PDA

Bekijk de volledige versie : Filosofie werd van koningin dienstmaagd


Barst
7th August 2008, 14:46
Filosofie werd van koningin dienstmaagd


In een korte serie onderzoekt Trouw de hedendaagse positie van de filosofie. Vandaag, in deel 1, een gesprek met de Wageningse filosoof Jozef Keulartz: ’Filosofie zoals ze vroeger was – een zelfstandige discipline die over unieke kennis beschikte – bestaat niet meer.’


Filosofie bestaat niet meer. De Wageningse filosoof prof.dr. Jozef Keulartz , verbonden aan de Landbouwuniversiteit, draait er niet omheen: „Was ze ooit de koningin der wetenschappen, nu is de filosofie verworden tot een dienstmaagd. Wat brengt ze nog voort als zelfstandige discipline?” Het is ook om die reden dat Keulartz zichzelf geen filosoof noemt, maar reflectief wetenschapper. De filosofie is nog maar één van de inspiratiebronnen en denkwijzen waaruit hij put.

De hedendaagse filosofie mist de kenmerken die van oudsher onlosmakelijk met haar verbonden waren. Ze is geen vorm van expertise meer die over unieke kennis beschikt. Haar zoektocht naar eeuwige waarheden en fundamenten is een doodlopende weg gebleken.

In de tweede helft van de twintigste eeuw veranderde de organisatie van de filosofie. Steeds minder was ze het werk van grote eenlingen die school maakten en steeds meer werd ze een kwestie van teamwork. Die ontwikkeling kwam in de jaren negentig in een stroomversnelling. Als apart vak heeft de filosofie volgens Keulartz toen veel van haar betekenis verloren. Globalisering en internationalisering namen grotere vormen aan. Daardoor werd duidelijk dat de filosofie niet meer iets is van geniale enkelingen die een school stichten. Het is een internationale en interdisciplinaire aangelegenheid geworden.

Zelf haalt Keulartz voor zijn ’reflectieve wetenschappen’ veel inspiratie uit de sociologie, de psychologie en andere interdisciplinaire studies. „Natuurlijk ook uit de filosofie, maar zij is nadrukkelijk slechts één van de inspiratiebronnen.”

Binnen de filosofie bestaan nog wat bescheiden bewegingen en richtingen. Zo is Philosophy of Mind een bepaalde discipline en verder zijn er specialistische, bijna esoterische takken van taalfilosofie.

Maar de epistemologie en de metafysica bijvoorbeeld hebben volgens Keulartz aan kracht en betekenis ingeboet. Mensen als Otto Duintjer, Theo de Boer en Hans Achterhuis beschouwt hij als de laatste lichting filosofen.

Tegelijk met de steeds verder gaande specialisering heeft de filosofie het contact verloren met het publiek dat van oudsher van de filosofie een antwoord verlangt op zingevingsvragen. Die vragen leven nog steeds. Nu wellicht meer dan ooit, maar de filosofie heeft de middelen niet meer om ze te beantwoorden, stelt Keulartz. „Het is een aparte markt geworden, waarop ook pastores en psychologen zich bewegen.”

Keulartz ziet zelfs veel meer filosofie buiten dan binnen de filosofie zelf. „Ik moet zeggen dat ik bijzonder weinig interessante dingen lees of zie, waarmee ik iets kan. Of waarvan ik denk: ja, dit geeft een nieuwe kijk op de zaak. De filosofie heeft de neiging zich te plaatsen boven en buiten de dagelijkse ellende en problemen waarmee we geconfronteerd worden. Is er een interessante filosofie over klimaatbehoud of milieu? De uitkomst van discussies op dat gebied is geklungel op de vierkante centimeter.”

Keulartz’ stellige indruk is dat de meeste filosofen de aansluiting met het maatschappelijke, politieke of religieuze debat hebben verloren. Net afgestudeerden of filosofen die aan een promotietraject bezig zijn, houden lezingen op internationale congressen over meer specifieke onderwerpen. Ze worden ook gedwongen mee te doen aan de trend van alfa-bèta-gamma-integratie, waarbij de eigen activiteit is gekoppeld aan wat mensen in andere vakgebieden doen.

Filosofen van een generatie terug kenden die dwang tot internationale publicaties nog niet zo sterk, weet hij. Toen lag de nadruk op eigen, Nederlandstalige vakbladen. Maar die zijn bijna allemaal verdwenen, of ze kampen met enorme moeilijkheden. Er is ook wel samenwerking met Engelstalige tijdschriften, omdat er in Nederland te weinig vraag is naar Nederlandstalige literatuur.

Desondanks vindt Keulartz de internationalisering van de filosofie een positieve ontwikkeling. „Het brengt je in contact met al die andere programma’s, denkwijzen en visies. Dat is alleen maar een verrijking. Het heeft de wereld een stuk groter en interessanter gemaakt, ook voor filosofen.”

Keulartz: „Voor mijn gevoel is er een nieuwe tijd aangebroken, waarin de filosofie met een hoofdletter de geest heeft gegeven. Ik zou niet weten wat de filosofie nog aan eigenstandige vragen heeft, wat er nog is overgebleven. Wat hebben we te vertellen over bijvoorbeeld Uruzgan? Wat hebben we te vertellen over het multiculturele vraagstuk? Welke bronnen uit de filosofie moet je aanboren om op die gebieden een interessant licht te werpen?”

Wel denkt hij dat de filosofische traditie veel conceptuele hulpmiddelen te bieden heeft, waarvan iets te leren valt. Maar dat geldt ook voor de mens- en maatschappijwetenschappen. „De filosofie heeft haar status van de ene, de grote, de enig mogelijke manier om over problemen na te denken verloren. Dat is definitief passé.”

Nietzsche enerzijds en het Amerikaanse pragmatisme anderzijds zijn eigenlijk begonnen met het ondergraven van de filosofie als één grote zienswijze. Steeds meer stapjes werden daarna gezet om de filosofie te relativeren. Volgens Keulartz is dat proces nu voltooid.

Dat een land als Frankrijk een contemplatief klimaat zou kennen, bestrijdt Keulartz graag. Hij is niet erg onder de indruk van het Franse filosofische klimaat, waarin filosofen over elkaar heen buitelen wanneer er een microfoon of camera in de buurt is. „Op grond van welke expertise of deskundigheid spreken die filosofen? Franse filosofen hebben, zoals Rorty ooit al constateerde, de neiging om alles te problematiseren, en dat lijkt me op den duur een onvruchtbare houding.

Je moet sommige dingen maar even voor vast aannemen. Wittgenstein zei: Om de deur open te doen heb je scharnieren nodig, vaste punten. Je kunt niet altijd alles voortdurend ter discussie stellen. Sommige Nederlandse filosofen laten zich daardoor inspireren: ze willen problematiseren om het problematiseren. Dat leidt vaak tot discussies onder filosofen. Het zijn discussies die er niet echt toe doen. Ik ben er niet jaloers op.”

Liever ziet Keulartz dat mensen zich bezighouden met échte problemen. Maar wil je daar iets interessants over schrijven, dan moet je je heel goed verdiepen in de kwesties waar beleidsmakers en politici daadwerkelijk dagelijks mee te maken hebben. En in de verschillende manieren waarop de partijen tegen die kwesties aankijken. Welke metaforen gebruiken ze? Wat zijn hun perspectieven, hun voors en tegens?

Zelf probeert Keulartz in die wirwar van verschillende perspectieven en visies steeds meer expertise op te bouwen. Want als een filosoof of reflectief wetenschapper zich nuttig kan maken, dan is het wel op dit gebied.

Als voorbeeld noemt de filosoof de morele paniek rondom grote grazers in de Oostvaardersplassen. Dierenbeschermers zien in deze situatie alleen maar individuele dieren en hun welzijn en gezondheid. Natuurbeschermers hebben de neiging het dier te zien als onderdeel van een groter geheel, van een ecosysteem.

Bij zo’n soort discussie hebben filosofen of reflectief wetenschappers een streepje voor, omdat ze zich erg bewust zijn van het feit dat mensen verschillende denkkaders hanteren. Zij kunnen die in kaart brengen, ze kunnen de metaforen bestuderen die de verschillende partijen hanteren en uiteindelijk laten zien waar het conflict nu eigenlijk om draait. Filosofen kunnen concepten verzinnen die een brug slaan tussen de verschillende perspectieven. Met dat ’grenswerk’ is Keulartz veel bezig.

Dat er telkens sprake is van een veelheid en verscheidenheid aan opvattingen is op zich niet nieuw. De globalisering heeft hieraan geen einde gemaakt. De vraag voor Keulartz is vooral: hoe ga je met al die verschillende morele visies en vocabulaires om? Christenen, atheïsten, moslims, boeddhisten en ietsisten: ze kijken allemaal op hun manier naar de werkelijkheid.

Maar hoe ga je met al die verschillende perspectieven om? Filosofen kunnen daar niet boven staan. Zij kunnen niet objectief spreken, ze kunnen geen onpartijdige woorden gebruiken. Neem Joris Luyendijks boek ’Het zijn net mensen’, dat geeft daar mooie voorbeelden van. Elk woord dat gekozen wordt, heeft een subjectieve lading. Op dat punt valt van de recente filosofie, met haar nadruk op perspectivisme en pluralisme, veel te leren, vindt Keulartz.


Slechts ’een’ denkwijze

De relativering van de filosofie tot een denkwijze te midden van vele andere denkwijzen is begonnen in de tweede helft van de negentiende eeuw in de Duitse levensfilosofie – Friedrich Nietzsche en Wilhelm Dilthey – en het Amerikaanse pragmatisme – Charles Sanders Pierce, William James en John Dewey. Beide filosofische stromingen benadrukken het pluralisme en perspectivisme van denkwijzen en denkkaders.

Een volgende stap in het relativeringsproces van de filosofie werd in de eerste helft van de twintigste eeuw gezet met de taalfilosofische wending, de linguistic turn, die vooral verbonden is met de naam van Ludwig Wittgenstein. De taal werd niet langer gezien als een doorzichtig, transparant medium voor het transport van (on)waarheden, maar bleek gekleurd door waarden en normen. En de filosofie vertegenwoordigt slechts een taalspel, een vocabulaire onder vele andere.

Een derde stap werd na 1968 in de Franse filosofie gezet. Het poststructuralisme legde sterke nadruk op differentie en alteriteit. Het filosofische discours bleek een geborneerd vertoog dat het monopolie op de waarheid voor zichzelf opeiste, terwijl het in wezen een fallologocentristisch vertoog was dat verschillen negeerde of nivelleerde.


Trouw, 07-08-2008 (Jasper van den Bovenkamp)