PDA

Bekijk de volledige versie : Zo ziet de minister het...


Barst
23rd August 2005, 20:30
'Gelijke kansen op kwaliteit'


Frank Vandenbroucke is zowel vice-minister-president van de Vlaamse regering als Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming. Of de combinatie van bevoegdheid en grootse plannen.


Nee, na een jaar Vlaams ministerschap en een week voor het begin van het schooljaar vindt Frank Vandenbroucke niet dat hij met Onderwijs én Werk te veel hooi op zijn vork neemt. 'De democratisering van het onderwijs in de jaren zestig kwam er omdat onderwijs en bedrijfswereld samen vonden dat meer mensen beter opgeleid moesten worden. Ik wil een tweede democratiseringsgolf. Door mijn twee bevoegdheden kan ik een brede coalitie tussen onderwijs, werk, cultuur, sport en zorg vormen', zegt Vandenbroucke.

'Onderwijs heeft te maken met gelijke kansen in het leven. De eerste poort waar je gelijk moet doorgaan, is de poort naar de arbeidsmarkt. Als dat niet lukt, en we lukken daar vandaag niet in, dan zwijgen we beter over gelijke kansen. Een moderne sociale politiek investeert in mensen, eerder dan - zoals vroeger - met een uitkering klaar te staan als het fout loopt. Door Onderwijs en Werk in één hand te hebben, kan ik investeren in scholen, opleiding, de overgang naar werk, levenslang leren. Met andere woorden: in de samenleving als geheel.'

Die redenering geldt ook voor zijn partij, die zich na het tijdperk onder Steve Stevaert opmaakt voor de komst van federaal vice-premier Johan Vande Lanotte als nieuwe voorzitter. 'De SP.A moet sociale ambitie hebben en radicaal gaan voor gelijke kansen op hoge kwaliteit en niet op middelmatigheid', vindt Vandenbroucke. 'We moeten ons hoeden voor een links conservatisme van begane paden en verworven rechten. Het is kortzichtig te roepen dat we het beste onderwijs hebben en dus niets hoeven te veranderen, of dat we de beste sociale zekerheid hebben en daarvoor alleen maar meer geld nodig hebben. We moeten ambitieuze doelstellingen hebben en tegelijk ondogmatisch en creatief zijn met het geld. Op dat vlak heb ik veel vertrouwen in Vande Lanotte. Hij kan het vlaggenschip van de sociale ambitie van de SP.A zijn.'


In oktober vorig jaar kreeg u een fikse uitbrander van Stevaert na een kritische open brief over de federale regering. Freddy Willockx zei daarover onlangs in 'De Standaard' dat u zich 'geschikt heeft naar Stevaert en dat hij hoopt dat u zich ook naar Vande Lanotte zal schikken'.

FRANK VANDENBROUCKE: Dat laat ik voor rekening van Willockx. Ik heb al vele jaren een vriendschappelijke relatie met Johan en ook in de federale regering hadden hij als vice-premier en ik als vakminister een goede verstandhouding. In oktober vorig jaar was ik ongelukkig omdat binnen de SP.A de discussie over noodzakelijke hervormingen niet op gang kwam. Bovendien stond de noodzakelijke samenhang tussen de federale en de Vlaamse regering onder druk omdat we zonder overleg begrotingen maakten.

Van die opmerkingen neem ik niets terug. Maar intussen hebben we een betere ervaring. Door een handig samenspel in de federale begrotingscontrole voor 2005 en de opmaak van de Vlaamse meerjarenbegroting hebben we een win-winsituatie gecreëerd. Om in 2006 de begroting structureel in evenwicht te brengen, biedt de Vlaamse regering dit jaar budgettair soelaas voor de federale regering. En die kan in ruil rekenen op substantieel meer middelen voor een nieuw beleid in 2006-2009. Dat brengt ons ook in een betere positie voor het dossier van het loopbaaneinde.


De federale regering, de vakbonden en de werkgevers bereiden dat dossier voor in informele ontmoetingen. Maar de sociale partners aarzelen. Ze zijn niet zeker dat Paars in het zadel blijft.

VANDENBROUCKE: Dat kan een flauw excuus zijn om niets te doen. Speculeren op een regeringscrisis is fluiten in het donker. Iedereen - federale regering, regio's en sociale partners - moet zijn verantwoordelijkheid nemen.


Waarom wil de Vlaamse regering meepraten in het loopbaaneindedebat?

VANDENBROUCKE: De bevolkingsprognoses tot 2015 en 2025 spreken boekdelen. In Vlaanderen daalt het aantal mensen tussen 20 en 49 jaar met 183.500 in de komende tien jaar en met ruim 292.000 in de komende twintig jaar. Anders gezegd: in de komende jaren stijgt het aantal mensen boven 65 jaar enorm. Die demografische verschuiving is veel scherper in Vlaanderen dan in Wallonië en Brussel. De Vlaamse arbeidsmarkt droogt in het komende decennium op, tenzij we mensen van 50 jaar en ouder aan het werk houden.

De Vlaamse regering heeft instrumenten - opleiding, outplacement, een herplaatsingsfonds en een weerwerkpremie van 150 euro per maand voor oudere werklozen. Die maatregelen moeten krachtiger worden. Samen met de federale regering en de sociale partners moet de Vlaamse regering een beleidskader scheppen, zodat bij bedrijfsherstructureringen niet meteen onderhandeld wordt over uitstapregelingen, maar eerst wordt gekeken of oudere werknemers naar een andere baan kunnen overstappen.


In 2006 voorziet de Vlaamse regering daarvoor 20 miljoen euro extra. Is dat niet veel te weinig?

VANDENBROUCKE: Dat is veel en niet veel. Maar we steken ook in andere domeinen een tandje bij, zoals in de begeleiding van oudere werklozen door de VDAB, het volwassenenonderwijs, een nieuw plan voor geletterdheid bij mensen die onvoldoende kunnen lezen, schrijven en met een computer werken.


Het ACV vindt dat de Vlaamse regering het federale overleg over het loopbaaneinde niet mag doorkruisen en de So- ciaal-Eonomische Raad van Vlaanderen zegt dat de Vlaamse regering beter wacht op een federaal resultaat.

VANDENBROUCKE: Anderen menen dat het net interessant is om bij bedrijfsherstructureringen eerst te zorgen dat werknemers met een bedreigde baan elders aan de slag kunnen. De regio's hebben op dat vlak de bevoegdheden en zitten dus midden in het loopbaaneindedebat.

Maar de vakbonden hebben een punt. De jeugdwerkloosheid moet worden aangepakt, want dat is ook een verkwisting van talenten en mogelijkheden. In Vlaanderen is dat een hardnekkig probleem in grotere steden. Daar vallen veel jonge werklozen - Vlamingen en allochtonen - door de mazen van het net voor VDAB-begeleiding.

Daarom wil ik de steden en gemeenten met een jeugdwerkloosheid van meer dan 25 procent uitnodigen om samen met de VDAB, het bedrijfsleven, ondernemingen uit de sociale economie en andere partners initiatieven te nemen. Om succes te boeken, moet je duidelijk zijn over rechten en plichten, ook al klinkt dat hard. Omdat jonge werklozen in die steden en gemeenten vaak kampen met persoonlijke en sociale problemen, en vaak geen diploma hebben (40 procent van alle jonge werkzoekenden; 60 procent van alle allochtone werkloze jongeren, nvdr). Dus moeten ze intensieve begeleiding krijgen, maar ook strak worden opgevolgd. Wie begeleiding weigert, raakt zijn uitkering kwijt.


Door de budgettaire win-winsituatie met de federale regering heeft de Vlaamse regering in 2009 ruim 2 miljard euro extra voor nieuw beleid. Hoeveel daarvan gaat naar onderwijs?

VANDENBROUCKE: Voor nieuwe beleids-initiatieven in het onderwijs heb ik in 2009 ongeveer 600 miljoen euro meer dan nu. Daarin zit 215 miljoen om een of meerdere nieuwe collectieve arbeidsovereenkomsten (cao's) met de onderwijsvakbonden te sluiten. Voorts waren er bij de Vlaamse regeringsvorming vorig jaar al financiële engagementen voor onderwijs aangegaan en is er ook een bijkomende impuls voor schoolgebouwen gepland. Een deel van de personeelsbesparing (20 miljoen euro) die ik vorig jaar moest doorvoeren in het secundair en volwassenenonderwijs, kan opnieuw besteed worden.

Die 600 miljoen euro bewijst dat de Vlaamse regering echt wil investeren in onderwijs voor jongeren en volwassen. Maar het is ook weer niet zoveel geld dat er geen scherpe beleidskeuzes moeten worden gemaakt.


Welke keuzes maakt u?

VANDENBROUCKE: Voor nieuwe onderwijs-cao's over onder meer koopkrachtverhoging, de loopbaan van leraren en een betere bezoldiging van directeurs is er 215 miljoen euro.

Ik wil 200 miljoen reserveren voor een fundamentele hervorming van de financiering van het onderwijs. De lat moet echt gelijk gelegd worden voor alle scholen van alle netten door hen op dezelfde manier te financieren op basis van school- en leerlingenkenmerken, en door hen meer geld te geven voor leerlingen die meer begeleiding nodig hebben. Veel scholen zullen aanzienlijk meer werkingsmiddelen krijgen voor lesmateriaal, ICT-uitrusting, een betere leeromgeving.

Het grootste deel van die 200 miljoen zal daarvoor dienen. Met de rest wil ik paal en perk stellen aan steeds hogere schoolrekeningen voor de ouders. In het basisonderwijs moet alles wat leerlingen nodig hebben om de eindtermen te halen, kosteloos zijn. In het secundair onderwijs wil ik een rem zetten op de kosten van de persoonlijke uitrusting van leerlingen. Die zal niet gratis zijn, maar er wordt een maximum vastgelegd. Dat is ook nodig voor dure uitstappen, want scholen werken zo - bewust of onbewust - sociale selectie in de hand.

Er komt ook een fonds van 1 miljoen euro voor tussenkomsten in beroepsopleidingen van bijvoorbeeld bakkers en slagers. Het drama is dat dit de duurste opleidingen zijn, terwijl het vaak kinderen uit de zwakste sociale milieus zijn die ze volgen of - wat nog erger is - kinderen volgen vanwege die kosten een goedkopere, maar verkeerde studie.


Even tellen: van die 600 miljoen euro blijft zo nog maar 185 miljoen over.

VANDENBROUCKE: Op dat restbedrag rusten diverse claims, te beginnen met investeringen in schoolgebouwen. Om de huidige achterstand (meer dan 1 miljard euro, nvdr.) in te halen, werken we aan een systeem van alternatieve financiering. Ik heb daarover al met de Vlaamse bouwmeester Marcel Smets gesproken omdat we scholen van de toekomst willen bouwen: ontmoetingsplaatsen, open leerruimtes, energiezuinige gebouwen die maatschappelijk rendabel zijn. Zelfs met een alternatieve financiering voor grotere bouwprojecten, moeten we het jaarbudget voor scholenbouw met minstens 75 miljoen euro verhogen voor kleinere bouwprojecten en onderhoudswerken. Anders dweilen we met de kraan open.

Op die manier hebben we nog 100 miljoen over voor andere dossiers: de lerarenopleiding, de sociale voorzieningen voor studenten van de hogescholen, de academisering van het hoger onderwijs, de bestrijding van de laaggeletterdheid, de basisuitrusting van beroepsscholen, geïntegreerd onderwijs voor kinderen met een handicap. Die lijst onderstreept de nood aan keuzes.


De nieuwe financiering van het onderwijs start op 1 september 2008. Is de voorbereiding al ver gevorderd?

VANDENBROUCKE: Binnen de administratie wordt overlegd over relevante criteria voor school- en leerlingenkenmerken. Dat is een boeiende, maar ook moeilijke discussie. Van een aantal kinderen weten we dat ze meer ondersteuning nodig hebben: kinderen van minder opgeleide ouders, kinderen met een andere thuistaal, kinderen van ouders met een leefloon of een uitkering.

Die criteria verwijzen naar de sociaal-culturele achtergrond van de kinderen. Maar er moet ook geld zijn om kinderen met leerstoornissen, handicaps gemakkelijker op te vangen in het gewoon onderwijs., een belangrijk agendapunt.

We willen wel voorkomen dat elk individueel probleem vertaald wordt in 'er moet meer geld zijn'. Een eindeloze lijst van indicatoren zou de nieuwe financiering hopeloos ingewikkeld maken. De scholen moeten ervan overtuigd zijn dat de criteria correct zijn, want ze zullen afgerekend worden op wat ze doen met het geld.


Het Vlaams Secretariaat voor het Katholiek Onderwijs, de koepelorganisatie van het vrije net, wil niet dat u de financiering via de scholengemeenschappen organiseert.

VANDENBROUCKE: Ik wil naar grotere samenwerkingsverbanden - scholengemeenschappen en scholengroepen - die grotere verantwoordelijkheid krijgen, maar ook verantwoording afleggen. Schaalvergroting laat toe om scholen beter te ondersteunen voor technische zaken zoals boekhouding, veiligheid en milieuregels, maar ook voor hun expertise inzake gelijke kansen en de zorg voor kinderen met leerproblemen. Dit breekt hun identiteit niet af, maar versterkt hun pedagogische eigenheid. Ik wil scholen meer ruimte voor eigen beleid geven. Geld is daarbij een middel, de sleutel voor een gelijke-kansenaanpak is wat ze ermee doen.


Weet u dat dan niet?

VANDENBROUCKE: Mijn antwoord haal ik uit een boek dat in oktober verschijnt en dat iedereen die met onderwijs bezig is, moet lezen. Knack Weekend-directeur Tessa Vermeiren en SP.A-parlementslid Yamila Idrissi hebben het samen geschreven. Het gaat over hun jeugd. Tessa is een arbeiderskind dat in de jaren vijftig naar school ging, Yamila een migrantenkind uit de jaren zeventig. Hun verhalen lijken erg op elkaar, maar het boek wijst ook op de cruciale rol van leraren om hun scholieren aan te moedigen en in contact te brengen met literatuur, cultuur en maatschappelijke evoluties. Dat is geen kwestie van geld, maar van schoolcultuur, stielkennis, engagement en de ambitie om talenten van kinderen te stimuleren. We moeten scholen aanspreken op hun resultaten.

Voor alle duidelijkheid: ik ben tégen centrale examens en rankings van scholen. Een goede school is een school die winst boekt met haar leerlingen.


Maakt u dat eens concreet.

VANDENBROUCKE: Hoe essentieel taal is, heeft het internationale Pisa-onderzoek naar de vaardigheden van jongeren op het vlak van wiskunde, lezen en wetenschappen aangetoond. Daarbij werden vijfduizend vijftienjarige Vlamingen getest. In het algemeen staan ze aan de wereldtop. Leerlingen die thuis Nederlands spreken, doen het veel beter dan het wereldgemiddelde. Maar degenen die thuis geen Nederlands spreken, doen het slechter dan in onze buurlanden en in de rest van de geïndustrialiseerde landen. Nergens in de wereld is die kloof zo bruut als in Vlaanderen. Daarom wil ik nuttige taaltests voor bijvoorbeeld 6-, 12-, 15- en 18-jarigen ter beschikking stellen van scholen. Ik moet die resultaten niet kennen. Ze moeten scholen helpen hun aanpak bij te stellen.

In verband met taal falen we zeker voor allochtone jongeren. Vaak mislukken zij in het hoger onderwijs omdat ze niet genoeg Nederlands kennen. Dat kan niet. Als een leerling een diploma haalt in een doorstromingsrichting, dan moet die voldoende goed Nederlands kennen om te slagen in het hoger onderwijs.

Trouwens voor het hele taalonderricht moet de lat hoger. Als we willen dat Vlamingen aan bod komen in multinationale ondernemingen en buitenlandse universiteiten, dan moeten ze ook vreemde talen goed kennen.


Scholen meer ruimte geven betekent in de praktijk meer controle en dus minder autonomie.

VANDENBROUCKE: Daar ben ik het niet mee eens. We maken de scholen alvast minder moe door bijvoorbeeld 18.000 formulieren, die ze nu elk jaar met de administratie uitwisselen, af te schaffen.

Mijn idee van scholen die zichzelf testen, staat daar ook niet haaks op. Uit het Pisa-onderzoek blijkt dat in Vlaanderen de invloed van de sociaal-economische afkomst van leerlingen sterker is dan in de rest van de wereld. Hoewel een school daar niet veel aan kan doen, is dat niet aanvaardbaar. Maar ook als de leerlingen dezelfde sociaal-economische achtergrond hebben, halen bijvoorbeeld technische en beroepsscholen heel verschillende scores. Dat is evenmin aanvaardbaar en daar kunnen we wél iets aan doen. We moeten proberen de invloed van de sociaal-economische achtergrond te verminderen én de segregatie bestrijden. In dat verband is er een interessant experiment in Maaseik om alle technische en beroepsrichtingen onder de noemer 'technische opleiding' in één school te brengen. Dat is minder segregerend, en pakt tegelijk het watervalsysteem aan.


Voor de zomer wijzigde het Vlaams parlement het Gelijke Onderwijskansendecreet. U bent daar zeer tevreden over, maar gelooft u echt dat 'witte scholen' voortaan vrijwillig kansarme allochtonen inschrijven?

VANDENBROUCKE: Een aantal scholen wilde graag voorrang geven aan buurtkinderen, kansarme en kansrijke. Met het oude decreet kon dat niet. Door het nieuwe kan een school voorrang geven aan kinderen uit kansarme middens. Een school die niet enkel kansarme kinderen wil inschrijven, kan dat ook.

Maar daarmee zijn we er nog niet. De nieuwe onderwijsfinanciering moet scholen stimuleren om ook kinderen uit kansarme milieus te willen en tegelijk minder middelen geven aan scholen die geen gelijke kansen nastreven. Het nieuwe decreet neemt alle excuses weg om geen gelijkekansenaanpak te ontwikkelen en geen sociale mix te willen. Waar kunnen kinderen met verschillende achtergronden en talenten elkaar anders dan op school ontmoeten?


Dat klinkt zeer idealistisch.

VANDENBROUCKE: Ik geloof nu eenmaal niet dat alle mensen pure rekenaars zijn. Veel onderwijsmensen helpen kinderen en jongeren emanciperen. Scholen zitten vandaag wel in een moeilijker omgeving dan 20 of 30 jaar geleden. Lesgeven is lastiger geworden. Dat moedigt de segregatie aan. In Vlaanderen moeten we in het onderwijs geen puin ruimen zoals in Wallonië. We hebben bijzonder goed onderwijs. Maar niet voor iedereen, zoals het Pisa-onderzoek aantoont. Dan mag je toch idealistisch zijn, want we hebben de mogelijkheid om het beter te doen.

Gelijke kansen op hoge kwaliteit zijn de Alfa en de Omega van mijn beleid. Vanaf de basisschool tot de universiteit. Wat dat hoger onderwijs betreft, willen we via de Bolognahervorming tegen 2013 bijna 50 procent meer jongeren in universitair onderwijs hebben: ongeveer 25.000 studenten die in hogescholen een opleiding zoals aan de universiteit zullen volgen. Dat is een heel hoge, maar terechte ambitie, die veel geld zal kosten. Het slechtste wat kan gebeuren, is dat we in 2013 middelmatig universitair onderwijs bieden. Dat is het tegengestelde van gelijke kansen.


Vreest u niet voor een clash met de vakbonden? Die zijn er niet over te spreken dat u het cao-overleg hebt opgesloten in een enveloppe van 215 miljoen euro.

VANDENBROUCKE: Het zal geen gemakkelijke discussie worden, maar ik kan geen geld toveren. Kijk, als de Vlaamse regering geen nieuwe financiële middelen voor het onderwijs zou voorzien, dan zou ik meteen aan de kant van de vakbonden staan om te betogen en te staken. Alleen: de regering maakt veel geld vrij.

Ik heb daar hard voor geknokt en doe hetzelfde als in de Vlaamse zorgsector. Daar hebben de vakbonden een cao-budget van 189 miljoen euro kunnen invullen. In de Vlaamse regering is afgesproken dat de onderwijsmensen recht hebben op dezelfde koopkrachtstijging als het personeel van de zorgsector. Niet minder, maar ook niet meer. Ik wil daar met de vakbonden over debatteren, maar eigenlijk zouden we het over onderwijsbeleid moeten hebben.


Tijdens een cao-overleg wordt geen debat over onderwijsbeleid gevoerd.

VANDENBROUCKE: Maar ik wil daar wel de kans toe geven. En ervan uitgaan dat ook nieuwe computers, betere gebouwen en nascholing belangrijk zijn voor leraren.


De vakbonden zijn ontevreden, de onderwijskoepels zijn niet gelukkig met al uw plannen. Loopt u niet het gevaar om - net als uw voorgangster Marleen Vanderpoorten (VLD) - verstrikt te raken in voortdurende conflicten?

VANDENBROUCKE: Dat is een vraag voor politicologen. Een stevige discussie schrikt me niet af en kan resulteren in een bijsturing van mijn plannen. Dat is in het voorbije jaar ook al gebeurd. Neem de afgeschafte vervangingspool. Ik had een ander voorstel, maar de koepels zagen dat niet zitten. Omdat het geen zin heeft iets door te drukken waarvoor scholen zich niet engageren, zijn we van koers veranderd.

Als we willen dat ons onderwijs over tien jaar nog zo goed is als vandaag, dan zijn aanpassingen nodig en zullen er nog veel discussies zijn. Maar dan wel op basis van feiten en cijfers en niet van gezagsargumenten. Niet van mij, niet van een ander.


Patrick Martens en Misjoe Verleyen, Knack 24-08-2005