PDA

Bekijk de volledige versie : Kerstessay: de wankele zuilen van Europa (3)


Barst
31st December 2008, 18:16
KERSTESSAY / DE WANKELE ZUILEN VAN EUROPA (3)

Europese identiteit en de ballast van het verleden


De Europese identiteitskwestie is een mijnenveld, schrijft PAUL GOOSSENS . Over wat Europa betekent raken we het niet eens, evenmin als over symbolen, een volkslied met tekst en de rol van het christendom. Dat dat niet goed is, wist Jacques Delors al, want 'op een gemeenschappelijke markt kun je niet verliefd worden.' De Europese burger heeft geen emotionele band met de Unie.


'Nee, Europa is geen papieren tijger. Ongetwijfeld hebben we minder divisies dan de Amerikanen, maar ons is het wél gelukt om de crisis te ontmijnen. Er kwam een staakt-het-vuren en een terugtrekking van de Russische troepen.' Daarmee blies Nicolas Sarkozy in volle Georgië-crisis de bedenking van een Frans journalist weg, die vond dat slapjanus Europa eindelijk de tanden moest tonen. 'Of het geen tijd is', zo luidde de vraag, 'om Europa met het zwaard op te bouwen.' Typisch Franse oververhitting? Niet echt. De journalist van Libération haalde zijn mosterd bij een gerespecteerd Nederlandse academicus Peter Van Ham, directeur bij het bloedserieuze Nederlandse Instituut Clingendael en professor in het Europacollege van Brugge. De man voert al een tijdje campagne voor een heroïsch Europa, dat ongegeneerd 'der Wille zur Macht' cultiveert . 'Een Europa', zo formuleerde hij het enige tijd terug, 'dat er zich niet voor schroomt om hard en hardvochtig op te treden wanneer dit in het eigen belang is.' 'Europa moet kiezen', zo ging het verder, 'tussen een toekomst als militaire supermacht, of als een politiek onbeduidend schiereiland van Rusland. Zonder eenheid en kracht wordt Europa door een bruisend Rusland opgeslokt.' Voor Van Ham is het liedje van het brave, zoniet laffe Europa dat aan het 'perfecte schoonzoon-syndroom' lijdt, uitgezongen. De klassieke integratie heeft immers haar limieten bereikt. 'Gegeven het identiteitstekort van de Unie en de ambiguïteit van haar grenzen', zo schrijft Van Ham, 'moeten we onderzoeken of de Unie zich niet kan inspireren aan de natiestaten, die hun ontstaan aan de oorlog danken.' Ook nuchter, hooggeschoold Nederland kan door het lint gaan, zelfs als het over Europa gaat.

Dat Europa de burger weer aan boord moest krijgen, vermoedde Jacques Delors al. 'Op een gemeenschappelijke markt', zo liet hij zich ooit ontvallen, 'kun je niet verliefd worden.'

Daarmee verwoordde hij het groot verdriet van de Europese elite. Hoe zelfverzekerd de ingenieurs van Europa hun regels en richtlijnen ook uitvaardigen, ze voelen zich miskend. De burger houdt niet van hun vernuftige constructies en identificeert er zich niet mee. De aandrift van de leiders om de liefde van hun onderdanen te claimen, was Niccolo Machiavelli vijfhonderd jaar terug al bekend. Als de heerser tussen liefde en vrees moet kiezen, zo stelde hij, is het veiliger voor de vrees te kiezen. Liefde is te wispelturig, want een gemakkelijke prooi voor de laaghartigheid van de mensen. Angst, daarentegen, is duurzaam, omdat bestraffing nooit faalt. Voor de chefs van Europa, die met verkiezingen, referenda en een mondige publieke opinie moeten afrekenen, is het advies van Machiavelli geen optie. Vandaar de steeds hernieuwde pogingen om het draagvlak van het Europese project te verbreden en de burger ook emotioneel te binden. Vandaar ook de zoektocht naar een mobiliserend Europees identiteitsverhaal, dat de nationale belangenstrijd en culturele tegenstellingen kan overbruggen. Een hachelijke onderneming, zeker voor politici. Zoals de drenkeling zich aan om het even wat vastklampt, zo zijn de Europese leiders wanhopig op zoek naar symbolen, mythes en een script voor hun identiteitsverhaal.

Het begon allemaal met een lied. Nog voor de eigenlijke Europese Gemeenschap van start ging, was de speurtocht naar een Europees volkslied al begonnen. Het werd een lange, bij momenten ontluisterende neverending story. Het draait allemaal rond Beethoven en het onzegbare. Reeds in 1955 schoof de Raad van Europa Beethovens negende symfonie, althans 'Ode an die Freude', als Europese hymne naar voor. Zestien jaar later stemde het ministercomité van de Raad ermee in. Dat Hitler in 1936 er de Olympische spelen van Berlijn mee opende en met de Negende zijn verjaardag vierde, was geen bezwaar. Europa hield het wel bij een stomme versie. Alleen de zogenaamde 'prelude', goed voor twee minuten instrumentaal - de woorden van Friedrich Schiller werden wetens en willens geschrapt - bleef behouden. 'De tekst, zo schreef de parlementair rapporteur destijds, is veeleer een universele dan een Europese geloofsbelijdenis. We rekenen er echter op, dat er zich na verloop van tijd een tekst aandient die even spontaan als de melodie van Beethoven wordt aanvaard.' Die hoop bleek een illusie. Zelfs de Europese bureaucratie, die ook de meest kromme en duistere compromissen in teksten kan gieten, moest hier passen. In mei 1985, op hun top in Milaan, scharen de Europese regeringsleiders zich op hun beurt achter een woordenloze Europese hymne. Uitgerekend het omstreden arrangement - te traag en te luid - van Herbert von Karajan, de Oostenrijkse cultdirigent die zich reeds in 1933 bij de Nazipartij aansloot, wordt weerhouden. Dat arrangement maakte ook furore in blank Afrika. Het apartheidsregime van Rhodesië, het huidige Zimbabwe, maakte er zijn volkslied van. Kassa voor von Karajan, die ondertussen de auteursrechten had binnengehaald. Ook zonder woorden blijft 'Ode an die Freude' omstreden. Volgens de regering in Den Haag was het één van de redenen, waarom Nederland tegen het grondwettelijk verdrag stemde. Op uitdrukkelijke vraag van Nederland werd in 2006 de hymne en de vlag uit het verdrag van Lissabon gehaald.

Dertig jaar geleden werd 'identiteit' in het Europees politiek debat nauwelijks gebruikt. Ergens in de tweede helft van de jaren tachtig kwam het woord bovendrijven, alsof de taal zich klaarmaakte om de chaos in de vroegere Sovjet-Unie en de gruwel in de Balkan te vatten. Naarmate de staatsgrenzen poreuzer werden, de migratiestromen toenamen en religies tegen elkaar begonnen aan te schurken, werd identiteit een toverwoord. Voor de enen een wapen, voor de anderen een schild. 'In mijn leven als schrijver heb ik woorden leren wantrouwen. Begrippen die glashelder lijken, zijn niet zelden de meest verraderlijke. Identiteit bijvoorbeeld is één van die valse vrienden.' Dat schreef Amin Maalouf tien jaar terug in zijn onvolprezen essay 'Les identités meurtrières'. Voor Maalouf is identiteit een meervoud en als je slechts één aanhorigheid behoudt, religie bijvoorbeeld, de natie of het volk, loopt het gegarandeerd fout, want er zit iets heel verraderlijks aan het begrip. 'Hoewel het vertrekpunt niet zelden heel legitiem is, merk je nauwelijks wanneer de dingen beginnen te verglijden en de aanklacht van het onrecht een middel wordt om de rechten van de anderen te miskennen.' Maalouf, die in Libanon werd geboren, het Arabisch als moedertaal heeft, op zijn 27ste naar Parijs verhuisde en in het Frans schrijft, is gepassioneerd met het Europees identiteitsverhaal bezig. 'Europa, zo zegt hij, kan zich pas vernieuwen als het een nieuw identiteitsconcept uitwerkt. Voor zichzelf, voor alle landen die er deel vanuit maken, maar ook een beetje voor de rest van de wereld.'

Daar is de politiek nog lang niet aan toe. Telkens zij in de gereedschapskist duikt om aan een Europees identiteitsconcept te timmeren, komt ze met hopeloos verouderd alaam uit de winkel van de nationale staten aandraven. Alsof identiteit alleen bij de gratie van vlaggen en volksliederen kan worden verwekt. Ook op de Europese conventie, waar het grondwettelijk verdrag op papier werd gezet, was het weer prijs. Ondanks de immense minachting van lieden als een Jean-Luc Dehaene voor de handel in symbolen, was er opnieuw geen houden aan. En weer ging het goed fout. Over god en christendom nog wel. Of die in de preambule van de grondwet op een verhoog mochten plaatsnemen? Goed voor een knetterende ruzie tussen de regeringsleiders. Zelfs de paus werd in het debat betrokken, met alle gevolgen van dien, ondermeer voor Guy Verhofstadt. Toen hij tijdens de Europese top van juni 2004, waar over de opvolging van Romano Prodi werd beslist, Polen en de Baltische landen achter zijn kandidatuur als Commissievoorzitter probeerde te krijgen, was Verhofstadt bereid tot een religieuze toegift. Terwijl hij er zich voordien tegen verzette, ging hij nu wel akkoord met een tekst waarin de 'verrijkende bijdrage van religieuze overtuigingen' werd erkend. Ook al werden god en christendom niet genoemd, Polen kon ermee leven. Voor Chirac daarentegen, was ook deze light-versie een te hoge prijs voor een Commissievoorzitter met de naam Verhofstadt. Enkele minuten later was de droom van Verhofstadt voorbij en was nog eens aangetoond wat een mijnenveld de Europese identiteitskwestie is.

Toen Europa slechts een gedachte, hooguit een ambitie was, werd er al intens naar het wezen van het Europese 'zijn' gepeild. Niet zelden in ijle sferen, waar metafysica en utopie gedijen en de zwaartekracht van de wereld meestal straal wordt genegeerd. Veel politiek bruikbaars leverden die beschouwingen over de Europese ziel niet op, tenzij de late ontdekking dat diversiteit wel eens de belangrijkste bouwsteen van de Europese identiteit zou kunnen zijn. De veelheid van culturen dus, en van talen, naties, staten en religies, maar ook de botsing van opinies en ideologieën. Voor Karl Jaspers, niet de kleinste onder de Duitse filosofen en niet fout tijdens de zwarte jaren, verliest Europa haar vrijheid als ze de tegenspraak verstikt. 'Het unieke van Europa', aldus Jaspers onmiddellijk na de oorlog, 'ligt er precies in dat het extreme tegenstellingen kan overbruggen: wereld en transcendentie, wetenschap en geloof, materialisme en religie'. Hoe die diversiteit ooit in politieke eenheid en een bruikbaar identiteitsverhaal kon uitmonden, bleef echter onbeantwoord. Veel verder dan de holle frasen 'eenheid in verscheidenheid' en 'het geheel van zijn tegenspraak' kwam men niet. Die en vele andere onbeantwoorde vragen waren echter geen beletsel om met het reële Europa, dat van steenkool, staal, boterbergen en melkplassen van start te gaan. Wat Europa was, bleef een mysterieus idee, maar het idee kreeg wel vorm. Met tientallen verdragen, honderden comités en duizenden wetteksten werd Europa een politieke macht, een wereldspeler en bovenal iets totaal nieuws. Een uitvinding zelfs, maar niemand die kon definiëren wat er nu precies was uitgevonden. Ook het reële Europa is een mysterie. 'Europa', zo schreven de sociologen Ulrich Beck en Edgar Grande in 2004 in 'Das Kosmopolitische Europa', 'is de slechtst begrepen zaak ter wereld en niet toevallig wordt het altijd negatief gedefinieerd.' Het is geen staat, geen superstaat, geen federale staat, geen normale internationale instelling en evenmin heeft het een einddoel, een onwrikbare bevoegdheidsafbakening, een regering, een leger of definitieve buitengrenzen.

Irritant aan grote uitvindingen is dat het jaren en soms decennia duurt vooraleer ze de parameters van het denken en het handelen herijken. Pas veel later wordt onderkend dat ze het begin van een nieuwe tijd inluiden. Zo was het met de boekdrukkunst, de ontdekking van Amerika en het internet, zo was het ook met de Europese Unie. Tot vandaag wordt Europa met begrippen uit een vorig, vertrouwd en bekend tijdperk geassocieerd en geïnterpreteerd: dat van de nationale staten. De nieuwe Europese architectuur was zo radicaal anders, dat ze nauwelijks te bevatten was. Zowat alle duur bevochten dogma's van de nationale staat werden onderuit gehaald. Meer dan 350 jaar geleden werden ze door de Europese noblesse in Westfalen op perkament gezet en sindsdien vormden ze het kader waarin eeuwenlang nationale en internationale politiek werd bedreven. Met de Europese Gemeenschap werd die ordening uitgehold. Absolute nationale soevereiniteit bijvoorbeeld, maar ook het stroomlijnen van de culturele verschillen en het axioma van onveranderlijke grenzen. Terwijl de nationale staat een homogeen en exclusief 'wij' binnen een definitief territorium nastreeft, werkt Europa met compleet andere premissen. Het is inclusief, koestert de diversiteit en functioneert zonder definitief grondgebied. Omdat de grenzen in beweging zijn, dijt ook het Europese 'wij' voortdurend uit. Terwijl nationale staten het anderszijn niet zelden als bedreigend en desintegrerend ervaren, omdat het de eigen mono-nationale identiteit aantast, zit Europa op een compleet andere golflengte. Per definitie, omdat multi-nationaliteit en diversiteit tot zijn DNA behoren. Zoiets heeft gevolgen, ondermeer voor het Europees identiteitsverhaal.

Elk verhaal dat op wezenlijke punten - cultuur, religie, taal - homogeniteit privilegieert, is onbruikbaar voor Europa en zal vooral ravages aanrichten. Elk verhaal dat het verleden verheerlijkt of vergoelijkt, ondergraaft de pijlers van de Europese Unie. Tenslotte begon het Europese project als een radicale afwijzing van de horror van de Tweede Wereldoorlog en de oorzaken van dat kwaad. Nationalisme natuurlijk, maar ook racisme, totalitaire politiek en kolonialisme. Allemaal Europese uitvindingen, want de 'homo Europeus' kan het allemaal: hoofd in de sterren, voeten in het bloed. Nationale identiteitsverhalen, ongeacht of ze in Frankrijk, de Verenigde Staten, België of Vlaanderen werden geschreven, interesseren zich nauwelijks voor waarheid en zijn allergisch voor kritiek. Hoe kan het ook anders? Oorlogen en veldslagen, ongeacht of ze rechtvaardig dan wel rooftochten waren, hebben mee de nationale staten geconcipieerd. De Amerikaanse historicus Charles Tilley die er boeken over vol schreef, vatte het ooit in een oneliner samen: 'states make war, and war makes the state'. In de nationale identiteitsverhalen wordt al dat moois met de mantel van de vaderlandsliefde toegedekt. De opzet is immers glashelder: met minimale zorg voor waarheid en maximaal sentiment op het verleden focussen. Het Europees identiteitsverhaal moet precies het tegendeel doen: met maximale zorg voor waarheid en minimaal sentiment op de toekomst focussen. Europese identiteit is geen contemplatie van het verleden, nog minder een aanbidding, veeleer is het werkwoord, een project om een desastreus verleden tot een betere toekomst om te buigen. 'De vraag waar alles om draait', zegt Peter Sloterdijk in 'Europa, mocht het ooit wakker worden', 'is niet wie er tot het eigenlijke Europa behoort en op grond van welke criteria en tradities, maar welke rol de Europeanen op de beslissende momenten van hun geschiedenis spelen; welke ideeën hen bewegen en door welke illusies ze worden geactiveerd; hoe Europa aan zijn stuwende geschiedenis kwam en hoe het deze op gang hield.'

Paul Goossens is Europajournalist.


DS, 30-12-2008