PDA

Bekijk de volledige versie : Kennis om de kennis, zij bevrijdt


Barst
5th June 2008, 20:32
Kennis om de kennis, zij bevrijdt

Rik Torfs. 'Het hellend vlak', Van Halewyck. 240 blz.


Rik Torfs bundelde zijn beste columns uit vijf jaar 'Het Hellend Vlak'. Hij voegde er ook enkele langere essays aan toe. Een ervan is gewijd aan de universiteit en het onderwijs. Een voorpublicatie.


De val van de Berlijnse Muur. Vanaf dan is het met ons onderwijs misgegaan. Een school zonder muur, zoiets werkt blijkbaar niet. Op 9 november 1989 plooide het communisme, behaalde het kapitalisme een duur bevochten zege. De economie overvleugelde voorgoed de politiek. Het geld werd meer waard, de ideologie minder. Ze verwierf een imago van overbodigheid, vergeefsheid, waarover welgestelde burgers graag lacherig deden. Ideologie en ideeën zijn woorden die tegen elkaar aanschurken. Ideologieën werden ontmaskerd. Zijn ideeën dan ook tijdverlies? Mag ik over deze vraag even nadenken, antwoordt de weldenkende burger. Dat is veelbetekenend.

Ook een andere tendens zette zich duidelijk door: wie van geld houdt, kan meer verdienen dan vroeger. De publieke sfeer dolf het onderspit tegenover de privésector. En zo verloor onder meer het onderwijs zijn financiële aantrekkingskracht. Dat is het ogenblik waarop vrouwen op het toneel verschijnen. Ze zijn het tegendeel van aasgieren. Zij duiken op wanneer er niet veel meer te rapen valt. Vanuit het kleuter- en basisonderwijs veroverden de dames langzaam het middelbaar en het hoger onderwijs. De universiteit bood iets langer weerstand. Misschien wel omdat je daar verondersteld wordt een doctoraat te schrijven op een leeftijd waarop heel wat vrouwen zwanger plegen te zijn. De man is een koekoek. De vrouw zit met het ei. Ondertussen valt de vervrouwelijking van de universiteit niet langer te stuiten. Juristen, artsen, ingenieurs, economen kunnen op andere plekken veel meer geld verdienen. En dus pakken ze hun koffers. Mannen houden van geld.

Ik herinner me nog hoe de voormalige Leuvense rector Roger Dillemans, een bevlogen en briljante spreker, zijn professoren tijdens een kersttoespraak idealisten noemde. Idealisten? Wij? Bedremmeld keken de hooggeleerden naar hun lichtjes bestofte schoenen. Wat gegeneerd hielden ze het glaasje goedkope schuimwijn dat de universiteit op glansrijke momenten serveert tussen hun vingers. Ze wisten dat ze dit genereuze kerstgeschenk niet echt verdienden. Ja, ja, idealisten, hield Dillemans vol. Professoren werken hard, en innen daarvoor slechts een vrij bescheiden som. Zei hij. Toen. Ergens tussen 1985 en 1995. Misschien klopte die analyse gedeeltelijk. Half en half. Tenslotte werd de mindere financiële honorering goedgemaakt met een pak vrijheid, weinig bureaucratie, behoorlijk wat ruimte voor de eigen invulling van het beroep, voor het cultiveren van lichte gebreken zelfs. Sindsdien is de financiële achterstelling alleen maar groter geworden, en de vrijheid kleiner. In toenemende mate moet de universiteit een beroep doen op mensen uit de tweede rij. Die er merkbaar van genieten hun correspondentie te ondertekenen met voor hun naam de magische afkorting: prof. dr. Een afkorting is altijd geweldig. Ze betekent immers dat er meer is dan er staat. Dat de aanwezige geleerdheid binnen het bestek van de titulatuur slechts in verkorte vorm kan worden weergegeven. Afkorting is ijdelheid.

Verder zijn er altijd wel nieuwe professoren te vinden die weliswaar intelligent zijn, maar communicatief wat minder, een beetje schuchter, bang om zich aan het ondernemerschap te verbranden. Kandidaten voor een academische carrière melden zich bij bosjes, ook nu, maar vergis u niet, het gaat om mensen met een ander profiel dan vroeger. In de juridische wereld is een doctoraat minder voor de allerscherpste geesten weggelegd dan voor lieden die daar net onder zitten, die de verve missen om het als topadvocaat waar te maken. Dit leidt sinds enkele jaren tot een nieuwe paradox: hoe hoger het diploma, hoe minder intelligent de houder ervan. Doctoraten, zeker in de humane wetenschappen, blijken vaak moeizame ploeterpartijen doorheen saaie leerstof, zonder sprankelend te zijn of flitsende inzichten te bevatten. Niet te verwonderen dat universiteiten zich uitsloven om doctores die ze zelf niet kunnen of willen behouden, aan de private sector te slijten, daarbij haast pathetisch de inhoudelijke meerwaarde van deze zeer gediplomeerde mensen onderstrepend. Ze kunnen alles, lees je dan in interviews met universitaire bestuurslui, tijdens hun jaren durende doctoraatsopleiding hielpen zij congressen organiseren en leerden zij hotelkamers boeken. Helaas, de bedrijfswereld streeft geen virtuele meerwaarde na.

Het zou flauw zijn de neergang van de universiteit alleen maar aan geldgebrek toe te schrijven. Er is meer aan de hand. Het onderwijsniveau wankelt ook, en zelfs het onderzoek is in gevaar.

Het onderwijs wankelt omdat studenten steeds vaker doodgewone consumenten zijn geworden. Volgens de Vlaamse onderwijsdecreten sluiten ze een contract met de universiteit. Ze kopen een opleiding, en verwachten dat het product netjes wordt geleverd, het liefst met een fraai ogende verpakking erbij. Heel gewoontjes dus dat zij professoren beoordelen op het internet, en sterren geven, zoals broodjeszaken en luxebordelen. Tegelijk ook een beetje jammer. Want of een broodje smaakt, weet je onmiddellijk, later verdampt de herinnering aan het lekkere maal. En de geneugten van een luxebordeel zijn ook behoorlijk ogenblikkelijk, een of andere onverwachte geslachtsziekte niet te na gesproken. In het onderwijs ligt dat lastiger: wie de meest inspirerende professoren zijn, wordt heel dikwijls pas later duidelijk, lang nadat de cursus uit het hoofd werd geleerd, als de examens al een eeuwigheid zijn gepasseerd. De consument verkijkt zich dus op het product, wanneer hij op zijn eerste impulsen afgaat. Nochtans is het voor de carrière van de professor raadzaam dat de studenten aan de colleges een onmiddellijke genotervaring overhouden. Uitgesteld plezier is uit den boze. Comfort primeert. De vraag is nu of diepgang en comfort wel altijd gemakkelijk te verzoenen zijn. Een gedicht dat zijn diepste geheimen ogenblikkelijk prijsgeeft, is zoals een vrouw die ja zegt nog vooraleer iemand avances maakt, of zoals humor die geen dubbele bodem bevat: je geniet een oogwenk lang, daarna zet je het leven verder, en diep in je hart voel je een vreemd gemis.

Een andere bedreiging voor het onderwijs zijn de onderwijskundigen. Ze leggen docenten heel precies uit hoe het allemaal moet, bij voorkeur in krakende zinnen vol bloedloze jargontaal. Je hebt als docent toch wel een in detail uitgeschreven cursus, mag ik hopen? Want anders is het voor studenten erg moeilijk om de leerstof uit het hoofd te leren. Verder ligt alles keurig vast. Bij het begin van het academiejaar hoort een docent te weten waarover hij op 12 december om 10 uur in de ochtend college zal geven. Misschien wordt de dag ervoor de paus vermoord, of - onwaarschijnlijk doch niet onmogelijk - slaat laatstgenoemde de hand aan een medemens. Een interessante zaak, en kerkjuridisch om meerdere redenen relevant. Maar neen, het zal, zoals maanden van tevoren vastgelegd, over de geldigheidsvereisten van het vormsel gaan: er is de werkelijkheid, er is de wetenschap, en laatstgenoemde primeert. Onderwijskundigen weten hoe je een betoog verrassend maakt, daar bestaan regels voor. Ze doorgronden wat humor is, delen hem in wetenschappelijke categorieën in, evalueren aan de hand van boordtabellen de kwaliteit ervan, en expliciteren criteria die bepalen hoe je humor mondjesmaat aan het onderwijskundige product dient toe te voegen, humor die, laten we duidelijke taal spreken, nooit kwetsend of confronterend mag zijn, want pijn is pedagogisch fout. Eigenlijk is alleen saaie humor echt betrouwbaar. Anders weet je nooit waar je uitkomt. En dat is nu wat de onderwijskundige net niet wil. Hij wil altijd ergens uitkomen, waar dan ook, desnoods in een doodlopende straat met gesloten beschouwing. De onderwijskundige kijkt naar de aarde, en niet naar de hemel, want daar is te veel vrijheid. Hij verkiest troosteloosheid boven troost.

Ook met het onderzoek loopt het soms wat minder. Gek genoeg ligt dat aan de 'meetbaarheid' ervan. Onderzoekers moeten publiceren in bekende vakbladen. Internationaal gereviewde tijdschriften. De roem van wetenschappers stijgt wanneer zij door anderen worden geciteerd. Hoe bereik je dat nobele doel? Door onderwerpen te kiezen die niet nieuw zijn, waar iedereen al een tijdje mee bezig is. Dan kan je veel citeren, en vooral geciteerd worden. Zeer te vermijden is vernieuwing. Innovatie. Boor je een onderwerp aan dat iedereen links laat liggen, dan staat er niemand klaar om je te citeren, en ben je dus een middelmatige vorser. De vuistregel van de succesvolle wetenschapper is: probeer nieuw te zijn in het behandelen van oude onderwerpen. Maar vernieuw nooit compleet. Zorg ervoor dat de omgeving herkenbaar blijft. Stel de collega's die trager denken gerust. Wees niet de eerste, want je zal de laatste worden.

Beste lezer, u denkt wellicht: wat een gezeur. Is er echt zoveel mis met ons hoger onderwijs, dat nochtans over een uitstekende reputatie beschikt? Onze universiteiten zijn de beste ter wereld, hoor je mensen al eens beweren na een verkwikkende strandvakantie in de Dominicaanse Republiek. En toch zit de crisis diep. Aan de verschillende vormen van ontsporing ligt één gedachte ten grondslag: het gaat aan onze universiteiten al lang niet meer, en helaas steeds minder, om kennis. Jammer. Want kennis om de kennis, zij bevrijdt. En zij brengt geluk. De universiteit van haar kant is met andere dingen bezig. Zij is de nederige dienstmaagd van vele erg uiteenlopende doelstellingen, die beleidsmensen belangrijker vinden dan pure kennis: een zo hoog mogelijke participatie van jongeren in het hoger onderwijs, de emancipatie van allochtonen, het ondersteunen van politieke opties. Kennis om de kennis is net zo zeldzaam geworden als kunst om de kunst. Daar gebeurt precies hetzelfde. Musea sloven zich uit om mensen naar binnen te lokken en verzinnen wanhopig de gekste dingen om hen te verleiden. Het is een bekend verschijnsel. De tragiek van de oudere dame met een voor haar leeftijd te diep decolleté. Interactieve spelletjes, virtuele rondleidingen, artistieke huisvlijt, culinaire festijnen, eetbare kunst: musea proberen het allemaal. Alsof het niet helemaal netjes is om gewoon aandachtig naar een schilderij te kijken, en het vol innerlijke vreugde te bewonderen. Zonder meer. Zonder poeha. Zonder een hogere doelstelling die de bewonderende blik van de kunstliefhebber legitimeert.

Kunst en kennis waren vroeger elitair, schandalig toch, delen experts mede, meewarig in het rond kijkend op zoek naar bijval. Vandaag is iedereen kunstenaar, en kennis vind je overal. De democratisering van kunst en kennis is het axioma van een wereld waarin geestelijke wellness ons doet vergeten dat we in een geglobaliseerde wereld steeds hulpelozer worden. Kunst en kennis worden heringericht tot oases van menslievendheid. Zo in de zin van: iedereen is slim, iedereen is creatief, maar de wereld is hard. Prachtig. Maar hoe zien zij eruit, de kennis en de kunst die aan ieder mens gegeven zijn? Behouden zij hun glans? Als alle vrouwen per definitie mooi zijn, ontstaat er een crisis van de schoonheid. Ze verliest dan immers wat haar het krachtigst maakt: haar ultieme onbereikbaarheid. Schoonheid is ten diepste niet meer dan een betrachting. Maar vooral ook: niet minder.

Rik Torfs is hoogleraar kerkelijk recht aan de KU Leuven


DS, 05-06-2008