PDA

Bekijk de volledige versie : Het Land Van Aankomst (2)


Barst
7th March 2009, 18:40
HET LAND VAN AANKOMST (2). Eilanden van ongelijkheid


Waarin Paul Scheffer aantoont hoe zowel de allochtonen als de autochtonen kansen laten liggen. ,,We kampen met een dubbel tekort aan integratie. Het reservoir aan talent mag niet ongebruikt blijven.''


De gevolgen van de immigratie, zoals we die kennen sinds de jaren zestig, zijn een toegenomen sociale ongelijkheid en culturele segregatie die onmogelijk als vooruitgang kunnen worden gezien. In de grote steden lijkt de tweedeling in het onderwijs en de huisvesting zich door te zetten. Neem Den Haag, de meest gesegregeerde stad van Nederland. Daar treffen we de drie rijkste en de drie armste buurten van Nederland aan, zo hoort men in kringen van de Haagse gemeenteraad. Zoiets heeft natuurlijk een veel langere geschiedenis, maar in migrantenkring wordt gezegd: Waarom mogen wij niet in de Vogelwijk wonen? Gewoon een doorsneewijk, waar de migranten zich niet welkom voelen. Dat raakt de kern van mijn beschouwing.

We kunnen wijzen op wat in Nederland met een van de vele verlegenheidswoorden die de komst van migranten begeleiden 'zwarte' en 'witte' scholen wordt genoemd. Die tendens is duidelijk aanwijsbaar, maar wordt onbespreekbaar geacht met een verwijzing naar de vrijheid van schoolkeuze. We gaan mensen toch niet dwingen? Nee, maar het omschrijven van de zwart-witdeling als een probleem en niet als een vanzelfsprekendheid is al heel wat. Wat moeten we zeggen over het ervaringsgegeven dat bij dertig procent 'zwarte' leerlingen de 'witte' vlucht begint? Wat zegt dat over het vermogen om samen te leven?

Omgekeerd zien we ook een aanmerkelijke afstand bij veel migranten en hun kinderen die hier geboren zijn ten opzichte van het land van aankomst. Het onderzoek van de Rotterdamse socioloog Entzinger naar islamitische jongeren in Rotterdam bevestigt dat. Samengevat voelt ongeveer één op de twee Turkse of Marokkaanse jongeren zich honderd procent Turks of Marokkaans en dus helemaal niet Nederlands. Bijna één op de drie voelt zich een beetje Nederlands. Niet meer dan één op de vijf voelt zich ongeveer evenveel Nederlands als Turks of Marokkaans. Dat zal in Vlaanderen niet wezenlijk anders zijn. Achter zulke gegevens gaat een ingewikkelde realiteit schuil, maar ze geven toch een indruk van de culturele afstanden die in onze samenlevingen bestaan. Iets dat wordt bevestigt door het gegeven dat driekwart van de in Nederland geboren Turkse en Marokkaanse jongeren trouwt met iemand uit het land van zijn of haar ouders, waarbij drang en dwang van die ouders een voorname rol spelen.

Het gevoel van uitsluiting heeft gevolgen, dat hebben we afgelopen weken in Antwerpen opnieuw kunnen vaststellen. Zo kan men vrijgevochten jongeren zien veranderen in gelovige moslims. De moskee wordt een sociaal knooppunt, de religie fungeert als compensatie voor het verlies van status, leerstelligheid is een antwoord op de mislukking in het land van aankomst. Om maar te zwijgen over het hoofddoekje, dat voor veel meisjes blijkbaar de uiterlijke concessie is die ze moeten doen, om zich te kunnen bewegen. Het is allemaal herkenbaar en tegelijk jammer, want het vastklampen aan de cultuur van het land van herkomst zal niet helpen om te aarden in een nieuwe omgeving.

Het verzet tegen integratie dat in tal van moskeeën en nu ook door iemand als Dyab Abou Jahjah wordt gepredikt, doet iedereen tekort. Wanneer de voorman van de AEL pleit voor het Arabisch als vierde landstaal, dan laat hij zich kennen als een zaakwaarnemer met oogkleppen, want hij zou toch moeten weten dat de kinderen en kleinkinderen van de migranten die hier kwamen maar al te vaak niet meer de taal van hun ouders of grootouders spreken of willen spreken. En trouwens, waarom dan niet Turks of Berbers als vierde landstaal?

Wanneer Abou Jahjah zegt dat hij ,,de vuile was niet buiten wil hangen'', dan zijn er godzijdank tal van anderen die er wel in slagen om op een geloofwaardige manier kritiek op de samenleving te uiten, maar ook in zelfkritische zin te kijken naar de gemeenschap waar ze uit voortkomen. Die openheid maakt de afstanden kleiner en zal het wantrouwen doen afnemen, omdat mensen beter leren zien dat ook binnen de Marokkaanse of Turkse gemeenschap de verschillen groot zijn. Nee, eigenlijk komt zijn pleidooi voor een gescheiden ontwikkeling neer op een handhaven van de bestaande verhoudingen.

Als Jahjah zegt: ,,Wij hebben hier een democratie en ik behoor tot die wij -- die wij slaat ook op mij'', dan moet men hem uitnodigen iets naders te zeggen over de manier waarop velen in de Lage Landen de islam belijden. In een land met godsdienstvrijheid behoort er plaats te zijn voor de islam, op voorwaarde dat de moslims de plicht aanvaarden om diezelfde vrijheden te verdedigen, ook voor anderen waarmee men het misschien fundamenteel oneens is. Wat nu te denken van de afwijzende houding in verschillende moskeeën ten opzichte van de grondslagen en de instituties van de liberale democratie? Hier formuleert Hafid Bouazza een prangende kritiek op de moslims: ,,Ik voorzie een infernale scheur in dit kleine, maar wonderlijke land.'' Dat is te zwartgallig, maar velen hebben zijn waarschuwing ter harte genomen.

Naast patronen van segregatie zien we een toegenomen ongelijkheid in Nederland en de situatie in Vlaanderen is niet veel anders. Hoewel de verschillen tussen en binnen de etnische groepen aanmerkelijk zijn, lijkt de algehele situatie zorgwekkend. Gemiddeld hebben de allochtone kinderen een aanmerkelijke achterstand in cognitieve ontwikkeling en taalvaardigheid, waardoor de toegang tot de betere banen afgesloten is. In Turkse en Marokkaanse kring treft men meer dan elders kinderen aan zonder enig schooldiploma. Er is volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau een ,,aanzienlijke talentenreserve''.

Er is vooruitgang bij een deel van de tweede generatie, vergeleken met de eerste. Dat is ook niet verwonderlijk als we bedenken dat het onderwijsniveau van de eerste generatie laag was en dat zestig procent van de Turkse en Marokkaanse mannen boven de veertig jaar niet werkt of arbeidsongeschikt is. En toch schrijft de Rotterdamse onderzoeker Justus Veenman dat ,,de achterstand op de autochtone jongeren niet of nauwelijks is goedgemaakt''. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), een belangrijk adviesorgaan van de Nederlandse regering, concludeert in een recent onderzoek: ,,Duidelijk is dat de grootste groep van allochtone kinderen een onderwijsniveau realiseert dat weinig afwijkt van dat van hun laaggeschoolde ouders. Het geeft aan dat de zwakke maatschappelijke positie van de eerste generatie zich voortzet naar de tweede generatie.''

Eenzelfde geluid hoor je in de geestelijke gezondheidszorg. Joop de Jong, hoogleraar transculturele psychiatrie, zegt: ,,Het optimisme dat het wel goed komt met de tweede generatie deel ik niet. Sterker: het lijkt me een volstrekte illusie. Zeker als je de jarenlang gevoerde laisser faire -politiek blijft doorzetten. Achteraf bekeken hadden we veel eerder moeten beginnen met inburgeringscursussen en het verplicht stellen van taallessen. Dat was een perfecte vorm van preventie geweest.''

Ook de WRR aarzelt over een automatische verbetering van generatie op generatie: ,,Het is de vraag of de cyclus met een volledig in de samenleving opgenomen derde en volgende generatie van alle in Nederland wonende bevolkingscategorieën zal worden gerealiseerd, als de tweede generatie te weinig vooruitgang heeft geboekt.'' Dan hebben we het inmiddels over een periode van vijftig tot zestig jaar, wat misschien op het geheel van de geschiedenis niet zo lang is, maar in een mensenleven al gauw een beslissende periode.

Patronen van gezinsvorming zijn van belang bij de verklaring van achterstandssituaties en alleen dat maakt al duidelijk dat emancipatie ook een culturele kant heeft: terwijl zestig procent van de autochtone gezinnen uit maximaal twee kinderen bestaat, geldt dat maar voor twintig tot dertig procent van de Turkse of Marokkaanse gezinnen. Zelfs dertig tot veertig procent van deze gezinnen telt vijf kinderen of meer. Dat zijn gezinspatronen die in een andere samenleving functioneel zijn, maar in onze samenlevingen al snel maatschappelijke deelname en sociale mobiliteit kunnen blokkeren. Wel verwachten de meeste onderzoekers dat de gezinsgrootte op den duur naar elkaar toe zal groeien.

Wie alle beschikbare gegevens overziet komt tot een ontnuchterende conclusie: werkloosheid, armoede, schooluitval en criminaliteit zijn oververtegenwoordigd bij de etnische minderheden. Te veel allochtone jongeren blijven hangen aan de onderkant van de samenleving. Naast vormen van uitsluiting en discriminatie, die ik geenszins zou willen loochenen, spelen ook taalproblemen, cultuurverschillen, eenzijdig samengestelde netwerken en gebrekkige kennis over en ervaring met de samenleving, een aanzienlijk rol.

Er wordt nog altijd met angstvalligheid over criminaliteit onder allochtone jongeren gesproken, zeker in Vlaanderen. Het is natuurlijk geen goed idee in Antwerpen om het te hebben over een 'geïntegreerd plan Marokkanen' wanneer men de jeugdcriminaliteit als geheel op het oog heeft, feit blijft wel dat bepaalde gemeenschappen, waaronder de Marokkaanse en de Antilliaanse, er uitspringen in de misdaadstatistieken. Abou Jahjah maakt het zich veel te gemakkelijk wanneer hij zegt: ,,Marokkanen hebben problemen met delinquentie, juist omdat zij uitgesloten worden.'' Zo worden daders tot slachtoffer.

Meer dan tot nu toe moet worden uitgelegd waarom gesproken wordt over de etnische achtergrond van daders. Dat is vooral van belang met het oog op de preventie, zeker niet met het oog op het straffen. Daarbij hoort men geen rekening te houden met culturele achtergronden van de dader. Maar met het oog op voorkomen is het nuttig te weten dat, bijvoorbeeld, het uiteenvallen van veel migrantengezinnen een rol speelt in het ontstaan van zulke criminaliteit. We zien een kortsluiting tussen een gezagsgetrouwe cultuur met alle nadruk op externe controle en de nogal informele omgang hier die veel meer vraagt van zelfbeheersing.

Er moet een gevoel van verantwoordelijkheid ontstaan in de grote steden, meer in het bijzonder voor de openbare orde, die dwars door de scheidslijn allochtoon-autochtoon loopt. Het veiligheidsvraagstuk raakt namelijk evenzeer de positie van de migranten en hun kinderen die in deze steden leven. Dat klemt des te meer omdat de aanvaarding van migratie voor een belangrijk deel wordt gefrustreerd door het boven gemiddeld hoge aandeel van allochtonen in de criminaliteit. Maar in het verleden is te weinig een beroep gedaan op hun burgerschap, zijn migranten te zeer opgevat als slachtoffer.

Wie zoveel woorden wijdt aan achterstand moet duidelijk zeggen dat er een groeiende allochtone middenklasse is. Er zijn tal van succesvolle migranten die een intrinsiek aandeel hebben verworven in onze samenlevingen. Dat is belangrijk, want al voelen ze affiniteit met het land van herkomst, toch is hun vereenzelviging met Nederland of Vlaanderen opvallend. En daar moet onmiddellijk bij worden gezegd dat de plaats die ze zich kunnen verwerven in de samenleving beslissend is voor de mate waarin ze dit land als hun eigen land ervaren. Een samenleving die talentvolle migranten te weinig ruimte biedt, zal een hoge prijs betalen.

Er zijn tal van uitsluitingsmechanismen op de arbeidsmarkt aanwijsbaar. Ik volsta hier met een citaat van Saïda Sakali, medewerkster van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid, Renaat Landuyt: ,,Aan ons, de tweede en derde generatie, werd jarenlang een andere toekomst beloofd. Zolang we maar hard studeerden, zouden we er wel komen. Participatie op de arbeidsmarkt zou een logisch gevolg zijn. Ons werd een sprookje voorgehouden. De realiteit waarin we terechtkwamen ziet er helemaal anders uit. Bij een op de drie vacatures wordt een allochtone kandidaat anders behandeld. Hier zijn subjectieve en irrationele mechanismen aan de gang; kleine en grote vormen van discriminatie.'' Zolang haar verwijt gegrond is, kan men moeilijk spreken over volwaardig burgerschap.

Wel is hier een kanttekening op zijn plaats. In een stad als Amsterdam is zestig procent van de Marokkaanse en Turkse mannen boven de veertig werkloos of arbeidsongeschikt, terwijl in een stad als New York meer dan negentig procent van de eerste generatie migranten aan het werk is. Het valt niet te ontkennen dat de verzorgingsstaat in de Lage Landen fors heeft bijgedragen tot deze enorme verschillen. De eerste generatie die na de crisis van 1973 niet meer nodig werd geacht is massaal in de sociale zekerheid terechtgekomen.

We kampen met een dubbel tekort aan integratie: veel migranten en hun kinderen blijven structureel achter en tegelijk zijn instituties als de media, de universiteit en de politie niet open genoeg voor nieuw talent. Het gaat om het besef van een andere afhankelijkheid. Voor de gehele samenleving is het van levensbelang om de toekomstige dragers van de welvaart zo goed mogelijk op te leiden en toegang te bieden tot de kerninstituties van de samenleving. Het reservoir aan talent mag niet ongebruikt blijven.

Wanneer critici met veel aandrang daarop wijzen kan er iets ten goede veranderen. Zolang er woorden worden gebruikt moeten er woorden tegenover worden gesteld en dat veronderstelt een samenhangender gedachtegoed over de toekomst van onze samenlevingen. Zolang het bij kleine opstootjes blijft - die maar al te vaak horen bij bozige uitingen van ongenoegen - zijn terughoudende reacties het beste antwoord. Het is vaak gezegd, maar het blijft waar: de paniek van de dienstdoende autoriteiten na de onlusten in Antwerpen heeft een averechtse uitwerking en staat op gespannen voet met de normen van de rechtsstaat die men zo graag aan nieuwkomers wil voorhouden. De roep om bijzondere wettelijke maatregelen verraden een algemenere onzekerheid in de omgang met het verschijnsel van de migratie, die naast andere oorzaken ook wortelt in een gebrek aan zelfbewustzijn.


DS, 26-12-2002 (Paul Scheffer)