PDA

Bekijk de volledige versie : De onbekende gezichten van de vergrijzing


Barst
26th March 2010, 12:16
De onbekende gezichten van de vergrijzing


Met het groenboek van Daerden dreigt het debat over de vergrijzing verengd te worden tot het pensioenvraagstuk. Fout, schrijft JOHAN VAN GOMPEL. De 'vergrijzing binnen de vergrijzing' en de markante verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië zijn minstens even urgente zorgen.


Het groenboek van minister Daerden en de partijstandpunten over de pensioenhervorming brengen de vergrijzing weer volop in de aandacht. Op zich is dat een goede zaak. Het gevaar bestaat wel dat het debat louter tot het pensioenvraagstuk wordt verengd. Zoals de nota van Frank Vandenbroucke aantoont, is een ruimere discussie over hoe we onze welvaartsstaat in haar geheel de komende decennia willen organiseren hoognodig. Hoewel ontelbare instanties zoals de OESO of de vergrijzingscommissie het probleem van de vergrijzing uitvoerig in kaart hebben gebracht, ontbreekt in België op dit vlak tot op vandaag een allesomvattend en coherent beleid. Deels houdt dit verband met de complexe structuur van de Belgische staat met verspreide bevoegdheden die een integraal beleid nagenoeg onmogelijk maken.

De meesten zien de vergrijzing nog altijd louter in de vorm van het toenemend aantal 65-plussers binnen de totale bevolking. Maar er is meer. Binnen de oudere bevolking zal ook het aandeel hoogbejaarden fors stijgen. Deze 'vergrijzing binnen de vergrijzing' slaat vooral in Vlaanderen toe. In 2050 bedraagt de hoogbejaardenverhouding (de 80-plussers binnen de 65-plussers) er 40procent tegenover 27procent vandaag. In Wallonië neemt die met slechts 8procentpunten toe. Het zorggebruik van 80-plussers ligt per persoon acht maal hoger dan die van de groep tussen 65 en 80. Naast een toenemende zorgvraag zal vanuit de aanbodkant ook de medische vooruitgang de zorgkosten onder druk zetten. Onze gezondheidszorg en bejaardenopvang zijn daar onvoldoende op voorbereid.

De vergrijzing heeft ook gevolgen voor de bevolking op beroepsactieve leeftijd. De groep tussen 15 en 64 zal niet alleen relatief tegenover de 65-plussers afnemen, maar komt ook in absolute aantallen in de verdrukking. De dreiging van een ontoereikend arbeidsaanbod brengt het economisch groeipotentieel op langere termijn in gevaar. Dat is opnieuw meer zo in Vlaanderen dan in Wallonië. Het gemiddelde groeicijfer van de Vlaamse economie van 2,3procent per jaar sinds 1980 werd gerealiseerd met een gemiddelde groei van de bevolking op actieve leeftijd van 0,3procent. Tot 2017 zal het aantal Vlamingen op actieve leeftijd nog stijgen, maar daarna neemt dat aantal met gemiddeld 0,2procent per jaar af. In Wallonië blijft de groep tussen 15 en 64 toenemen. Als Vlaanderen er niet in slaagt om zijn werkgelegenheidsgraad na 2017 blijvend op te krikken, dan zullen de werkgelegenheidsgroei en potentiële groei er eveneens met 0,2procent per jaar worden afgeremd.

Naast de arbeidsinzet van de bevolking op actieve leeftijd is de productiviteit een belangrijke aanbodfactor die de economische groei op langere termijn bepaalt. Het effect van een verouderende bevolking op de macro-economische productiviteit is moeilijk te meten, maar de meeste studies suggereren wel dat het negatief is. Dat houdt verband met het afzwakken van operationele en cognitieve vaardigheden van oudere werknemers. Het komende decennium zal de vergrijzing ook toeslaan binnen de actieve bevolking. En ja, Vlaanderen zal ook daar meer dan Wallonië mee te maken krijgen. Tegen 2020 zal 34procent van de bevolking op actieve leeftijd er 50 jaar of ouder zijn, een stijging met 4procentpunten (Wallonië +1procent). Om de aankomende terugval in de actieve bevolking te compenseren, moet vooral de werkgelegenheidsgraad van groep tussen 50 en 64 worden opgekrikt. Maar langs het achterpoortje dreigt daarmee de macro-economische productiviteit in het gedrang te komen.

Een lagere productiviteit van oudere werknemers in combinatie met een hogere loonkost vormt een belangrijke verklaring voor de lage werkgelegenheidsgraad bij 50-plussers. In België is de loonspanning oudere-jongere werknemers een derde groter dan gemiddeld in de EU-15 (de vijftien landen die in 1995 de EU vormden, red.) en ligt de werkgelegenheidsgraad van de groep tussen 50 en 64 ver beneden het EU-15-cijfer. Een uitdaging bestaat erin om de verhouding productiviteit-loonkosten bij oudere werknemers gunstiger te maken om hun arbeidsparticipatie te bevorderen. Uit studies blijkt dat het flexibel aanpassen van de beloning aan de productiviteit van ouderen vaak weinig soelaas biedt. Dat komt doordat een minder aantrekkelijke beloning de werkbereidheid van de ouderen zelf aantast. Maatregelen moeten meer gericht zijn op het aanpassen van de productiviteit aan de loonkost dan andersom. Dat kan door bedrijfsspecifieke vormingsinspanningen en loopbaanplanning gericht op oudere werknemers meer aan te moedigen. België is vandaag op vlak van opleidingsinspanningen voor 50-plussers niet meer dan een matige middenmoter.

Schattingen over het afglijden van de potentiële groei in ons land door de vergrijzing komen uit op een afname tot 1,3 à 1,7procent. Dat is tot een derde lager dan we de voorbije decennia gewoon waren. Met vergrijzingsgevolgen die in Vlaanderen groter uitvallen dan in Wallonië, dreigt die regio ook relatief meer groei te zullen inleveren. Alleen met vergaande structurele beleidsingrepen kan die neerwaartse ontwikkeling worden afgeremd. Als hefbomen van de productiviteit moeten ook ondernemerschap, onderzoek en innovatieve investeringen sterker worden aangemoedigd. Het zou in dat opzicht jammer zijn mocht het op gang gekomen politieke debat al te eenzijdig worden gedomineerd door de pensioenhervorming, hoe belangrijk ze ook moge zijn.

JOHAN VAN GOMPEL, 'Senior economist' KBC Studiedienst en docent aan de Hogeschool-Universiteit Brussel


DS, 26-03-2010