PDA

Bekijk de volledige versie : ‘We horen nergens thuis'


Barst
10th October 2009, 01:37
‘We horen nergens thuis'


De Standaard sprak met enkele jongeren die geboren en getogen zijn in Molenbeek over la haine, de politie, hun wijk en de rellen die er plaatsvonden. ‘Ze zeggen dat we ons moeten integreren. In ons eigen land! C'est du fou.'


‘Regardez.' Karim (18) haalt zijn gsm boven en toont een foto. ‘C'est moi', zegt hij, want hij is bijna onherkenbaar op de foto. Zijn wang is flink gezwollen. De huid rond en onder zijn oog is blauw. Het ziet er erg pijnlijk uit. ‘Ik heb een klacht ingediend tegen de flikken die dit gedaan hebben', zegt hij. ‘Ik had die dag te horen gekregen dat ik geslaagd was op school. Om stoom af te laten, had ik met enkele vrienden afgesproken aan het metrostation Zwarte Vijvers. Rond 22 uur, niet zo heel laat dus, stopte er een combi. De agenten stapten uit en schenen met een zaklamp in ons gezicht. C'était l'effect choc. Ze begonnen te roepen dat we kalm moesten blijven. Voor ik het wist, lag ik op de grond. Een van de agenten begon me te trappen. Ik kreeg enkele trappen in mijn gezicht. We deden niets verkeerd, mevrouw. Ik was gewoon opgelucht dat mijn schoolresultaten zo goed waren.'


Karim en Youssef

Op een vrijdagavond komen jongeren uit de wijk naar het Molenbeekse jeugdcentrum West om te kickeren of wat te praten. Het is een uitlaatklep voor hen. Achter de activiteiten die het jeugdcentrum organiseert, gaat heel wat psychologie schuil. Maar de jongeren komen gewoon om elkaar te ontmoeten.

Twee van hen, Karim en Youssef, willen wel wat kwijt over de buurt waarin ze opgegroeid zijn. Ze zijn allebei achttien en hebben allebei hun vader verloren. Karim toen hij klein was, Youssef amper een jaar geleden. Karims moeder staat alleen in voor zeven kinderen. Ze leeft van een invaliditeitsuitkering. Youssef is de oudste van vier kinderen. Ook zijn moeder werkt niet. ‘Ze is analfabeet', zegt Youssef. ‘Maar ze heeft het goed voor met ons.'

De jongens voelen zich thuis in Molenbeek. ‘Wij wonen hier. We zijn hier geboren, maar als de politie hier komt zijn we les macaques.' Youssef praat haastig. Hij wil een punt maken en verheft zijn stem om het kracht bij te zetten. ‘Terwijl ze er eigenlijk zijn om ons te beschérmen, moeten we ze wantrouwen.'

Dat sommige jongeren stenen gooien naar het politiekantoor, kan Youssef perfect begrijpen. ‘Ik heb niet meegedaan aan de relletjes, eind september, maar ik had ertussen kunnen staan. Je comprends la haine que'ils ont — ik begrijp de haat die ze koesteren. Overal waar we komen, moeten we onze identiteitskaart laten zien. Zomaar. Het geweld van die jongeren is niet uit het niets gekomen. Ook ik heb al zonder reden een vuist van een flik in mijn gezicht gehad. Ik heb geen klacht ingediend, maar mijn respect tegenover de politie is wel verloren gegaan. Om respect te krijgen, moet je respect geven.'

Toch waren de rellen pijnlijk voor de mensen in Molenbeek, zegt Youssef. ‘Er wonen hier veel gelovige mensen. Ook wij zijn gelovig. De ramadan is een heilige periode. Het weekend van het suikerfeest — dat is een zeer heilige dag — was de politie overal in de wijk. De spanning hing in de lucht. Compleet respectloos.'

Terwijl zijn vriend praat, knikt Karim bevestigend. Hij speelt met zijn zwartje petje. Zijn haar is kort geschoren aan de zijkanten en wat langer bovenaan. Zijn smalle jeansbroek is een beetje te kort en over de stoel hangt zijn zwarte jeansjekker. Hij zit in het vijfde middelbaar en is doordrongen van de gedachte dat een diploma halen absoluut noodzakelijk is. ‘Ik luister naar de grands frères in de wijk. Zij zeggen dat een diploma behalen belangrijk is. Maar je leert niet alles op school. De belangrijke dingen in het leven leer je in de wijk, dans la rue.'

Youssef gaat akkoord. ‘Veel mensen denken dat Molenbeek Bagdad is of zo', zegt hij. ‘Maar zijn ze eigenlijk al eens hier geweest? Hebben ze al eens met ons gepraat? Als zij respect tonen, zullen wij hen respecteren. Oké, soms klinken we wat agressiever. Onder elkaar praten we niet het Frans dat je in het woordenboek vindt. Als we zeggen c'est une sale veste, het is een vuile jas, bedoelen we eigenlijk dat het een geweldige jas is.'

Beide jongens voelen zich in de eerste plaats Belg. ‘Iedereen noemt ons des immigrés, maar we zijn hier thuis. Ze zeggen dat we ons moeten integreren. Integreren in ons eigen land? Kun je dat geloven. C'est du fou', zegt Karim. ‘Sommige Belgo-Belgen zien dat niet zo. Voor hen zijn we Marokkanen. Maar in Marokko zijn we buitenlanders. On est de nulle part — we horen nergens thuis.'

‘Het is een handicap', zegt Youssef. ‘Om Marokkaanse roots te hebben. Ik vind geen vakantiebaan, bijvoorbeeld. Bij Actiris (de Brusselse tegenhanger van de VDAB, red.) zeiden ze me dat er geen plaats meer was. Kevin, een jongen uit mijn klas met dezelfde opleiding en ervaring, meldde zich twee weken later aan en hij kreeg een baan. Zo goed als niemand heeft een baantje in de vakantie. Dat is niet omdat we niet willen, nee, er is geen werk voor ons. Die discriminatie maakt me boos. Ze willen gewoon niet dat we evolueren.'

Mohammed Ali is Youssefs grote voorbeeld. Hij is zelf kickbokser. ‘Van hem heb ik geleerd om zen te blijven als het warm wordt op straat. Het is mijn manier om mijn kwaadheid te evacueren.'

Youssef moet gaan trainen. Hij vertrekt. Als hij weg is, vertelt Karim dat hij droomt van een gezin en kinderen. ‘Een fijne plek om te wonen met mijn moeder,' zegt hij. ‘Ik zie me over tien jaar zeker nog in Molenbeek wonen. Ik heb niet het gevoel dat de wijk mijn kansen ontneemt. Er is niets onveilig aan de wijk.' Karim denkt even na. ‘Maar het is ook belangrijk om op andere plaatsen te komen. Dat weet ik. Ik ga in Etterbeek naar school.Zo leer ik ook mensen van buiten Molenbeek kennen.'


Paspartou

‘Ik kom overal. Daarom noemen ze me Paspartou. Ik woon in Molenbeek. Maar dat woord heeft een lelijke bijklank gekregen, dus vergeet het maar.' Paspartou (32) hangt al enkele uren rond in het Zuidstation als we hem ontmoeten. ‘Als ik niets te doen heb, heb ik niets te doen.' Hij haalt zijn schouders op. Een kop koffie wil hij wel.

Paspartou is een grand frère in de wijk. ‘Ik probeer de jongeren raad te geven. Maar vaak doen ze gewoon hun zin.' Paspartou maakt muziek. ‘Elke dag schrijf ik aan nummers. Al die liedjes, c'est du vécu — het zijn dingen die ik meegemaakt heb. Ik droom ervan om te kunnen leven van mijn muziek. Ik heb een manager. Ik zoek nog een producer. Maar er zijn er maar weinig die van hun muziek kunnen leven. Als het niet lukt, zou ik graag verkoper worden. Van horloges.' Hij haalt zijn gsm boven. ‘Dit moet je even horen. Het is een nummer dat ik gemaakt heb. ‘Est-ce que tu me crois?' Ik heb het geschreven omdat niemand ons ooit gelooft.'

Paspartou werd geboren in Marokko. Zijn ouders verhuisden naar België toen hij achttien maanden was. Zijn moeder werkte als naaister. Later zijn zijn ouders gescheiden en is zijn vader teruggekeerd naar Marokko. ‘Ik was de moeilijkste thuis', zegt hij. ‘Nu ben ik rustiger geworden, maar toen was het anders. Je pétais souvent les plombs — mijn stoppen sloegen vaak door.'

‘Ik heb een hele tijd in Frankrijk rondgehangen. Omdat ik op de vlucht was voor de Brusselse politie. Ik had ingebroken. In depots en bedrijvengebouwen. Nooit bij de mensen thuis. Ik heb zes maanden in de gevangenis gezeten in Frankrijk. Voor kleine diefstalletjes en zwartrijden in de trein. Toen ik telefoon kreeg uit Brussel dat er werk was voor mij, ben ik teruggekomen. Zo kon ik uit de gevangenis blijven. Ik heb later nog in Vorst gezeten, maar na een week hebben ze me vrijgelaten.'

‘Ik hou van Brussel, maar ik heb hier niet de kansen gekregen die ik verdiende. Ik had bijna een baan als stadswachter, ik ben door de tests heen geraakt, maar toen belden ze om te zeggen dat er geen plaats was. Dat klopt niet.'

Paspartou heeft geen werk en woont bij zijn moeder. Maar hoopt doet leven, zegt hij. ‘Ik heb een vriend die nu bij UGC (bioscoopcomplex, red.) werkt, terwijl hij uit de Anneessens-wijk komt. Dat ik in Molenbeek woon, moet me dus niet in de weg staan.'

‘Het probleem is dat er geen werk meer is. Dat is waar politici zich mee bezig zouden moeten houden, in plaats van te kibbelen over Wallonië en Vlaanderen. Ik stem op de PS. Mijn moeder ook. Maar het helpt niets. Politici veranderen niets. Toen Boudewijn nog koning was, was alles beter. Hij sprak zijn volk toe en steunde het in moeilijke tijden. Dat is wat we nu nodig hebben.'


De jeugdwerkers

‘Paspartou is een heel fragiele jongere', zegt Karim Amezian (41). Hij kent de jongen al verschillende jaren. Samen met een vriendin organiseert Amezian debatavonden in de Maritiemwijk.

‘Het doel is om te leren samen leven.' Het concept dat Karim bedacht, is simpel, maar geniaal: breng de mensen rond de tafel, film ze, laat een microfoon rondgaan en laat iedereen om de beurt zijn gedacht zeggen. ‘Voor veel jongeren betekent het wel wat dat ze in een microfoon mogen spreken terwijl ze gefilmd worden. Het zijn vaak heel fragiele jongeren. Velen hebben nog nooit één positieve opmerking gekregen. En nu luistert de hele zaal naar hen.'

Karim groeide op in de wijk. En ook hij heeft in zijn jeugd geworsteld met alles. ‘Ik zat bijna in de gevangenis.' Hij houdt duim en wijsvinger op enkele millimeters van elkaar. ‘Zo dicht zat ik erbij. Toen heb ik mijn klik gemaakt. Ik werk nu met dezelfde soort jongeren, maar ik ken hen door en door.'

Hij doet kostbaar werk in de wijk, maar Karim heeft het moeilijk. De vzw van Karim, Repère, krijgt geen subsidies en hij kan het niet langer allemaal uit zijn eigen zak blijven betalen. Maar de gemeente houdt het been stijf. ‘Terwijl wij de enigen zijn die met de allermoeilijkste jongeren werken.'

Jeugdwerker Hadnan Abdelillah, Abdel, neemt ons mee naar een wedstrijdje minivoetbal in een sporthal in de buurt van Centrum West. Hij wil laten zien dat er ook heel wat positieve dingen gebeuren in Molenbeek. Als hij een jongen die hij kent de straat ziet oversteken, draait hij zijn raampje naar beneden. ‘Kom je de 28ste', vraagt hij aan de jongen. Die knikt. ‘Vergeet je je niet in te schrijven.'

De twee praten wat. Tot Abdel beseft dat ze midden op een kruispunt staan. ‘Ai, ik hou het verkeer op. Er zijn mensen die zich daaraan ergeren.'

Hij haalt glimlachend zijn schouders op. Abdel is ook geboren in Molenbeek. ‘Er zijn ook heel wat brave jongeren in Molenbeek. Kijk, misschien studeren ze soms wat minder. Het worden niet allemaal advocaten, maar we hebben ook mecaniciens nodig of loodgieters. Als we dat al bereiken, mogen we trots zijn.'

‘We doen ongelooflijk veel goede projecten met hen. Maar daar hoor je niets over in de media. De camera's staan hier alleen als het brandt in de wijk. Heel wat van die jongeren worden overal genegeerd. Als ze een steen pakken en een ruit ingooien, komen ze op tv. Dus dan doen ze dat.'


DS, 10-10-2009 (Valerie Droeven)

Emma.Mertens
11th October 2009, 16:24
Wanneer je de getuigenissen van deze jongeren leest, sta je toch wel eens eventjes stil bij hun versie van het verhaal en besef je dat je niet al te snel dingen moet geloven die zwart-wit worden weergegeven door de media.

Uit de dingen die ze zeggen blijkt dat deze jongeren allemaal hun best doen om aanvaard te worden door onze maatschappij, die hun dat blijkbaar belemmert. Daarom begrijp ik de frustratie van hen wel.

Gelijk hebben ze ook wanneer ze zeggen dat het nonsens is dat ze zouden moeten integreren in hun eigen land. Ik vind het idee van de debat-avonden super. Zo krijgen deze mensen ook eens de kans om gehoord te worden wanneer ze het gevoel hebben dat niemand wil luisteren.

De media zou deze projecten ook maar eens moeten vermelden!