de ozonlaag, zure regen, nucleaire winters, epidemieën van gekkekoeienziekte, de millenniumbug, dodelijke bijen, vissen die van geslacht veranderen, het broeikaseffect, de verzuring van de oceanen en zelfs inslaande asteroïden die op vreselijke wijze een eind zouden maken aan dit gelukkige intermezzo. Ik kan me geen tijd herinneren dat er niet een van deze verschrikkingen werd omhelsd door nuchtere, eminente en serieuze elitefiguren en in de media hysterisch werden herhaald. De modieuze reden voor het pessimisme veranderde, maar het pessimisme bleef constant.'
Van opleiding is Matt Ridley doctor in de biologie. Hij werkte jarenlang voor het Britse blad The Economist en schreef verscheidene boeken over de impact van de evolutietheorie, onder meer op de menselijke moraliteit. In De rationele optimist heeft hij het, zoals de ondertitel het zegt, over de evolutie van welvaart. Het is geen gratuite opsomming van feiten en cijfers om aan te tonen dat de vrije markt de voorbije eeuwen al vele zegeningen over ons heeft uitgestort, Ridley gaat ook en vooral op zoek naar een verklaring waaróm dat zo is. Hoe komt het dat wij het zo goed hebben? Wat is de ultieme oorzaak van onze welvaart, van die verbijsterende vooruitgang die wij als mensheid tot dusver al hebben geboekt?
Wie eraan twijfelt dat we er stevig op vooruit zijn gegaan, moet zichzelf maar eens vergelijken met pakweg Lodewijk XIV, zegt Ridley. Alleen nog maar om voor hem te koken, had de zeventiende-eeuwse Franse Zonnekoning voortdurend een entourage van vierhonderd man te zijner beschikking. Indrukwekkend. Tot je beseft dat wij dat vandaag allemáál hebben: zelfs de kleinste provinciestad telt tientallen restaurants waaruit wij elke dag kunnen kiezen. En dan vergeten we al die andere luxe nog, aldus Ridley: 'Bij de hoorn des overvloeds die u aantreft in de supermarkt valt alles wat Lodewijk XIV ooit heeft meegemaakt volkomen in het niet.'
Maar was het leven vroeger niet eenvoudiger, rustiger, mooier, prettiger? Toen we nog in harmonie met de natuur leefden, op het platteland, zonder files, zonder stress? Was het leven toen niet gewoonweg béter? Allerminst, weet Ridley: 'Gelieve op te merken dat die rooskleurige nostalgie zich doorgaans beperkt tot de rijken. Het is makkelijk om weemoedig te doen over het boerenleven als je geen gat in de grond als toilet hoefde te gebruiken.' En zelfs de rijken hadden het in vorige eeuwen niet zo goed als wij vandaag. Lodewijk XIV kende geen antibiotica of pijnstillers, en de tandheelkunde stond ook nog nergens.
Ideeën die seks hebben
De mens is niet de enige diersoort die cultuur kent - in de betekenis van niet-genetische, horizontale kennisoverdracht. Andere apensoorten leren elkaar bijvoorbeeld hoe je aardappelen wast, of noten kraakt. De mens is wel de enige diersoort bij wie die kennisoverdracht gepaard gaat met cumulatieve vooruitgang. 'Als cultuur alleen bestond uit het aanleren van gewoontes van anderen,' schrijft Ridley, 'dan zou zij spoedig stagneren. Wil cultuur cumulatief worden, dan moeten ideeën samenkomen en zich voortplanten.'
Biologische evolutie is een cumulatief proces: de ene aanpassing wordt als het ware toegevoegd aan de andere, zodat organismen van generatie op generatie steeds complexer kunnen worden. Die toenemende complexiteit hebben we mede te danken aan het feit dat wij ons seksueel voortplanten: de helft van het DNA van de ene partner wordt versmolten met de helft van het DNA van de andere partner. Hetzelfde gebeurt met de culturele evolutie van de mens, zegt Ridley: onze ideeën hebben seks met elkaar - en zo krijgen we cumulatieve vooruitgang.
Het antwoord op de vraag waarom de mens wel en andere diersoorten niet die culturele explosie hebben gekend, vinden we niet in ons brein: 'Het was niet iets wat in een hoofd gebeurde, het was iets wat tussen hoofden gebeurde, een collectief verschijnsel. Technologie werd mogelijk gemaakt door arbeidsverdeling. De uitwisseling op de markt leidde tot vernieuwing.'
Ridley beschrijft hoe de mens al van in het begin aan arbeidsverdeling en ruilhandel deed. De eerste arbeidsverdeling was die tussen mannen en vrouwen, toen we nog als jagers-verzamelaars leefden. Sinds de landbouwrevolutie, nu zo'n tienduizend jaar geleden, is die arbeidsverdeling almaar toegenomen. Om dat te illustreren, vergelijkt Ridley een vuistbijl uit het Stenen Tijdperk met een computermuis vandaag. Die vuistbijl kon je in je eentje maken, een computermuis niet: het is bepaald duizelingwekkend als je je realiseert dat er niet één persoon is op de hele wereld die in z'n eentje zo'n ding kan maken. Dat geldt zelfs voor een potlood, zoals Leonard Read in 1958 prachtig uitlegde in het klassieke verhaal I, Pencil: wij vinden een potlood banaal, maar eigenlijk is het een wonder van samenwerking tussen duizenden mensen - van mijnwerkers tot houthakkers.
Arbeidsverdeling leidt tot specialisatie, ruilhandel leidt tot kruisbestuiving. Resultaat: de op wetenschap en technologie gestoelde vooruitgang die wij al millennia kennen. Ridley, zoveel is duidelijk, moet worden gesitueerd in een traditie van vrijemarktoptimisten met onder meer Adam Smith, Friedrich Hayek en Julian Simon als klassieke vertegenwoordigers. Wat hij met De rationele optimist toevoegt aan die economische traditie is de evolutionaire invalshoek, de blik van de bioloog die de mens ziet als een fascinerende diersoort.
Toch is de vraag gewettigd: is dat optimisme geen kwestie van ideologie? 'Helemaal niet', zegt hij tijdens een telefonisch interview met Knack. 'Mijn visie is net bijzonder rationeel en pragmatisch. Ik kijk gewoon naar de wereld en zie wat er gebeurd is, wat er vandaag nog altijd gebeurt. En dan stel ik vast dat de combinatie van specialisatie en handel de motor van onze economische groei is.' Simpel gesteld: 'Als Europeanen schoenen kopen die in Vietnam goedkoper gemaakt worden, kunnen ze meer uitgeven aan hun kapper en zijn er meer leuke banen voor Europeanen in kapsalons en minder saaie banen in schoenenfabrieken.'
Verwaarloosbare voedselkilometers
Zijn alle pessimisten dan gek? Nee, niet alle pessimisten zijn gek, vindt Ridley. Naar een aantal onder hen hadden we beter wat aandachtiger geluisterd. 'Er is te weinig geluisterd naar de zorgen die men over Hitler, Mao, Al-Qaeda en rommelhypotheken heeft geuit, om er maar willekeurig een paar te noemen.' Dat van die rommelkredieten heeft Ridley, als bestuurder van een bank die failliet is gegaan in de recente financiële crisis, aan den lijve ondervonden. Het heeft zijn geloof in de vrije markt niet aangetast, wel zijn geloof in een gedereguleerde financiële markt. 'Díé pessimisten hadden gelijk', zegt hij. 'Alleen zijn er vandaag meer pessimisten dan toen, zoals er na de oorlog altijd meer verzetslieden zijn dan tijdens de oorlog.'
In feite, schrijft hij, hebben de meeste pessimisten gelijk. Als we verder doen zoals we bezig zijn, is het mogelijk dat we op een catastrofe afstevenen. Het punt is alleen: we zúllen niet verder doen zoals we bezig zijn, we zullen blijven vernieuwen en veranderen en verbeteren - dat is nu net wat ons tot mens maakt. Ridley citeert graag de boutade dat het Stenen Tijdperk niet is geëindigd omdat de stenen op waren, wel omdat de mens iets beters had uitgevonden om wapens te maken. In New York dacht men honderd jaar geleden dat het grootste probleem van de twintigste eeuw de groeiende hoeveelheid paardenmest in de straten zou zijn - en dat zóú ook een ramp geweest zijn, ware het niet dat de automobiel ondertussen is uitgevonden.
Als we onze problemen willen oplossen en vooruitgang willen boeken, aldus Ridley, dan moeten we investeren in wetenschap en technologie - in alternatieve energie, maar bijvoorbeeld ook in genetisch gewijzigde gewassen. En dan is het mogelijk dat zowel de planeet als de mensheid er in 2100 beter aan toe zal zijn dan vandaag.
'Ook in Afrika is vooruitgang mogelijk', zegt Ridley. 'Dat continent is het belangrijkste voorbeeld van mensen die mij willen overtuigen dat het helemaal niet goed gaat met de wereld. Het lijdt geen enkele twijfel dat het in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw bergaf ging met Afrika. Maar er zijn vandaag toch tekenen van hoop. Zo lijkt het continent stilaan in de demografische transitie te komen, met dalende geboortecijfers. De economische groei lijkt ook aan te trekken. Kijk naar wat er in Azië is gebeurd: wat wij vandaag zeggen over Afrika, zegden we dertig jaar geleden over Azië. En daar is het toch gelukt om honderden miljoenen mensen uit de armoede te halen. Ik ben ervan overtuigd dat de Chinezen de komende decennia meer zullen doen voor de Afrikanen dan wij ooit hebben gedaan. Zij drijven tenminste handel met hen. De toekomst van Afrika ligt niet in ontwikkelingshulp, maar in handel - in de verkoop van thee, koffie, suiker, rijst, rundvlees, cashewnoten, katoen, olie, bauxiet, chroom, goud, diamanten, snijbloemen, groene bonen, mango's en dies meer.'
In dat verband verwijst Ridley het probleem van de zogenaamde voedselkilometers naar het rijk van de propaganda. De uitstoot die gepaard gaat met het transport van voedsel over lange afstanden is haast verwaarloosbaar in vergelijking met de uitstoot die wordt veroorzaakt door de productie en bewaring van voedsel in eigen land. Pleiten voor zelfvoorziening - bij ons of in Afrika - is pleiten voor armoede, vindt Ridley: 'Zelfvoorziening is zowat de definitie van armoede.' Wat wij kunnen doen voor Afrika? 'De belangrijkste punten zijn de afschaffing van Europese en Amerikaanse landbouwsubsidies, quota en invoerrechten, het formaliseren en simplificeren van de wetten voor het bedrijfsleven, het ondermijnen van tirannen, en bovenal het stimuleren van de groei van steden met een vrijemarktsysteem.'
En het klimaat? Ook op dat punt is hij vrij van doemdenken: 'De extreme klimaatveranderingen zijn dermate onwaarschijnlijk en afhankelijk van zulke onbezonnen veronderstellingen, dat ze geen enkel effect hebben op mijn optimisme. Als er een kans van negenennegentig procent is dat 's werelds armen een eeuw lang veel rijker kunnen worden en daarbij nog altijd kooldioxide uitstoten, wie ben ik dan om ze die kans te ontzeggen? Tenslotte, hoe rijker ze worden, hoe minder hun economieën van het weer afhankelijk zullen zijn, en hoe beter ze aanpassingen aan klimaatveranderingen kunnen betalen.'
Critici van het groene denken komen bij Ridley stevig aan hun trekken, ook wat betreft de nadelen van zogenaamde hernieuwbare - maar vaak 'landverslindende' - energie: 'Een windmolenpark in Altamont in Californië doodt 24 steenarenden per jaar. Als een oliemaatschappij dat zou doen, zou zij voor het gerecht gedaagd worden.'
Pessimisme klinkt wijzer
Het kan nooit kwaad om kennis te nemen van slecht nieuws. Maar ook De rationele optimist zou verplichte lectuur moeten zijn voor wie de wereld beter wil begrijpen. 'Het is merkwaardig', lacht Ridley aan de telefoon. 'Pessimisme klinkt veel slimmer en wijzer dan optimisme. Als u in het café tegen uw vrienden zegt dat de regering goed bezig is, zullen ze denken dat u dom en naïef bent. Terwijl iemand die de wenkbrauwen fronst en zegt dat het helemaal niet zo goed gaat, meteen een wijze indruk maakt. Terwijl hij misschien minder goed geïnformeerd is. Dat is vreemd. En ik heb er geen verklaring voor.'
Meestal wordt de evolutietheorie erbij gehaald om uit te leggen waarom we zulke doemdenkers zijn: een neiging tot voorzichtigheid en pessimisme heeft een hogere overlevingswaarde dan een neiging tot enthousiasme en risicovol gedrag. 'Toch kan dat niet de verklaring zijn', zegt Ridley. 'Over hun eigen leven zijn mensen immers meestal optimistisch. Het is pas als je hen vraagt hoe het met de wereld gesteld is, dat het pessimisme toeslaat. Hoe dat komt, is een vraag waarop ik eerlijk gezegd geen antwoord heb. Het zal zeker te maken hebben met de media: goed nieuws is geen nieuws. Het heeft ook te maken met de neiging van specialisten om doemscenario's te onderzoeken: als je een catastrofe in het vooruitzicht stelt, krijg je makkelijker fondsen om aan onderzoek te doen. Wie een apocalyps voorspelt, krijgt haast automatisch veel aandacht.'
En we zouden beter moeten weten, vindt Ridley, want 'pessimisten hebben een zeer slechte staat van dienst' - van de meeste doemscenario's komt helemaal niets in huis. Maar we worden nu eenmaal van kindsbeen af, onder meer op school, ondergedompeld in clichés en foute redeneringen. 'Een collega van mij toonde onlangs zijn studenten vijf fiches met telkens twee landen erop, zij moesten bij elke fiche aangeven in welk van die twee landen de kindersterfte het hoogst is. De gemiddelde score van die studenten was 1,8 op 5. Nu, als je een chimpansee dat laat doen, volstrekt willekeurig dus, is de score 2,5 op 5. Het probleem van die studenten is met andere woorden niet dat ze onwetend zijn, maar wel dat ze bepaalde dingen dénken te weten die helemaal verkeerd zijn. Dat geldt voor de meesten onder ons. We moeten veel dingen die we denken te weten, loslaten. En gewoon nederig naar de feiten kijken.'
Knack, 22-09-2010 (Joël De Ceulaer)