PDA

Bekijk de volledige versie : Afrika kiest voor de Chinese weg


Barst
11th July 2008, 23:15
Afrika kiest voor de Chinese weg


Leiders van de G8 spraken deze week lang en indringend over hulp aan Afrika. Maar hun invloed is tanende. China rinkelt er met de geldbuidel en verdringt westerse hulp én het westerse gedachtegoed.


Het Nederlands-Britse Shell en het Indiase olieconcern Oil and Natural Gas Corporation staan in 2006 op het punt een belangrijke oliedeal te sluiten met Angola. Maar op het laatste moment gaat het Chinese olieconcern Sinopec er met de buit vandoor. De Chinese overheid heeft het Afrikaanse land twee miljard dollar beloofd.

Met die twee miljard is Angola in een keer verlost van westerse leningen. Dat is een prettige gedachte, want volgens de Angolese overheid gaan westerse leningen altijd gepaard met ingewikkelde voorwaarden, als het organiseren van democratische verkiezingen, het uitbannen van corruptie en het invoeren van transparante wetgeving.

Het blijft echter niet bij die twee miljard dollar. China zorgt voor een compleet nieuwe infrastructuur in Angola. Zo steken de Chinezen driehonderdduizend dollar in het herstel van de Benguela spoorlijn (die de steden Namibe en Menogue met elkaar verbindt), 450 miljoen dollar wordt uitgetrokken om een nieuw vliegveld te bouwen in de hoofdstad Luanda en 3 miljard dollar gebruiken de Chinezen om de vervallen raffinaderij van Lobito (een plaats aan de kust) op te knappen. Ten zuiden van Nova Luanda wordt zelfs een compleet nieuwe stad uit de grond gestampt voor 120.000 inwoners, voorzien van onder meer parken en scholen.

De Chinezen bouwen niet voor niets. Sinds 2002 is Angola China’s belangrijkste olieleverancier, goed voor 15 procent van alle Chinese olie-importen. Met een totaal handelsvolume van 11 miljard dollar aan het eind van 2006, is Angola de belangrijkste zakenpartner van China op het Afrikaanse continent.

Wat er gebeurt in Angola, een land verwoest door burgeroorlogen, staat niet op zichzelf. Op het hele Afrikaanse continent werken Chinese arbeiders aan de aanleg van nieuwe wegen, spoorlijnen en huizen in ruil voor grondstoffen.

31 procent van de Chinese olie-importen zijn afkomstig uit Afrika. De totale handel tussen Afrika en China bedroeg in 2006 50,5 miljard dollar. Ter vergelijking: de uitgaven aan bilaterale hulp van de Verenigde Staten aan Afrika bedragen sinds 1960 51,2 miljard dollar.

Dat is tekenend. De Afrikanen verkiezen de Chinezen steeds vaker als zakenpartner boven westerse instituties als IMF en Wereldbank.

Directeur René Grotenhuis van ontwikkelingsorganisatie Cordaid: „De Afrikanen vermijden deze instituties liever. Ze hebben genoeg van controlerende westerse consultants die even overvliegen vanuit Washington, vertellen wat ze wel en niet mogen doen om vervolgens terug te keren. De Chinezen pakken het anders aan. Zij benaderen de Afrikanen veel meer als gelijkwaardige handelspartners.”

Verschillende autoriteiten, waaronder econoom Joseph Stiglitz, zijn dan ook van mening dat de klassieke westerse gedachte van de invoering van goed bestuur en private ondernemingen in ruil voor ontwikkelingshulp (de zogenoemde Washington consensus) aan invloed verliest op het Afrikaanse continent. De Beijing consensus rukt op.

„Het grote verschil tussen Washington en Beijing is dat de Chinezen uitdrukkelijk geen ontwikkelingshulp bieden aan Afrika”, zegt Annette Nijs, directeur van het Europe China Institute van de universiteit Nyenrode. „Ze hebben twee doelen voor ogen in Afrika. Eén: grondstoffen. Twee: Afrika als bondgenoot binnen de VN.”

Dat laatste doen de Chinezen door het bedrijven van stille diplomatie. Aan mediabemoeienis hebben ze een hekel. De diplomatieke betrekkingen versterkt China nog eens, door het bouwen van verschillende overheidsgebouwen. Zo kreeg Oeganda een nieuw parlementsgebouw van de Chinezen, in Angola en Mozambique werden ministeries van buitenlandse zaken uit de grond gestampt en zowel Harare (Zimbabwe) als Kinshasa (Congo) kregen een presidentieel paleis cadeau.

Nijs: „De Chinezen bemoeien zich het liefst niet, in tegenstelling tot het westen, met binnenlandse aangelegenheden. Dat is kenmerkend voor de Beijing consensus. Ze gaan wel in dialoog met Afrikaanse regeringen, maar ze leggen geen eisen op. Het is een puur zakelijke, economische relatie.” Volgens Nijs is dat een compleet andere benadering dan die van westerse regeringen. „Het westen verstrekt alleen ontwikkelingshulp die verbonden is aan eisen aan het economische en politieke systeem: liberaliseren, privatiseren en democratiseren.”

Zowel Nijs als Grotenhuis zijn van mening dat het westen aan invloed verliest in Afrika. Grotenhuis: „Ik merk dat bij congressen die Europeanen en Amerikanen organiseren voor Afrika. De Afrikanen blijven steeds vaker weg, omdat ze geen zin hebben in al die regels die opgelegd worden.”

Dat Afrika zo hoog op de agenda stond bij de afgelopen G8-top, heeft volgens Nijs alles te maken met verlies aan westerse macht op het continent. „De acht rijke industrielanden wilden een signaal afgeven dat ze nog geïnteresseerd zijn in Afrika.”

Tijdens de G8-top beloofde Europa 1 miljard euro aan Afrikaanse boeren. Bovendien willen de Verenigde Staten, Japan, Duitsland, Frankrijk, Italië, Canada, Groot-Brittannië en Rusland hun belofte uit 2005, afgesproken in het Schotse Gleneagles, nakomen. Toen kwamen de rijke industrielanden overeen dat het bedrag voor hulp in 2010 moet zijn verdubbeld tot 50 miljard dollar, waarvan de helft is bestemd voor Afrika. Het Africa Progress Panel, dat speciaal is opgezet om de doelstellingen van Gleneagles te meten, maakte echter onlangs bekend dat er nog 40 miljard dollar nodig is om de beoogde doelstelling te halen.

„De rijke landen beloven veel, maar het is allemaal erg vrijblijvend”, zegt Nijs. „Logisch dat Afrikanen teleurgesteld zijn dat westerse landen opnieuw hun belofte niet nakomen.” Nijs vindt het hele idee van ontwikkelingshulp achterhaald. „Ik zie veel meer in de Chinese zakelijke aanpak. Zij benaderen, in tegenstelling tot het westen, Afrika niet als een of ander zielig continent. Het is een gelijkwaardige handelspartner. De kritiek die vanuit het westen klinkt, dat de Chinezen Afrika willen kolonialiseren, klopt niet. Chinezen kijken heel pragmatisch waar grondstoffen te vinden zijn voor binnenlandse economische groei. De markt in Afrika, slecht bediend door het westen, lag open en was een vanzelfsprekende keus.”

Ook Grotenhuis denkt dat de Chinese aanwezigheid in Afrika niet direct veroordeeld moet worden. „In landen als Angola en Congo is de lokale bevolking heel blij met de Chinezen”, zegt Grotenhuis. „Dat komt omdat zij in natura betalen. De Afrikanen zien dat er concreet dingen veranderen, zoals de aanleg van spoorwegen.”

In Soedan werkt de non-interventiepolitiek van de Chinezen volgens de Cordaid-directeur nadeliger uit. China investeerde 15 miljard dollar vanaf 1996 in het door oorlog verscheurde land. Het geld stroomde voornamelijk naar de olie-industrie en daaraan gerelateerde infrastructurele projecten. Net als in Angola bouwden tienduizenden Chinese arbeiders olieraffinaderijen, wegen, spoorlijnen, goudmijnen en telecommunicatie.

De internationale gemeenschap is niet blij met deze ontwikkeling. Vooral niet omdat de Chinezen onderdeel zijn geworden van het conflict in de provincie Darfur. Het Soedanese olieconcern Greater Nile Petroleum, waarin Chinese oliebedrijven een aandeel van 40 procent hebben, is actief in de oorlogsprovincie. Het Soedanese leger verdreef zelfs mensen uit hun huizen vanwege de aanleg van een pijplijn, bedoeld om Chinezen van olie te voorzien. 10 procent van de Chinese olie-importen komen uit Soedan. Met de Chinese investeringen in Soedanese olieprojecten koopt de regering wapens en bouwt zelfs (met Chinese assistentie) wapenfabrieken.

Ook klinkt er westerse kritiek op grote Chinese olieconcerns. Ze zouden een ondoorzichtige bedrijfsvoering erop nahouden. Oliemaatschappijen CNOOC en Sinopec bijvoorbeeld willen zich niet committeren aan sociale en milieudoelstellingen in Afrika. In Indonesië echter, waar de Chinese olieconcerns al veel langer actief zijn, doneren de bedrijven geld voor de ontwikkeling van de visindustrie en verstrekken ze beurzen aan Indonesische studenten. Chris Alden van de London School of Economics, schrijft daarom in zijn boek China in Africa te verwachten dat Chinese bedrijven dit soort sponsoractiviteiten ook beginnen in Afrika.

Naast grote Chinese oliemaatschappijen, waar de media veel belangstelling voor heeft, zijn er ook veel middelgrote en kleine bedrijven actief op het Afrikaanse continent. Die opereren voornamelijk in sectoren als textiel, kleding, schoeisel, fietsen en simpele elektronische apparatuur. Dit vaak tot ongenoegen van kleine Afrikaanse ondernemers, die worden weggeconcurreerd door de Chinezen.

Als gevolg van de komst van Chinese textielbedrijven in Nigeria bijvoorbeeld, heeft 80 procent van de oorspronkelijke textielfabrieken zijn deuren moeten sluiten, 250.000 Nigeriaanse werknemers staan daardoor op straat. In grote Nigeriaanse steden bouwen Chinezen enorme warenhuizen. Dat leidt tot felle protesten onder de bevolking. Ook in Zuid-Afrika zijn 60.000 werknemers werkloos geworden door de komst van Chinese textielbedrijven.

Op het Afrikaanse platteland daarentegen, worden de kleine Chinese ondernemingen met open armen ontvangen. Afrikaanse boeren hebben eindelijk de mogelijkheid om nieuwe spullen snel in te slaan, zonder daarvoor kilometers te moeten reizen naar het dichtstbijzijnde dorp.

De komst van de Chinese bedrijven brengt nog een ander probleem met zich mee: de massale migratie van Chinese arbeiders naar het Afrikaanse continent. Het zijn namelijk de Chinezen zelf die de infrastructuur aanleggen in Afrika.

In Zuid-Afrika wonen 400.000 Chinezen, in 1980 waren dat er nog maar 120.000. In Nigeria werken 120.000 Chinezen, voornamelijk in de bouwsector. Opnieuw voert Angola de lijst aan met drie miljoen Chinezen op een bevolking van twaalf miljoen. Sommige critici zijn van mening dat in dit land, in het verleden geteisterd door burgeroorlogen, wel eens een wankel evenwicht kan ontstaan tussen de Angolese bevolking en de Chinezen.

Toch vindt Nijs dat de Chinese aanwezigheid de Afrikanen uiteindelijk meer goed dan kwaad doet. „De Chinezen hebben ervoor gezorgd dat Afrika een enorme economische groei doormaakt. Zonder hen was dat niet gelukt. Ik hoop dat de Beijing consensus het uiteindelijk wint van de westerse inmenging.”

Grotenhuis relativeert: „We weten niet wat het Chinese model in de toekomst doet met Afrika. De olie- en mijnbouw brengen het milieu enorme schade toe. Veel oerwouden worden, vanwege de zoektocht naar grondstoffen, nog steeds gekapt en dat heeft ook gevolgen voor de Afrikaanse boer. Als er werkelijk een nieuw milieuverdrag tot stand komt waarbij beloningen worden uitgereikt om oerwouden in stand te houden, wordt het voor Afrikaanse regeringsleiders aantrekkelijk het milieu te beschermen. Op dat gebied is het Chinese model erg kwetsbaar.”

De Chinese aanwezigheid in Afrika is niet nieuw. Ten tijde van de Koude Oorlog, midden jaren vijftig, gebruikten de Chinese overheid Afrika om een ideologisch stempel te drukken. Het land concurreerde met het liberale gedachtegoed uit de Verenigde Staten, de communistische leer van de Sovjet-Unie en met de voormalige Europese kolonialisten. Vooral in het zuiden van Afrika ontstonden vrijheidsbewegingen gebaseerd op de maoïstische ideologie. Daarnaast had China economische belangen in Afrika. Chinezen droegen, weliswaar op kleine schaal, al bij aan de bouw van Afrikaanse infrastructuur. Zo legde China tussen 1970 en 1975 de TanZam spoorlijn aan, die Zambia en Tanzania verbond. Ook toen al waren Chinese grondstoffen deels afkomstig uit Afrika. Opvallend is de continuïteit in de Chinese aanpak. Toen waren het voornamelijk Chinese arbeiders die de spoorlijn tussen Tanzania en Zambia aanlegden en ook bij de huidige infrastructurele projecten werken de Chinezen liefst met arbeiders uit eigen land.


Trouw, 11-07-2008 (Janne Chaudron)