Barst
24th July 2010, 16:14
Waarom het altijd nieuw moet zijn
1. Cultureel archief redt dingen van de ondergang.
2. Vernieuwing ontstaat wanneer voorheen waardeloze objecten in het archief worden opgenomen.
3. Wie iets van waarde wil scheppen, moet zich met vernieuwing inlaten.
Van kredietcrisis tot multipolaire geopolitiek: de wereld wordt er bepaald niet minder complex op. Welke denkers kunnen licht in de duisternis brengen? De komende zomerweken leggen de we vraag voor aan slimme mensen van hier. Vandaag legt DIRK VAN BASTELAERE uit waarom u moet kennismaken met Boris Groys.
Cultuurtheoreticus Boris Groys werd vooral bekend door zijn boek Über das Neue uit 1992, het jaar waarin hij aan de universiteit van Münster promoveerde in de filosofie. In dat boek ontwikkelde Groys zijn theorie over het archief, de wereld van het profane en de culturele economie van de innovatie, van ‘het nieuwe'.
Groys werd in 1947 uit Joodse ouders geboren in Oost-Berlijn, maar groeide op in de Sovjetunie. Hij studeerde filosofie en wiskunde aan de Staatsuniversiteit van Leningrad en was in de jaren 1970 een tijdlang als wetenschappelijk medewerker verbonden aan een aantal instituten in Leningrad en Moskou, waar hij in 1976 was gaan wonen.
In die periode was Groys als kunstcriticus actief in de ‘inofficiële' cultuur. Hij was mede-uitgever van het undergroundtijdschrift 37 en raakte bevriend met een groep undergroundkunstenaars onder wie onder meer Ilya Kabakov. Groys, die in 1981 de Sovjet-Unie verliet, publiceerde intussen meer dan twintig boeken en geniet intussen internationaal bekendheid als filosoof, kunstcriticus, media-expert en sinds 2002 ook als curator en kunstenaar.
Collectief
Een problematiek waarover Groys de laatste jaren uitvoerig heeft gepubliceerd is wat hij ‘het culturele archief' noemt. In dat archief, dat een verzamelnaam is voor musea, bibliotheken, mediatheken en archieven, worden alle dingen verzameld die voor een bepaalde cultuur waardevol en relevant zijn. Doordat steeds nieuwe, waardevolle items aan de collectie worden toegevoegd, groeit het archief permanent. Centrale vraag daarbij is op welke grond een bepaald kunstwerk het verdient verzameld en bewaard te worden. In de praktijk is er immers veel discussie over wat onze archieven exact moeten bevatten. Denk maar aan de canondebatten die de voorbije jaren in Vlaanderen en Nederland werden gevoerd.
Geschilderde koe
Volgens Groys ligt aan de selectie van objecten die geschikt zijn voor het archief een eigen logica ten grondslag, en hoeven we geen externe criteria in te roepen zoals marktwaarde, de subjectieve willekeur van een curator of een fenomeen als ‘democratische' representatie van bepaalde sociale of etnische groepen. Minder dan een machtskwestie, waarbij individuele museumdirecteuren bijvoorbeeld een bepalende invloed op het globale archief kunnen uitoefenen, is selectie een kwestie van de collectiviteit. Het hedendaagse archief is een onpersoonlijke ruimte die permanent verruimd en gewijzigd wordt door curatoren, verzamelaars, critici en kunstenaars, maar ook door leraren, mediamensen en het publiek.
De archieflogica is erg eenvoudig, en bijna tautologisch: archieven verzamelen datgene wat nog niet in archieven verzameld werd. De wereld buiten het archief noemt Groys nogal provocerend de ‘werkelijkheid' of de ‘ruimte van het profane' — waarmee hij nadrukkelijk een waardeverschil tussen archief en werkelijkheid installeert. Terwijl de werkelijkheid een wasteland van profaniteiten is, redt het archief dingen van de ondergang. Een samenleving zal dan ook bijna alles doen om te verhinderen dat unieke museumobjecten verloren gaan. Men zal een goed geschilderd beeld van een koe proberen te redden, maar om het lot van het beest zelf bekommert zich geen kat, zegt Groys.
Deze spanning tussen het archief en het profane ligt ten grondslag aan wat Groys de ‘culturele economie van de innovatie' noemt. Vernieuwing vindt plaats wanneer een voorheen waardeloos object in de ruimte van het archief wordt opgenomen. Daarbij worden vooral die dingen voor het archief geselecteerd die enerzijds profaan en waardeloos zijn, en anderzijds een licht formeel verschil met het archief vertonen. Bekende voorbeelden daarvan zijn het urinoir en de sneeuwschep van Marcel Duchamp. Profane objecten die in een kunstcollectie worden opgenomen, veranderen zelfs als ze hetzelfde blijven. In wezen bepaalt deze ‘logica van de collectie' de waardering van kunstwerken.
Vrijheid
Dat denkbeeld gaat lijnrecht in tegen een populaire mythe over de hedendaagse kunst: de idee dat kunstenaars, schrijvers en onderzoekers hun werk in alle creatieve vrijheid, los van ideologische beperkingen en vrij van dwang zouden kunnen maken. Twee weken geleden nog verscheen in deze krant een stuk over Xanadu! een tentoonstelling met werken uit de collectie van het Smak waarover de curator opmerkte dat ‘jonge mensen nog nauwelijks een idee hebben van de radicale vrijheid die kunstenaars als Panamarenko, Broodthaers of Beuys veroverden.'
Niets is minder waar, zegt Groys. Artistieke innovatie ontstaat onder dwang. De dwang anders en nieuw te zijn die door de collectie wordt opgelegd. Kunstenaars beslissen niet autonoom om met het ‘voorgaande' te breken of een andersoortige kunst te maken. De retoriek van de artistieke vrijheid tracht het te camoufleren, maar wie iets van waarde wil scheppen, moet zich aan het regime van het nieuwe onderwerpen.
Dirk Van Bastelaere is dichter, essayist en polemist.
DS, 24-07-2010
1. Cultureel archief redt dingen van de ondergang.
2. Vernieuwing ontstaat wanneer voorheen waardeloze objecten in het archief worden opgenomen.
3. Wie iets van waarde wil scheppen, moet zich met vernieuwing inlaten.
Van kredietcrisis tot multipolaire geopolitiek: de wereld wordt er bepaald niet minder complex op. Welke denkers kunnen licht in de duisternis brengen? De komende zomerweken leggen de we vraag voor aan slimme mensen van hier. Vandaag legt DIRK VAN BASTELAERE uit waarom u moet kennismaken met Boris Groys.
Cultuurtheoreticus Boris Groys werd vooral bekend door zijn boek Über das Neue uit 1992, het jaar waarin hij aan de universiteit van Münster promoveerde in de filosofie. In dat boek ontwikkelde Groys zijn theorie over het archief, de wereld van het profane en de culturele economie van de innovatie, van ‘het nieuwe'.
Groys werd in 1947 uit Joodse ouders geboren in Oost-Berlijn, maar groeide op in de Sovjetunie. Hij studeerde filosofie en wiskunde aan de Staatsuniversiteit van Leningrad en was in de jaren 1970 een tijdlang als wetenschappelijk medewerker verbonden aan een aantal instituten in Leningrad en Moskou, waar hij in 1976 was gaan wonen.
In die periode was Groys als kunstcriticus actief in de ‘inofficiële' cultuur. Hij was mede-uitgever van het undergroundtijdschrift 37 en raakte bevriend met een groep undergroundkunstenaars onder wie onder meer Ilya Kabakov. Groys, die in 1981 de Sovjet-Unie verliet, publiceerde intussen meer dan twintig boeken en geniet intussen internationaal bekendheid als filosoof, kunstcriticus, media-expert en sinds 2002 ook als curator en kunstenaar.
Collectief
Een problematiek waarover Groys de laatste jaren uitvoerig heeft gepubliceerd is wat hij ‘het culturele archief' noemt. In dat archief, dat een verzamelnaam is voor musea, bibliotheken, mediatheken en archieven, worden alle dingen verzameld die voor een bepaalde cultuur waardevol en relevant zijn. Doordat steeds nieuwe, waardevolle items aan de collectie worden toegevoegd, groeit het archief permanent. Centrale vraag daarbij is op welke grond een bepaald kunstwerk het verdient verzameld en bewaard te worden. In de praktijk is er immers veel discussie over wat onze archieven exact moeten bevatten. Denk maar aan de canondebatten die de voorbije jaren in Vlaanderen en Nederland werden gevoerd.
Geschilderde koe
Volgens Groys ligt aan de selectie van objecten die geschikt zijn voor het archief een eigen logica ten grondslag, en hoeven we geen externe criteria in te roepen zoals marktwaarde, de subjectieve willekeur van een curator of een fenomeen als ‘democratische' representatie van bepaalde sociale of etnische groepen. Minder dan een machtskwestie, waarbij individuele museumdirecteuren bijvoorbeeld een bepalende invloed op het globale archief kunnen uitoefenen, is selectie een kwestie van de collectiviteit. Het hedendaagse archief is een onpersoonlijke ruimte die permanent verruimd en gewijzigd wordt door curatoren, verzamelaars, critici en kunstenaars, maar ook door leraren, mediamensen en het publiek.
De archieflogica is erg eenvoudig, en bijna tautologisch: archieven verzamelen datgene wat nog niet in archieven verzameld werd. De wereld buiten het archief noemt Groys nogal provocerend de ‘werkelijkheid' of de ‘ruimte van het profane' — waarmee hij nadrukkelijk een waardeverschil tussen archief en werkelijkheid installeert. Terwijl de werkelijkheid een wasteland van profaniteiten is, redt het archief dingen van de ondergang. Een samenleving zal dan ook bijna alles doen om te verhinderen dat unieke museumobjecten verloren gaan. Men zal een goed geschilderd beeld van een koe proberen te redden, maar om het lot van het beest zelf bekommert zich geen kat, zegt Groys.
Deze spanning tussen het archief en het profane ligt ten grondslag aan wat Groys de ‘culturele economie van de innovatie' noemt. Vernieuwing vindt plaats wanneer een voorheen waardeloos object in de ruimte van het archief wordt opgenomen. Daarbij worden vooral die dingen voor het archief geselecteerd die enerzijds profaan en waardeloos zijn, en anderzijds een licht formeel verschil met het archief vertonen. Bekende voorbeelden daarvan zijn het urinoir en de sneeuwschep van Marcel Duchamp. Profane objecten die in een kunstcollectie worden opgenomen, veranderen zelfs als ze hetzelfde blijven. In wezen bepaalt deze ‘logica van de collectie' de waardering van kunstwerken.
Vrijheid
Dat denkbeeld gaat lijnrecht in tegen een populaire mythe over de hedendaagse kunst: de idee dat kunstenaars, schrijvers en onderzoekers hun werk in alle creatieve vrijheid, los van ideologische beperkingen en vrij van dwang zouden kunnen maken. Twee weken geleden nog verscheen in deze krant een stuk over Xanadu! een tentoonstelling met werken uit de collectie van het Smak waarover de curator opmerkte dat ‘jonge mensen nog nauwelijks een idee hebben van de radicale vrijheid die kunstenaars als Panamarenko, Broodthaers of Beuys veroverden.'
Niets is minder waar, zegt Groys. Artistieke innovatie ontstaat onder dwang. De dwang anders en nieuw te zijn die door de collectie wordt opgelegd. Kunstenaars beslissen niet autonoom om met het ‘voorgaande' te breken of een andersoortige kunst te maken. De retoriek van de artistieke vrijheid tracht het te camoufleren, maar wie iets van waarde wil scheppen, moet zich aan het regime van het nieuwe onderwerpen.
Dirk Van Bastelaere is dichter, essayist en polemist.
DS, 24-07-2010