Barst
10th December 2008, 01:21
Een door alle volkeren te bereiken ideaal
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens bestaat vandaag zestig jaar. De daarin geformuleerde idealen hebben enorme zeggingskracht, maar de rechten van toekomstige generaties staan er nog niet in.
De preambule zegt het al: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die vandaag zestig jaar geleden werd aangenomen, beschrijft een ’gemeenschappelijk door alle volkeren en alle naties te bereiken ideaal’. Dat ideaal is nog niet bereikt, om het voorzichtig uit te drukken. Maar zelden was een ideaal zo invloedrijk.
Het is eigenlijk een wonder dat de Verklaring aangenomen werd. Vóór 1948 had dat niet gekund, omdat men het lange tijd volstrekt normaal vond dat mensen geen gelijke rechten hadden. De slavernij bestond nog in de Verenigde Staten, mensen in koloniën hadden geen recht van spreken, natiestaten golden lange tijd als enig relevante actoren, en de spanning van het interbellum en de chaos van de Tweede Wereldoorlog maakten ieder verheven debat onmogelijk.
Ná 1948 zou de Koude Oorlog het aannemen van de Verklaring hebben voorkomen. In die tijd had een universele gedachte per definitie geen kans.
Zelfs in 1948 kon er alleen een verklaring komen door haar niet-bindend te laten zijn. Daardoor konden acht landen zich onthouden in plaats van tegen te stemmen: de Sovjet-Unie en vijf satellietstaten, Zuid-Afrika (dat net de apartheidswetten begon in te voeren) en Saoedi-Arabië (dat het niet vond stroken met de islam). 48 andere landen stemden wel voor, waaronder acht moslimlanden, India en China. Zij creëerden zo een van de invloedrijkste documenten uit de geschiedenis van het internationale recht.
De achtergrond van de Verklaring is helder: in de Tweede Wereldoorlog hadden staten de rechten van burgers dusdanig geschonden dat die individuele burgers waar ook ter wereld expliciete bescherming moesten gaan genieten. De staten werden verantwoordelijk gemaakt, maar de rechten kwamen bij de individuen te liggen.
In de decennia daarna zijn die rechten in wel-bindende verdragen vastgelegd, vooral in twee verdragen uit 1966: een over politieke rechten en een over sociaal-economische rechten.
Mogelijk vandaag wordt aan dat tweede verdrag een protocol toegevoegd waardoor burgers bij schending van hun rechten tot aan de VN een klacht kunnen indienen – een mogelijkheid die voor de politieke rechten al bestond.
„Dat nieuwe protocol is een indicatie dat de sociaal-economische rechten wereldwijd als even belangrijk worden gezien als de politieke rechten”, zegt Nico Schrijver, hoogleraar internationaal recht in Leiden. „Wij stellen in het Westen vaak de politieke rechten voorop, elders in de wereld zijn dat vaak de sociaal-economische rechten.” Daarbij gaat het om recht op voedsel, op werk, of op scholing. Door de aanname van het protocol worden de sociaal-economische rechten nu beter afdwingbaar.
Die discussie over de prioriteit van de verschillende rechten in de Universele Verklaring heeft een lange geschiedenis. Zo wezen tijdens de Koude Oorlog communistische landen altijd op armoede en werkeloosheid in kapitalistische landen als het over schending van rechten ging, terwijl de kapitalistische landen wezen op het gebrek aan vrijheid van meningsuiting in de Sovjetstaten, of op reisbelemmeringen. Die discussie herhaalt zich nu af en toe met Aziatische of Afrikaanse landen, die vinden dat economische groei – dus het nastreven van de economische rechten – vooraf gaat aan grotere politieke vrijheid.
Meestal is dat het standpunt van regeringen, en lang niet altijd dat van individuele burgers. „De sociaal-economische rechten worden zeker af en toe misbruikt, maar het is oprechte problematiek”, vindt Schrijver. „Soms is de schending van de sociaal-economische rechten zo flagrant dat je aan de politieke rechten niet toekomt.”
Hij vindt wel dat ontwikkelingslanden te vaak zaken toedekken, zoals de misdaden in Darfur, Zimbabwe of Wit-Rusland. „Politieke schendingen daar krijg je soms nauwelijks op de agenda.”
Als Schrijver nu een aanvulling zou moeten doen op de Verklaring, zou het eveneens gaan om sociaal-economische rechten, en wel om arbeidsrechten zoals het verbod op kinderarbeid en het recht op vakbonden. Die zijn door de internationale arbeidsorganisatie ILO in 1998 geformuleerd, en kunnen bij opname in zo’n Universele Verklaring beter door rechters in staten worden aangegrepen in mensenrechtenzaken.
Maar daarmee wil Schrijver niets afdingen aan de al bestaande kwaliteit van de Verklaring en aan het feit dat beide type rechten er al goed aan bod in komen: „Ik geloof dat de rechten ondeelbaar zijn, dat wil zeggen allebei in gelijke mate geldig zijn, ook om de mensenrechten universeel te laten zijn.”
Sinds de aanvaarding bestaat over die universaliteit al debat. Veel critici beschouwen de centrale rol van het individu in de omschrijving van de rechten als een uiting van doorgeschoten westers liberalisme. Zij betogen dat in landen waar de traditionele collectiviteit nog sterk is – of dat nu een familie, gemeenschap, volk of godsdienst is – het belang van die collectiviteit het belang van het individu kan overstijgen. En dat daarmee de rechten van dat individu ondergeschikt kunnen zijn aan de behoeften van het collectief.
In Azië, Afrika en de islamitische landen zijn om die reden aparte mensenrechtenverklaringen opgesteld waarin de collectieve rechten, en soms ook de individuele plichten ten aanzien van de gemeenschap, veel zwaarder meetellen. Schrijver ziet daar geen bezwaar in, „zolang de kern van de individuele rechten niet wordt aangetast. Universele rechten wil niet zeggen dat de rechten ook uniform moeten zijn. Het is logisch dat Afrikaanse landen opnemen dat er een recht bestaat op strijd tegen het kolonialisme, of een bestaansrecht voor volkeren. Dat zijn zaken die wij in Europa niet meer hebben vastgelegd.
© Trouw, 10-12-2008
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens bestaat vandaag zestig jaar. De daarin geformuleerde idealen hebben enorme zeggingskracht, maar de rechten van toekomstige generaties staan er nog niet in.
De preambule zegt het al: de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die vandaag zestig jaar geleden werd aangenomen, beschrijft een ’gemeenschappelijk door alle volkeren en alle naties te bereiken ideaal’. Dat ideaal is nog niet bereikt, om het voorzichtig uit te drukken. Maar zelden was een ideaal zo invloedrijk.
Het is eigenlijk een wonder dat de Verklaring aangenomen werd. Vóór 1948 had dat niet gekund, omdat men het lange tijd volstrekt normaal vond dat mensen geen gelijke rechten hadden. De slavernij bestond nog in de Verenigde Staten, mensen in koloniën hadden geen recht van spreken, natiestaten golden lange tijd als enig relevante actoren, en de spanning van het interbellum en de chaos van de Tweede Wereldoorlog maakten ieder verheven debat onmogelijk.
Ná 1948 zou de Koude Oorlog het aannemen van de Verklaring hebben voorkomen. In die tijd had een universele gedachte per definitie geen kans.
Zelfs in 1948 kon er alleen een verklaring komen door haar niet-bindend te laten zijn. Daardoor konden acht landen zich onthouden in plaats van tegen te stemmen: de Sovjet-Unie en vijf satellietstaten, Zuid-Afrika (dat net de apartheidswetten begon in te voeren) en Saoedi-Arabië (dat het niet vond stroken met de islam). 48 andere landen stemden wel voor, waaronder acht moslimlanden, India en China. Zij creëerden zo een van de invloedrijkste documenten uit de geschiedenis van het internationale recht.
De achtergrond van de Verklaring is helder: in de Tweede Wereldoorlog hadden staten de rechten van burgers dusdanig geschonden dat die individuele burgers waar ook ter wereld expliciete bescherming moesten gaan genieten. De staten werden verantwoordelijk gemaakt, maar de rechten kwamen bij de individuen te liggen.
In de decennia daarna zijn die rechten in wel-bindende verdragen vastgelegd, vooral in twee verdragen uit 1966: een over politieke rechten en een over sociaal-economische rechten.
Mogelijk vandaag wordt aan dat tweede verdrag een protocol toegevoegd waardoor burgers bij schending van hun rechten tot aan de VN een klacht kunnen indienen – een mogelijkheid die voor de politieke rechten al bestond.
„Dat nieuwe protocol is een indicatie dat de sociaal-economische rechten wereldwijd als even belangrijk worden gezien als de politieke rechten”, zegt Nico Schrijver, hoogleraar internationaal recht in Leiden. „Wij stellen in het Westen vaak de politieke rechten voorop, elders in de wereld zijn dat vaak de sociaal-economische rechten.” Daarbij gaat het om recht op voedsel, op werk, of op scholing. Door de aanname van het protocol worden de sociaal-economische rechten nu beter afdwingbaar.
Die discussie over de prioriteit van de verschillende rechten in de Universele Verklaring heeft een lange geschiedenis. Zo wezen tijdens de Koude Oorlog communistische landen altijd op armoede en werkeloosheid in kapitalistische landen als het over schending van rechten ging, terwijl de kapitalistische landen wezen op het gebrek aan vrijheid van meningsuiting in de Sovjetstaten, of op reisbelemmeringen. Die discussie herhaalt zich nu af en toe met Aziatische of Afrikaanse landen, die vinden dat economische groei – dus het nastreven van de economische rechten – vooraf gaat aan grotere politieke vrijheid.
Meestal is dat het standpunt van regeringen, en lang niet altijd dat van individuele burgers. „De sociaal-economische rechten worden zeker af en toe misbruikt, maar het is oprechte problematiek”, vindt Schrijver. „Soms is de schending van de sociaal-economische rechten zo flagrant dat je aan de politieke rechten niet toekomt.”
Hij vindt wel dat ontwikkelingslanden te vaak zaken toedekken, zoals de misdaden in Darfur, Zimbabwe of Wit-Rusland. „Politieke schendingen daar krijg je soms nauwelijks op de agenda.”
Als Schrijver nu een aanvulling zou moeten doen op de Verklaring, zou het eveneens gaan om sociaal-economische rechten, en wel om arbeidsrechten zoals het verbod op kinderarbeid en het recht op vakbonden. Die zijn door de internationale arbeidsorganisatie ILO in 1998 geformuleerd, en kunnen bij opname in zo’n Universele Verklaring beter door rechters in staten worden aangegrepen in mensenrechtenzaken.
Maar daarmee wil Schrijver niets afdingen aan de al bestaande kwaliteit van de Verklaring en aan het feit dat beide type rechten er al goed aan bod in komen: „Ik geloof dat de rechten ondeelbaar zijn, dat wil zeggen allebei in gelijke mate geldig zijn, ook om de mensenrechten universeel te laten zijn.”
Sinds de aanvaarding bestaat over die universaliteit al debat. Veel critici beschouwen de centrale rol van het individu in de omschrijving van de rechten als een uiting van doorgeschoten westers liberalisme. Zij betogen dat in landen waar de traditionele collectiviteit nog sterk is – of dat nu een familie, gemeenschap, volk of godsdienst is – het belang van die collectiviteit het belang van het individu kan overstijgen. En dat daarmee de rechten van dat individu ondergeschikt kunnen zijn aan de behoeften van het collectief.
In Azië, Afrika en de islamitische landen zijn om die reden aparte mensenrechtenverklaringen opgesteld waarin de collectieve rechten, en soms ook de individuele plichten ten aanzien van de gemeenschap, veel zwaarder meetellen. Schrijver ziet daar geen bezwaar in, „zolang de kern van de individuele rechten niet wordt aangetast. Universele rechten wil niet zeggen dat de rechten ook uniform moeten zijn. Het is logisch dat Afrikaanse landen opnemen dat er een recht bestaat op strijd tegen het kolonialisme, of een bestaansrecht voor volkeren. Dat zijn zaken die wij in Europa niet meer hebben vastgelegd.
© Trouw, 10-12-2008