PDA

Bekijk de volledige versie : 'Dit is ons heiligdom'


Barst
16th January 2010, 02:11
'Dit is ons heiligdom'


BRUSSEL - Zelfs al lopen ze al een week rond met hun buikpijn, de meeste patiënten op de spoeddienst willen nù worden geholpen. 'Tout de suite!' Wie vindt dat het te lang duurt, laat dat ook blijken.


'Laat me voor', schreeuwt een vader aan de geblindeerde deuren van de spoeddienst. Op zijn arm draagt hij een goed ingeduffeld kind van een jaar of vijf. Bijna iedereen in de wachtkamer springt recht en kijkt uit het deurgat naar de woordenwisseling tussen de vader en verpleger Raf, die de ingang bewaakt. De moeder houdt zich op de achtergrond.

'Laat me voor, mijn kind heeft koorts.' Om zijn woorden te staven, toont de man zijn dochter. 'Sorry meneer, maar u zal moeten wachten zoals iedereen', reageert de verpleger. Ondertussen voelt hij hoe koortsig het kind is. De vader blijft aandringen, maar Raf wijkt niet. Uiteindelijk bindt hij in. Verongelijkt showen de ouders hun kind in de wachtkamer om te laten zien hoe ziek het is. En om zeker te zijn dat niemand hen voorsteekt.

'Sommige patiënten snappen niet waarom iemand met een infarct voorrang zou hebben op een koortsig kind', vertelt Raf. 'Ze verwachten zelfs het omgekeerde. Uiteindelijk krijgt iedereen de behandeling die hij nodig heeft. Maar op basis van de urgentie beslissen wij over de volgorde waarin ze binnenkomen. Dit is ons heiligdom.'

Het 'heiligdom' van Sint-Jan wordt beveiligd door een verstevigd onthaal. Gewapend glas en bescheiden gleufjes voor de SIS- en identiteitskaart schermen het verplegend personeel van opdringerige patiënten af. De menselijke buffer is opgetrokken uit receptioniste Véronique, een frêle blonde. Zij registreert de binnenkomende patiënten. Wanneer een tevreden patiënt na een inlichting 'Vous êtes gentille' tegen haar zegt, wordt ze rood en is ze even van haar melk. 'Dat horen we hier niet dikwijls. Ik ben al lang gewoon dat ze me uitschelden voor het vuil van de straat.'

De ingang van de spoeddienst van de Kliniek Sint-Jan zit goed verstopt. Waar de ziekenwagens binnenrijden, in een zijstraat van de Kruidtuinlaan, hangt een simpel verlichte '100'. De klapdeuren die de grens afbakenen tussen de grijze stenen buiten en de springerige kleuren binnen, bevinden zich achterin de garage. Toch weet iedereen - asielzoekers, vintage Brusselaars, toeristen, daklozen, nieuwe Belgen... - die moeiteloos te vinden. Zelfs, of misschien vooral, met het kleinste zeer.


De ambulance als taxi

De man die per se voor wilde met zijn kind, was voor Raf een van de laatste lastige klanten van de dag. Zijn shift zit er bijna op. 'Ik ben steendood. Stoned van het werken.' Zijn ogen zitten diep in hun kassen, op zijn voorhoofd blinkt zweet. Vandaag werkt hij dag op dag twee jaar op de spoedafdeling. 'In die periode ben ik twee keer een week werkonbekwaam geweest. Klappen gekregen van een patiënt. Een keer stond er hier een man met zijn moeder. Ze had hoofdpijn. Ik vroeg haar identiteitskaart en SIS-kaart. In de plaats kreeg ik een mep . Ik moest eerst de migraine van zijn moeder verzorgen, pas daarna wilde hij die kaarten geven.'

Het is ondertussen half negen, de wissel van de wacht. Terwijl de late shift overloopt in die van de nacht, bespreken de verpleegkundigen wie in welke 'box' ligt. De medische termen vliegen heen en weer. Plots zegt Evert, een rijzige verpleger met grijze stoppelbaard: 'Tiens, ik heb de indruk dat ik die man hier nog gezien heb.' Hij wijst met zijn balpen een naam op het elektronische overzichtsbord aan.

Sommige patiënten op de spoeddienst zijn inderdaad vaste klanten. De SDF's - sans domiciles fixes (of ironischer: 'sans difficultés financières') - bijvoorbeeld. Ze mogen niet altijd binnen in de opvangcentra van het Brusselse OCMW omdat ze dronken zijn, hun hond mee hebben of ooit iets hebben gestolen. Dus belanden ze op straat of in een bar, waarna een voorbijganger of de cafébaas de ambulance belt. Ze komen hier hun roes uitslapen, de ambulance is hun taxi. Een scenario dat elke spoeddienst in een grootstad bekend in de oren zal klinken.

Door de Brusselse sociale mix heeft Sint-Jan elke dag te maken met nog een ander fenomeen: de 'cultuurgebonden pijnbeleving'. Sommigen lopen al enkele weken rond met een probleem, stappen binnen in de afdeling die dag en nacht open is en verwachten dat ze onmiddellijk hulp krijgen.

'Ik zit hier al van half tien deze ochtend', zegt de 24-jarige Mohammed wanneer we hem rond een uur of vijf vragen wat hem hier brengt. 'Een tijdje geleden heb ik een longontsteking gehad, maar de douleurs bleven. Dus ben ik naar hier gekomen voor een check-up. Drie uur geleden heeft de dokter mij onderzocht. Nu wacht ik op het resultaat.'

In de wachtzaal zit rond ditzelfde uur een tiental zwarte ketjes luid te lachen. Twee van hen, de zussen Leila en Shirley, hebben zich ingeschreven omdat ze buikpijn hebben. 'Ik ben zwanger', vertelt een van hen. 'En toen ik iets over mijn vriend hoorde, kreeg ik een geweldige schok. Dat is in mijn buik geslagen.' Ze doden de tijd met babbelen en luisteren naar muziek. Na uren wachten mogen ze binnen voor een onderzoek. Ze verdwijnen uiteindelijk nog voor de dokter het resultaat en zijn diagnose komt geven.

Een jonge kleurling die binnenkwam met een vervelende bijwerking van medicijnen deed even daarvoor precies hetzelfde. 'Ik zit hier nu al uren opgesloten', klaagt hij in het Engels tegen Raf. 'Geef me mijn papieren terug, zodat ik weg kan.'

'Nog even geduld, meneer, de dokter is op de hoogte van uw probleem.' 'Neen', zegt de jongen luider, 'ik wil hier nu weg!' 'Hold your horses', sust Raf. 'Rustig. Ik zal u uw papieren geven. Dan kan u vertrekken.'


Parler vrai

Patiënten zoals de zussen met buikpijn zijn vanavond de regel, niet de uitzondering. Volgens het personeel spenderen ze tachtig à negentig procent van hun tijd aan patiënten die eigenlijk bij hun huisarts langs zouden moeten met hun kwaal. Veel nieuwe Belgen hebben geen huisarts. Ze komen rechtstreeks naar hier, ook al omdat ze niet meteen moeten betalen. Het remgeld, zo'n 20 euro, houdt hen niet tegen.

'Wanneer we hen dan vragen wat er scheelt, overdrijven ze altijd', vertelt nachtverpleegster Mieke. Ze werkt hier al sinds 1979 en samen met de rest van het personeel is ze niet bang voor een parler vrai over de situatie. 'Als ze buikpijn hebben en we geven een medicijn, krijgen ze plots pijn aan hun oor. Ze voelen “oei, dat is hier precies niet erg genoeg, en vinden vanalles uit. Ze willen aandacht, ze willen de belangrijkste patiënt zijn.'

'In de wachtkamer maken ze anderen eerst warm voor hun zaak', gaat Evert verder. 'Dan komen ze voor het venster van het onthaal voor dood liggen, armen en benen gespreid. De rest van de patiënten komt op het raam kloppen: “Er ligt er hier eentje dood te gaan,. Dan is het kermis. Och, wij bellen vaak de politie hoor.'

'Sommige gemeenschappen delen alles: “Wat heb je gisteren gedaan, wat doe je vandaag en morgen en welke kleur van onderbroek heb je aan?, Voor hen is het normaal om met de hele familie hier te komen zitten. Gelukkig hebben we een strikt systeem. Mocht het hierbinnen totale anarchie zijn, dan was het aan het onthaal het recht van de sterkste.'

Als de drukte het even toelaat, zorgen een ironische opmerking en Brusselse kalmte voor een adempauze. 'En voor de rest doen we als vissen in een bokaal. We blijven zwemmen.'

Omwille van de privacy van de patiënten zijn sommige namen veranderd.


DS, 16-01-2010 (Nikolas Vanhecke)