PDA

Bekijk de volledige versie : Honderd jaar


Barst
22nd January 2009, 19:05
HONDERD JAAR


De oudste hoogleraar van de Leuvense universiteit behoort tot de faculteit kerkelijk recht, die zelf de oudste faculteit van de Alma Mater is. Kanunnik Sylvère Hanssens is honderd, en meer dan vijfenzeventig jaar priester. Zondag werd hij in Kortrijk luisterrijk gevierd.


De viering van een honderdjarige is het spiegelbeeld van een begrafenis. Bij een begrafenis bestaat verdriet, maar vaak ook verbazing omdat iemand is gestorven. Wordt iemand honderd, dan heerst er een lichte verwondering omdat de gevierde nog altijd onder ons verkeert. Iemand zei op de receptie: 'Ik was verbaasd toen ik vernam dat kanunnik Hanssens nog leefde, hoewel ik nog niet had gehoord dat hij was gestorven.' Dat is de mooie kant van heel oud worden: plotseling is het leven wonderlijker dan de dood.

Wie oud is, heeft geleefd in een tijd die niemand van ons ooit heeft gekend. Sylvère Hanssens werd tot priester gewijd in 1933, door de toen jonge Brugse bisschop Henri Lamiroy (1883-1952), die pas twee jaar tevoren was aangetreden. 1933: het geboortejaar van zowel kardinaal Danneels als wielerkampioen Rik Van Looy. Merkwaardig trouwens, de relatie tussen deze twee heren. Of beter de afwezigheid ervan. Toen Rik Van Looy, de keizer van Herentals, zijn wereldtitels behaalde, in 1960 en 1961, was Godfried Danneels nog geheel onbekend. En toen de West-Vlaming in 1983 kardinaal werd, behoorde Rik Van Looy al tot de wielergeschiedenis. Mensen kunnen in hetzelfde jaar worden geboren zonder tijdgenoten te zijn.

Ach, de tijd. Wie honderd jaar wordt, neemt er een loopje mee. Op de duur gaan de verhalen over mensen die zo lang gestorven zijn dat er geen mens meer overblijft om daarover enig verdriet te voelen. Dat is het lot van de dood. Hij is niet eeuwig. Soms wordt hij zo oud, dat hij zijn wreedheid verliest.

Wat is er merkwaardig aan kanunnik Hanssens? Dat hij niet gestorven is. Maar ook: dat hij niet ontgoocheld is. Hij werd priester in een heel ander tijdsgewricht. De kerk stond sterk. Priester worden was voor velen een vorm van sociale promotie, maar bracht nooit statusverlies mee, ook niet voor mensen uit de betere kringen zoals Sylvère Hanssens. De gedachte, terecht of ten onrechte, dat Vlaanderen bulkte van waarachtig godsgeloof moet voor heel wat clerici een stevige steun zijn geweest. Driekwart eeuw na de priesterwijding van Hanssens is alles anders. Je zou je voor minder korzelig voelen, bitter, zelfs bekocht. En ik heb eerlijk gezegd talloze priesters, katholieke denkers en theologen ontmoet die met een mengeling van schijnbare onverschilligheid en nauwelijks verholen verdriet op hun jonge jaren terugblikken. Ze zijn, zoals dat heet, tot inzicht gekomen. Je kunt dat volwassenheid noemen, wijsheid zelfs als het zelfbedrog mateloos is, maar eigenlijk zijn weinige dingen treuriger dan lichte meewarigheid over de idealen van onze jeugd. Op de jeugd zou geen leeftijd mogen staan. Volwassenheid draagt de dood in haar hart wanneer ze de jeugd niet vervolledigt, maar haar vervangt.

Als ik naar mijn honderdjarige collega kijk, voel ik bewondering voor de rust en het vertrouwen die hij uitstraalt. Hoe hij dat doet, weet ik niet. Hij doet het gewoon. Maar voor mijzelf stel ik de vraag: hoe behoudt een mens zijn idealen? Wellicht door er niet al te veel te hebben, en er niet onafgebroken aan te denken. Misschien is geloof eerder een kwestie van weinig dan van veel. Geloof geeft minder kracht dan hoop, en vraagt minder aandacht dan liefde. Je hebt er niet al te veel van nodig. Juist genoeg. Meer niet.

Daaraan dacht ik vorige zondag in Kortrijk, in de Orangerie, tijdens de receptie waarop de honderdjarige parmantig in een stoel troonde. Neven en nichten liepen af en aan. Soms bestaat het heden zonder dat het verleden verdwijnt. Maar niet altijd. De voorbije honderd jaar is er veel veranderd. De evidentie van het geloof maakte plaats voor de vanzelfsprekendheid van het ongeloof. Vroeger bood het vooruitzicht van het hiernamaals de mensen troost, nu zorgt de gedachte dat met de dood alles voorbij is voor gemoedsrust in een wereld die precies daardoor beheersbaar wordt. In beide gevallen gaat het om zekerheid. Het verschil is dat die vroeger door het geloof, en nu door het ongeloof wordt geboden. Maar ze blijft even gruwelijk.

Mensen die het ondanks mijn extreme verdorvenheid goed met mij menen, vragen mij soms verwonderd: 'Geloof jij echt dat de dood niet het einde is? Dat kan toch niet? Dat meen je niet serieus, natuurlijk. Je geloof is toch spel, pose, een vorm van koketteren?' Alsof ik zoveel geloof. Alsof ik niet twijfel. Alsof ik met de blik naar de hemel gericht achter de paus aan zou marcheren. Maar het intellectuele comfort van het ongeloof, met zijn povere redelijkheid die aan Ikea-meubelen doet denken? Nee. Nog in geen honderd jaar.

Rik Torfs is hoogleraar kerkelijk recht.


DS, 22-01-2009