PDA

Bekijk de volledige versie : Ons Pensioen


Tuur
2nd May 2008, 10:03
Langer werken of vroeger beginnen te sparen?
Gaan we langer moeten werken? De vraag wordt steeds prangender. Het feit dat we steeds langer leven en het probleem van de financiering van de wettelijke pensioenen dwingt de overheden ertoe - en de onze vormt daar geen uitzondering op - maatregelen te nemen om mensen langer aan het werk te houden. Het generatiepact, van toepassing sinds 2005, onderschrijft die filosofie.

Geconfronteerd met die realiteit, ligt het voor de hand dat carrièreplanning verder moet gaan dan wat we gewoon zijn: we moeten ons tegelijk bezinnen over het einde van onze carrière en over ons pensioen. Voor zijn vierde nationaal onderzoek ondervroeg Delta Lloyd Life 8.600 personen over hun carrière en hun visie op de toekomst. Reden om even stil te staan bij de uitdagingen van het leven na het werk.

De carrière: stop de stress!
De grote meerderheid van de ondervraagden (91%) is tevreden over zijn werk. En 70 procent van hen bevestigt een gezond evenwicht te bewaren tussen de loopbaan en het privéleven. Maar laten we ons daarop niet blindstaren: twee derde van de ondervraagden uit de wens een minder stresserend leven te leiden, waarin de tijd minder uitgemeten is en waarin meer tijd overblijft voor persoonlijke keuzes. Die verzuchting komt tot uiting bij alle carrièretypes, maar ze is veel sterker bij de Franstaligen (75%) dan bij de Nederlandstaligen (59%). Opvallend is dat een kwart van de ondervraagden een lager loon zou aanvaarden als hij daardoor minder hard moet werken.
Twee belangrijke oorzaken liggen aan de basis van die bereidheid tot verandering. De eerste en veruit de belangrijkste is een gebrek aan belangstelling voor de job die men uitoefent. De tweede, weliswaar minder belangrijke oorzaak, vinden we in de zeer hoge werkdruk.

Zeer uiteenlopende interesses
Niet alleen de functie die men uitoefent, maar ook het statuut (bediende, arbeider, zelfstandige) verklaart voor een deel de interesse die men opbrengt voor zijn werk.
Hoewel 60 procent van de Belgen zijn carrière als 'belangrijk' bestempelt, maken de echte die-hards slechts 17 procent uit. Die echte workaholics, die toegeven dat hun werk dikwijls voorgaat op familie en vrienden, vinden we vooral bij het kaderpersoneel (27%) en de zelfstandigen (35%). We kunnen ook vaststellen dat zij meer in het weekend werken. 27 procent van de kaderleden en 48 procent van de zelfstandigen werkt soms in het weekend. Bij de bedienden is dat slechts 15 procent.
Vier op de tien Belgen werken omdat ze nu eenmaal hun boterham moeten verdienen. Hun passies liggen volkomen buiten de werksfeer. Dat cijfer is hoger bij de ambtenaren (45%), de bedienden (49%) en vooral de arbeiders (67%).
De vooruitzichten op niet al te lange termijn zijn zeker even interessant. Bijna de helft van wie over tien jaar nog professioneel actief denkt te zijn, zou graag minder (moeten) presteren. Een kwart van de ondervraagden zou graag een dag per week minder werken, 5 procent twee dagen en 10 procent wil halftijds werken. Steeds weer duikt dezelfde verzuchting op: een minder stresserend leven leiden.

De Tijd 31-10-2007

Tuur
2nd May 2008, 10:07
Het leven in de 21ste eeuw is niet meer opgebouwd uit duidelijk onderscheiden leeftijdsfases. Afstuderen, hard werken tot aan de pensioenleeftijd of aan het vervroegd pensioen, zal almaar minder het “standaardmodel” zijn. De grenzen tussen opleiding, werk, zorg en rust vervagen. Mensen onderbreken periodes van werk voor zorg voor familie. Om “mee te blijven” wordt permanente scholing een absolute noodzaak. En mensen willen ook wel eens wat tijd voor zichzelf. Een pensioenleeftijd past daar niet bij. Daarom wil CD&V overstappen op een pensioenloopbaan. Pensioenrechten worden verworven gedurende de loopbaan. Mensen die vroeger aan de loopbaan beginnen, of minder rustpauzes inbouwen, verwerven ook vroeger het recht op een volledig pensioen. Omdat een juist evenwicht tussen werk, gezin, zorg en scholing tijdens de loopbaan niet mag leiden tot een bestraffi ng op pensioenvlak, worden periodes van zorg, scholing, arbeidsongeschiktheid, ... gelijkgesteld aan tewerkstelling. Dit vermijdt ook dat vooral vrouwen het pensioenslachtoffer worden van de zorgtaken die ze opnemen.

SAMEN
WERKT KWALITEITSVOLLE PENSIOENEN
VOOR EEN LEVEN VRIJ VAN ARMOEDE

Voor degenen voor wie de de welvaartskloof reeds te groot geworden is, voornamelijk de oudste en laagste pensioenen, is een structurele inhaalbeweging nodig. CD&V wil ondermeer het minimumpensioen voor zelfstandigen geleidelijk optrekken tot aan het minimum voor werknemers, met als minimum 110% van het bedrag van de InkomensGarantie voor Ouderen (IGO). De huidige toestand waarbij het minimumpensioen voor zelfstandigen
onder het bedrag van de IGO ligt, is onhoudbaar.


Standpunt van de CD&V over de pensioenen

Tuur
2nd May 2008, 10:09
Het VSOA en het ACV (openbare sector) hebben de wijzigingen van de perequatie van de overheidspensioenen goedgekeurd. Daarmee heeft het VSOA gekozen voor méér solidariteit en méér welvaartvastheid voor de ambtenarenpensioenen.

Waarom dit perequatiesysteem wijzigen ?
Het systeem van directe perequatie werd ingevoerd in juli 1969. De laatste jaren stelden zich almaar meer problemen met dit systeem omdat het hoe langer hoe meer “omzeild” werd.
Tal van overheden verbinden de weddeverhogingen aan (nep)-voorwaarden waardoor dit perequatiesysteem niet speelt en alsmaar meer actieve personeelsleden krijgen “verdoken” weddeverhogingen onder de vorm van premies, voordelen in natura enz.
Deze voordelen worden niet toegekend aan de gepensioneerde ambtenaren die daardoor een verhoging van hun inkomen zien verloren gaan, waardoor de kloof tussen de actieven en hun gepensioneerden alsmaar groter wordt. Het behouden van dit systeem van directe perequatie dreigde dus voor een grote groep van gepensioneerde ambtenaren een “bevriezing” van hun inkomen te veroorzaken.
Door het niet meer consequent toepassen van de perequatie dreigen de pensioenen de evolutie van de lonen en vooral de evolutie van de levensduurte te verliezen. Dit heeft als rechtstreeks gevolg dat de gepensioneerden als maar minder inkomen verwerven en finaal dreigen te verarmen naarmate ze ouder worden.
Precies om de overheidspensioenen meer welvaartvast te maken dient het huidige systeem en perequatie aangepast te worden

Hoe zal het nieuwe perequatiemechanisme functioneren ?
De perequatie zal in de toekomst gebeuren met behulp van “korven”.
In zo’n “korf” bevinden zich de maximumwedden van de recente pensioenen van een bepaalde sector over de laatste vier jaar.
Men gaat de loonsevolutie van alle graden waarop deze pensioenen worden berekend volgen over een referentieperiode van twee jaar.
Voor de voorwaardelijke loonsverhogingen is dat pas na vier jaar, maar daardoor wordt ook een oplossing geboden voor de huidige “belemmeringen” (of omzeilingen) die de perequatie onmogelijk maakten. Bovendien tellen een aantal weddecomplementen en in bepaalde gevallen zelfs de verhoging van het vakantiegeld voortaan mee voor de bepaling van de perequatie. Iets wat voorheen ondenkbaar was !
Op het einde van de referentieperiode (2 jaar) wordt de totale loonsevolutie van deze korf uitgedrukt in een coëfficiënt (of percentage) en dat percentage wordt dan toegepast op alle rust- en overlevingspensioenen die behoren tot die korf (en dus niet mee louter op het pensioen dat berekend is op de graad die een loonsverhoging krijgt)
De eerste referentieperiode loopt van 1/1/2007 tot en met 31/12/2008. De eerstvolgende perequatie zal dus gebeuren op 1/1/2009 en van dan af zal dat om de twee jaar gebeuren.

Een voorbeeld :

Op 1/1/2007 zitten in een korf de gepensioneerden van de wedde A, wedde B en wedde C.
De actieven met wedde A krijgen in de loop van de referentieperiode een verhoging van 3 %. De actieven met de wedde B en C krijgen helemaal geen verhoging.
De totale coëfficiënt bedraagt 1 %.
Met het oude perequatiemechanisme (1969) krijgen enkel de gepensioneerden van de wedde A een verhoging met 3 %. De gepensioneerden van wedde B en C krijgen niets.
Met deze nieuwe regeling zullen ALLE rust- en overlevingspensioenen van deze korf een verhoging krijgen van 1 % op het einde van de referentieperiode. Met andere woorden : de verhogingen op zich zullen minder hoog zijn en de aanpassing van de pensioenen gebeurt pas op het einde van de referentieperiode. Maar nu kunnen meer mensen genieten van deze verhoging en zullen er tweejaarlijks aanpassingen mogelijk zijn, terwijl er nu heel wat pensioenen “bevroren” worden.

Welke zijn die korven ?
In totaal zijn er 15 korven, die tweejaarlijks zullen herzien worden. Daarbij zal er een veel grotere transparantie zijn dan zoals dat nu het geval is. De gepensioneerde wéét nu tenminste dat er tweejaarlijks aanpassingen mogelijk zijn, terwijl in het verleden iedereen individueel de evolutie van de actieven moest opvolgen.
Bovendien zal het VSOA hierbij nauw betrokken worden en zullen wij de evolutie van alle korven nauwgezet opvolgen (u volgde in het verleden niet eens de evolutie van een eenvoudig systeem op. Moeten we nu geloof hechten aan deze nieuwe wending ?)

De 15 korven zijn de volgende :
1) de federale overheid, met inbegrip van de openbare instellingen en de wetenschappelijke instellingen die er van af hangen en van de voormalige rijkswacht, met uitzondering van de krijgsmacht en de geïntegreerde politiediensten;
2) het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels hoofdstedelijk gewest, met inbegrip van de openbare instellingen en de wetenschappelijke instellingen die ervan afhangen;
3) de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met inbegrip van de Vlaamse openbare instellingen en de Vlaamse wetenschappelijke instellingen, met uitzondering van het onderwijs;
4) het Waals gewest met inbegrip van de openbare instellingen en de wetenschappelijke instellingen die ervan afhangen;
5) de Franse gemeenschap en de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met inbegrip van de openbare instellingen en de wetenschappelijke instellingen die ervan afhangen, met uitzondering van het onderwijs;
6) de Duitstalige gemeenschap met inbegrip van het onderwijs evenals de openbare instellingen en de wetenschappelijke instellingen die ervan afhangen.
7) het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap ;
8) het onderwijs van de Franse Gemeenschap ;
9) de plaatselijke besturen van het Vlaams Gewest ;
10) de plaatselijke besturen van het Waals Gewest ;
11) de plaatselijke besturen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
12) de krijgsmacht ;
13) de geïntegreerde politiediensten;
14) de autonome overheidsbedrijven (De Post, Belgacom,...)
15) de N.M.B.S. (Holding, Infrabel,...)

(1) Uit “Argument” Maandblad van het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt - januari 2007 blz. 7

BEDENKINGEN EN OPMERKINGEN (citaten uit de tekst –cursief- met de daaraan toegevoegde bedenkingen.)

Daarmee heeft het VSOA gekozen voor méér solidariteit.
Solidariteit houdt in : geven. Anders gezegd we zullen met het nieuwe systeem moeten inleveren. Maandelijks wordt al sinds mensenheugenis een solidariteitsbijdrage van ons pensioen afgehouden. Zijn we nog niet solidair genoeg geweest ? Bij mijn weten zijn we alleen op de arbeidsmarltom een dergelijke solidariteitspremie te betalen. In de privé is daar geen sprake van. Maar wel vallen ze daar bij afdankingen graag terug op onze solidariteit onder vorm van brugpensioen.

De laatste jaren stelden zich almaar meer problemen met dit systeem omdat het hoe langer hoe meer “omzeild” werd ...
Bij mijn weten hebben de syndicaten hun leden daaromtrent nooit over geïnformeerd, laat staan daar ooit tegen geprotesteerd of een actie ondernomen.

Meer actieve personeelsleden krijgen “verdoken” weddeverhogingen onder de vorm van premies, voordelen in natura enz.
Ook daarvan werden we nooit op de hoogte gebracht. Uit wat bestonden die voordelen in natura ? Welke premies ? Ook daar lieten vakbonden begaan.

Deze voordelen worden niet toegekend aan de gepensioneerde ambtenaren die daardoor een verhoging van hun inkomen zien verloren gaan, waardoor de kloof tussen de actieven en hun gepensioneerden alsmaar groter wordt.
Het valt te bezien of de kloof nu zal gedicht worden. Ik geloof er niet in.

Door het niet meer consequent toepassen van de perequatie dreigen de pensioenen de evolutie van de lonen en vooral de evolutie van de levensduurte te verliezen.
Maar de syndicaten hebben wel gedurende decennia toegelaten of de controle erop verwaarloosd waardoor het “omzeilen” mogelijk werd.

Dit heeft als rechtstreeks gevolg dat de gepensioneerden als maar minder inkomen verwerven en finaal dreigen te verarmen naarmate ze ouder worden.
Die evolutie is al volop op gang. Het “omzeilen” laat zijn effect al voelen.

Precies om de overheidspensioenen meer welvaartvast te maken dient het huidige systeem en perequatie aangepast te worden.
Aangepast = we beginnen aan de overheidspensioenen te snoeien ? Ze waren al lang een doorn in het oog. Is dit een eerste stap ?

Voor de voorwaardelijke loonsverhogingen is dat pas na vier jaar. (werkt vlug hé !), maar daardoor wordt ook een oplossing geboden voor de huidige “belemmeringen” (of omzeilingen) die de perequatie onmogelijk maakten. (o.v.t. )
Na vier jaar zijn de mensen al vergeten dat ze recht op een verhoging hadden !

Verhoging van het vakantiegeld telt voortaan mee voor de bepaling van de perequatie. . Iets wat voorheen ondenkbaar was !
Vergulding van de pil ? Klatergoud ?

Met deze nieuwe regeling zullen ALLE rust- en overlevingspensioenen van deze korf een verhoging krijgen van 1 % op het einde van de referentieperiode. Met andere woorden : de verhogingen op zich zullen minder hoog zijn
Ik vrees dat het daar om te doen is.


Welke zijn die korven ?
In totaal zijn er 16 korven :
Dit om te gemoet te komen aan de vereenvoudiging en de overzichtelijkheid. Als je ziet welke organismen er allemaal in die “korven” zitten dan kun je van geen korven meer spreken maar van een toren van Babel of zullen al deze “korven” samen, in de praktijk geen reusachtige “krabbenmand” blijken te zijn ?

De gepensioneerde wéét nu tenminste dat er tweejaarlijks aanpassingen mogelijk zijn, terwijl in het verleden iedereen individueel de evolutie van de actieven moest opvolgen.
Nog zo’n drogreden. De weddeaanpassingen van de actieven van zijn graad was geweten door de gepensioneerde. Ga nu maar eens uitmaken wat er met gelijken in graad gebeurt in al die “korven”. Een onmogelijke opgave. Dat wordt voor de gepensioneerde koffiedik kijken.Het omzeilen van de perequatie wordt nu zeker een koud kunstje. De syndicaten hebben het in het verleden niet kunnen beletten.Wat zal het nu geworden met een dergelijke “krabbenmand” !!!

Besluit : Is deze aanpassing een vergulde pil, boerenbedrog in het kwadraat ? Naast onze solidariteitsbijdrage die we al decennia betalen, ook als gepensioneerde, zullen we nu nog eens inleveren op de welvaartsvastheid van ons pensioen ? Is dit een eerste stap in de aantasting van het pensioen zelf ?
Het heeft er alles van weg.


forum.politics.be

Tuur
2nd May 2008, 10:12
Interview Chris Reniers & Alain Lambert


1 januari 2007



ACOD wijst nieuwe wet pensioenperequatie af

Er is wat beroering ontstaan rond de overheidpensioenen. Wat is er aan de hand?

Chris Reniers: "We onderhandelden in het Comité A met de federale regering en de andere vakbonden over de wijziging van de perequatiewet. We zagen als enige vakbond het voorstel van de regering niet zitten en hebben na grondig afwegen beslist de voorgestelde wijzigingen niet goed te keuren."


Wat is die perequatie eigenlijk?

Alain Lambert: "Perequatie is een mechanisme dat er automatisch voor zorgt dat het pensioen van een gepensioneerd personeelslid van een openbare dienst stijgt, telkens het maximum van de weddeschaal verbonden aan zijn of haar laatste graad verhoogt.
De perequatie is wel aan bepaalde voorwaarden verbonden. Zo’n pensioenverhoging treedt enkel op wanneer we met zekerheid kunnen aannemen dat de gepensioneerde - indien hij of zij nog in dienst was geweest - had kunnen genieten van een stijging van het maximum van de weddeschaal verbonden aan zijn of haar graad. Wanneer zijn nog werkende collega’s van dezelfde graad een weddeschaalverhoging krijgen na bijvoorbeeld het slagen voor een examen, zal de gepensioneerde zijn pensioen niet zien stijgen. Hij of zij heeft er immers niet aan deelgenomen en is er ook niet voor geslaagd. De bedoeling van het mechanisme is te zorgen voor welvaartsvastheid van de gepensioneerden in de openbare sector. Zo kunnen ze hun welvaartspeil behouden, ook vele jaren na hun pensionering."


Wet van 9 juli 1969 pensioenperequatie

- principe van uitgesteld loon wordt bevestigd door de wet
- automatisme wordt ingebouwd
- individueel systeem met individuele perequatiecoëfficiënt
- vertrekt vanuit de maximumwedde gekoppeld aan de graad
- perequatie onmiddellijk na de verhoging van de maximumwedde
- controle door de vakbonden is enkel individueel mogelijk, maar uiterst moeilijk.


De perequatie in de openbare sector is niet nieuw. Het is een mechanisme dat al bijna 40 jaar bestaat. Heeft het dan in de loop der jaren geen wijzigingen ondergaan?

Chris Reniers: "De pensioenperequatie werd geïnstalleerd door de Wet van 9 juli 1969. Gedurende al die jaren is aan het principe van de perequatie niets fundamenteels veranderd. De openbare sector heeft daarentegen wel grote veranderingen ondergaan. Verschillende staatshervormingen trokken openbare diensten uit elkaar en deden nieuwe openbare diensten ontstaan. De unitaire staat België met één overheid maakte plaats voor een federale staat met verschillende overheidsniveaus. Dat had uiteraard ook gevolgen voor het personeel van de openbare sector.
Waar er in 1969 nog één statuut bestond in de openbare sector, worden we nu geconfronteerd met honderden verschillende statuten. Elke overheid heeft immers het recht om een eigen statuut te ontwikkelen voor haar ambtenaren, binnen bepaalde grenzen weliswaar. Daaruit volgde ook een ander verloningsbeleid, dat ondertussen erg verschilt van ambtenaar tot ambtenaar. En juist dat heeft een enorme invloed gehad op de perequatie van de pensioenen in de openbare sector. De Wet van 9 juli 1969 is hoe langer hoe meer uitgehold geraakt en in bepaalde sectoren bestaat de perequatie van de pensioenen in de praktijk niet meer zoals ze oorspronkelijk bedoeld was."


Die uitholling is dus niet overal in de openbare sector even sterk?

Alain Lambert: "Neen. Wanneer we naar onze sectoren kijken, merken we grote verschillen. Bij sommige wordt de Wet van 1969 praktisch nog steeds toegepast, bij andere is dat nauwelijks nog het geval. Het probleem is dus in één sector al acuter dan in een andere. Het is hoe dan ook een feit dat de perequatie in steeds minder sectoren wordt toegepast en we vrezen dat dat aantal in de toekomst nog zal toenemen."

Hoe werkt de huidige perequatie?

Perequatie is een mechanisme dat ervoor zorgt dat het pensioen van een gepensioneerd personeelslid van een openbare dienst stijgt, telkens het maximum van de weddeschaal verbonden aan zijn of haar laatste graad ook stijgt.

In de praktijk wordt het pensioen herberekend aan de hand van een perequatiecoëfficiënt. Die coëfficiënt geeft de verhouding weer tussen het pensioenbedrag en de maximumwedde van de laatste graad van het gepensioneerde personeelslid op de ingangsdatum van zijn of haar pensioen. Die bestaande perequatiecoëffficiënt wordt dan toegepast op de nieuwe maximumwedde van zijn of haar voormalige graad, wat een nieuw pensioenbedrag oplevert.

Iemand die de maximumwedde van 1000 euro verdiende wanneer hij met pensioen ging en vervolgens een pensioen krijgt van 600 euro heeft een perequatiecoëfficiënt van 0,6 of 60%. Wanneer op een later tijdstip de maximumwedde van zijn graad stijgt met 100 euro, dan stijgt ook zijn pensioen met 60 euro. Zijn nieuwe pensioen bedraagt dan 660 euro, wat overeenkomt met 60% van de nieuwe maximumwedde van 1100 euro in zijn voormalige graad.

Belangrijke voorwaarde is wel dat de perequatie enkel in werking treedt wanneer we met zekerheid kunnen aannemen dat de gepensioneerde - indien hij of zij nog in dienst was geweest - had kunnen genieten van een stijging van het maximum van de weddeschaal verbonden aan zijn of haar graad. Het is dus onwaarschijnlijk dat een pensioen wordt geperequeerd wanneer nog werkende collega’s van dezelfde graad een weddeschaalverhoging krijgen na bijvoorbeeld het slagen voor een examen. De gepensioneerde heeft hier immers niet aan deelgenomen.

Eenvoudig gesteld heeft een gepensioneerde recht op perequatie wanneer het maximum bedrag van de weddeschaal die hij of zij het laatst genoot, wordt verhoogd én als met zekerheid vaststaat dat hij of zij nog had kunnen genieten van die weddeverhoging indien hij of zij nog in dienst was geweest.



De perequatie moet dus terug toegepast worden zoals ze oorspronkelijk in de Wet van 9 juli 1969 werd bedoeld?

Chris Reniers: "Dat is ten dele onze eis. Toen we het laatste gemeenschappelijke Intersectoraal Eisencahier 2005-2006 neerlegden bij de regering, drongen we er samen met de andere vakbonden op aan om het perequatiestelsel terug meer operationeel te maken. Tegelijk wilden we echter ook enkele wijzigingen aanbrengen in de oorspronkelijk wet. Die is immers zeer complex en kwam in de uitvoering niet meer toch haar recht. Wij pleiten voor een eenvoudig perequatiemechanisme dat voor iedereen in de openbare sector van toepassing is. ACOD wil een transparant systeem van perequatie dat bovendien altijd operationeel is en dat de rechten van iedereen garandeert. Op die manier kunnen we effectief zorgen voor een solidariteit tussen de actieve en gepensioneerde ambtenaren."


Had de regering oren naar de eisen van de vakbonden?

Alain Lambert: "Aanvankelijk leek het erop dat de regering van plan was in te gaan op onze eisen. Ze had een ontwerp waarin de perequatie niet langer individueel berekend werd voor iedere gepensioneerde. Er zou een korvensysteem in de plaats komen. Iedere korf komt dan overeen met een bepaald gedeelte van de openbare sector. De perequatiecoëfficiënt die aan elk individueel pensioen verbonden was, zou dan niet langer berekend moeten worden. Om de twee jaar zou de perequatie automatisch worden uitgevoerd. Alle pensioenen - ook die van de verdwenen graden - die gekoppeld zijn aan de korf worden dan aan eenzelfde percentage geperequateerd, ook al stijgt het maximum van de weddeschaal van de laatste graad niet. Dat was aanvankelijk het voorstel, maar tijdens de zomervakantie kwam de regering plotseling met een nieuw voorstel op de proppen. Daarin konden we ons niet vinden."


Wat veranderde er dan in het nieuwe voorstel van de regering waardoor ACOD het alsnog afwees?

Chris Reniers: "Er waren verschillende redenen. De regering wilde plots opnieuw de voorwaarden voor perequatie invoeren die ervoor waren geschrapt. Ook verscheen het principe van een proportionaliteit in de toepassing van de perequatie. En van meer transparantie was ook niets meer te merken. We vroegen al langer om meer controlemogelijkheden door de vakbonden, maar daar werd ook geen werk van gemaakt. En alsof dat nog niet genoeg was, verwerd het nieuwe perequatiemechanisme tot slechts een budgettaire operatie!
Overigens verschilden de verwachtingen van onze verschillende sectoren met betrekking tot de perequatie. Sommige zijn tevreden met het huidige mechanisme, andere willen het grondig wijzigen en vervangen door een nieuw. In het algemeen vinden onze sectoren dat de regering in haar nieuwe voorstel onvoldoende tegemoetkomt aan onze bekommernissen zoals we die uitten in ons Eisencahier 2005-2006."

Alain Lambert: "Globaal gezien is het voorstel niet goed en heeft het negatieve gevolgen voor de toepassing van de perequatie. Het is zeer duidelijk dat de regering meer bekommerd is om budgettaire besparingen in de pensioenen, dan om het welzijn van de gepensioneerden. Ook de overlevingspensioenen ontsnappen niet aan deze evolutie."


Korvensysteem
- principe van uitgesteld loon wordt bevestigd door de wet
- automatisme wordt bevestigd
- collectief systeem met korfcoëfficiënt
- vertrekt vanuit de maximumwedde gekoppeld aan de graad, samengebundeld in de korf per sector
- perequatie om de twee jaar
- controle door de vakbonden is enkel globaal mogelijk, maar uiterst moeilijk
- vangt invoering van functieclassificatieprojecten sneller op en de afgeschafte graden worden meegenomen
- bepaalde weddecomplementen kunnen na onderhandeling mee in rekening worden genomen, evenals vakantiegeld (65%) en eindejaarstoelage
- de invoering van de proportionaliteit van de verhogingen is gekoppeld aan voorwaarden.


Bron : 'http://www.acodonline.be/Artikels/Artikel.aspx?nr=805 search=perequatie NavigateFrom=Login'

Tuur
2nd May 2008, 10:15
De meeste werknemers dromen jaren van hun pensioen, maar vallen in een zwart gat wanneer het echt zo ver is. Dat blijkt uit een recente studie.

Droevig en angstig
Werknemers dromen van exotische reizen en massa's vrije tijd tijdens hun pensioen. Maar de realiteit is echter anders. Meer dan de helft van de pas gepensioneerden voelen zich ongelukkig op de eerste dag van hun pensioen. Een op tien is zich droevig, angstig of voelt zich verloren. Slechts 48% was oprecht gelukkig, een cijfer waar vele jonge werknemers zich over zullen verbazen.

Mensen zijn vooral benangstigd door het feit dat je van de ene dag op de andere stopt met werken. Veel werknemers willen dit niet en stoppen liever geleidelijk.

Kerstfeestje
Het onderzoek ondervroeg 1000 mannen en vrouwen ouder dan 55 en vroeg ze naar hun gevoelens op de eerste dag van hun pensioen. De ondervraagden gaven ook aan wat ze juist misten. De meest voorkomende antwoorden waren de collega's, de uitdagingen, de kantoorhumor, de roddels en een reden te hebben om het huis te verlaten. Het kerstfeestje, de stress en de druk, mooie kleren aandoen, de reis naar het werk en de bedrijfsrefter zijn meer verrassende antwoorden.

Te veel tijd
Keith Frost vertegenwoordiger van oudere werknemers: "Meer en meer oudere werknemers willen blijven werken. Sommigen hebben hier financiële redenen voor, maar niet iedereen. Plots hebben ze 30 lege jaren in het vooruitzicht. Ze weten gewoon niet hoe ze die tijd moeten invullen. Het enige wat ze kennen is werken, zolang ze het zich kunnen herinneren."

Officiële cijfers tonen aan dat meer en meer gepensioneerden langer werken dan ze moeten. De laatste 15 jaar is dat cijfer met 55%toegenomen. De grootste reden, met 63%, hiervoor is geld.

Financiële redenen
Neil Duncan- Jordan van het National Pensioners' Convention denkt dat de ondervraagden toch eerder uitzonderingen zijn: "De meeste mensen kunnen niet wachten om op pensioen te gaan. Maar ze hebben meestal geen keuze vanwege hun financiële situatie."

Een recente studie toont aan dat gepensioneerden de leeftijdsgroep is met de grootste schulden. In Groot-Brittannië zijn er 11,2 miljoen gepensioneerden die het moeilijk hebben om rond te komen. Ze hebben een gemiddelde schuld van 37.600 euro en overleven op leningen, kredietkaarten en donaties van familieleden. (ep)

Goed Gevoel 09/04/08

Tuur
2nd May 2008, 10:17
Introductie

Het Generatiepact. Inactieve 55-plussers. De onbetaalbaarheid van ons pensioenstelsel. Het ineenstorten van onze sociale zekerheid. Het zijn allemaal brandend actuele termen die er ons geregeld op attent maken dat ons land geconfronteerd wordt met een gigantische maatschappelijke vloedgolf: de vergrijzing. Maar wat houdt de vergrijzing nu precies in? Wat zijn de maatschappelijke en budgettaire gevolgen van het fenomeen? Blijven de pensioenen nog betaalbaar? Om u op weg te helpen een antwoord te vinden op deze prangende vragen, stelde de redactie van Politics.be een dossier samen waarin de belangrijkste aspecten van de vergrijzing worden belicht. We hopen dat het u meer inzicht kan bieden in de verscheidene facetten van deze ingewikkelde problematiek.

Wat is de vergrijzing?

Niemand had zestig jaar geleden kunnen denken dat we anno 2006 met een nieuw maatschappelijk probleem als de vergrijzing zouden te kampen krijgen. Het is nochtans in die periode – de jaren tussen 1945 en 1960 – dat de kiemen voor de vergrijzingsgolf werden gelegd. De Tweede Wereldoorlog was immers juist voorbij. De As Berlijn-Rome-Tokyo was verslagen, en de wapenindustrie kwam weer op een laag pitje te draaien. Gezien Europa één grote puinhoop was, werd er terug massaal geïnvesteerd in basisinfrastructuur zoals auto- en spoorwegen, onderwijs en gezondheidszorg. Op die manier herleefde de economie weer, wat een groot vertrouwen in de toekomst schiep bij de West-Europese bevolking. En waar een rooskleurige toekomst in het verschiet ligt, ligt ook de drang om van alle geneugten des levens te profiteren. Geneugten zoals het kopen van onroerend goed, een eigen wagen, reizen en… seks! Artillerie werd nu niet meer op het slagveld, maar tussen het bedlinnen te boven gehaald.

De naoorlogse periode 1945-1960 werd in West-Europa (en ook Noord-Amerika) dus gekenmerkt door een hoog aantal geboortes. In de VSA waren dat 79 miljoen geboortes in die periode van 15 jaar. Ter vergelijking: in de voorgaande 15-jarige periode van 1930 tot 1945 – dus ten tijde van de Grote Depressie en president Roosevelts New Deal – vonden nog geen 50 miljoen geboortes plaats. De kinderen die in de VSA of Europa werden geboren in de periode 1945-1960 worden thans de babyboomers genoemd. In de periode na 1960 daalde het aantal geboortes dan weer, onder meer ten gevolge van het warm oplopende conflict tussen de VSA en de toenmalige Sovjet-Unie.

Een groot aantal geboortes betekende in de decennia daarop dan ook een groot potentieel aan arbeidskrachten. Het is mede dankzij de eerste babyboomers dat de Westerse wereld haar golden sixties heeft gekend, inclusief economische groei en een hoge levensstandaard. Ook de wetenschap stond niet stil: dankzij onder andere de successen in de medische sector is de algemene levensverwachting zeer sterk gestegen. Zo had een Amerikaanse man geboren in 1901 een verwachte levensduur van amper 49 jaar. Tegen het einde van de 20ste eeuw is de gemiddelde levensverwachting al tot 77 jaar opgeklommen. Een hele vooruitgang.

We leven dus alsmaar langer. Dat betekent dat we in ons leven meer tijd hebben voor vrienden, hobby’s en plezier. Dat is toch schitterend nieuws! Wat is dan het probleem? Het probleem ligt in het feit dat we vandaag aanbeland zijn in het jaar 2006. De eerste babyboomers verlaten de arbeidsmarkt na een lange staat van dienst, en eisen waar ze recht op hebben: hun pensioen. Zeker in België vormt dat een hoogst imminent probleem: het wettelijke pensioen – dat dus door de overheid wordt gegarandeerd – berust op het zogenaamde repartitiesysteem. Dat betekent dat de generatie die vandaag de dag werkt en belastingen betaalt, het pensioen betaalt van de generatie die vandaag vertrekt om te genieten van zijn of haar oude dag. Het systeem werd in de directe naoorlogse periode bedacht omdat er toen toch genoeg arbeidskrachten waren om de pensioenen van de voorgaande generatie te betalen. Vandaag de dag komt het repartitiesysteem echter onder druk te staan omdat de bevolkingspiramide langzamerhand aan het omkeren is: de bevolking bestaat binnenkort uit meer gepensioneerden dan werkenden. Volgens een rapport van de Verenigde Naties is er vanaf 2020 in de Westerse landen zelfs sprake van een netto bevolkingsafname door een hoog aantal gepensioneerden en een laag geboortecijfer. Een troebel vooruitzicht waar ook België niet aan zal kunnen ontkomen.

Wat kost ons de vergrijzingfactuur?

De vergrijzingstsoenami bereikt duidelijk niet alleen de Noordzeekust van België, maar zal heel Europa overspoelen. Om te begrijpen hoe die kosten teweeg worden gebracht, is een basiskennis van de macro-economie(1) vereist: wanneer we te maken krijgen met een lager bevolkingsaantal én een uitdroging van onze arbeidsmarkt, impliceert dit een lagere vraag naar consumptiegoederen. Die lagere vraag resulteert op haar beurt dan weer in inflatie ten gevolge van de stijgende prijzen van consumptiegoederen. En als er inflatie optreedt, zullen de centrale banken – voor ons dus de Europese Centrale Bank (ECB); in de VSA de Federal Reserve – er als de kippen bijzijn om de rente op te trekken. “Stijgende rente?”, horen we dan weer de ministers van Begroting en Financiën met een bang piepstemmetje zeggen. Een stijgende rente betekent immers ook dat de verwijlinteresten(2) op de staatsschuld verder zullen oplopen. En op die manier de staatsschuld zelf ook. Verwacht wordt dat zonder gewijzigd beleid de staatsschuld in landen als Frankrijk en Duitsland tot 200% van het BBP(3) kan oplopen, en dit tegen 2050. Ook voor België worden soortgelijke cijfers verwacht.

Maar zo ver zijn we uiteraard niet. Vergeet vooral niet dat bovenstaande griezelig aandoende cijfers gebaseerd zijn op prognoses die ervan uit gaan dat er geen gewijzigd beleid komt. En niettemin: het roer kan nog altijd omgegooid worden!

Laten we ons nu echter eens focussen op de cijfers specifiek voor België. Hier vormt het jaarlijks rapport van de Studiecommissie voor de Vergrijzing (SCvV)(4) een adequate leidraad om te zien hoe groot de factuur is. In haar laatste rapport dat dateert van mei 2006, stelt de SCvV dat de kosten voor pensioenen, gezondheidszorg, werkloosheidsuitkeringen, brugpensioenen, kinderbijslagen e.d. tegen 2050 5,8% van het BBP hoger zullen liggen ten gevolge van de vergrijzing. In totaal zal de overheid dus tegen 2050 28,8% van het BBP aan deze uitgavenposten moeten besteden. Opgesplitst per uitgavenpost betekent de vergrijzing een meerkost van 3,9% v.h. BBP voor pensioenen; 3,7% voor gezondheidszorg; -1,1% (dit is dus een daling!) voor werkloosheidsuitkeringen; -0,1% voor brugpensioenen en -0,6% voor kinderbijslagen.

Let wel op: de extra kosten die de SCvV weergeeft hebben alleen maar betrekking op de primaire uitgaven(5) (incl. sociale zekerheid) en dus niet op de evolutie van de staatsschuld.

Wat zijn de mogelijke remedies?

We kunnen erbij staan en ernaar kijken. Maar dan zullen bovenstaande onheilspellende budgettaire gevolgen ons ten deel vallen. Voor het vergrijzingsprobleem kunnen echter ook doortastende oplossingen gevonden worden. Zij hoeven overigens niet alleen op Belgisch of Vlaams niveau gevonden te worden, maar ook binnen de Europese Unie kunnen sleutels gevonden worden tot het verjagen van het vergrijzingspook. Denken de dan maar aan een vrij verkeer van diensten, wat onze productiviteit verder kan opkrikken. (Selectieve) migratie om de oudere generatie bij te staan kan ook helpen, hoewel hier enige voorzichtigheid geboden is: ING Bank stelde een studie (najaar 2004) op waarin de effecten van migratie op de Belgische arbeidsmarkt werden berekend. Er vanuit gaande dat het geboortecijfer niet meer zou stijgen, is er volgend ING een massa-inwijking van maar liefst 6,6 miljoen (gekwalificeerde) immigranten nodig in de periode 2005-2050. Eerst en vooral is dit een haast utopisch hoog aantal (wegens te moeilijk om allen te integreren); bovendien stijgt het BBP per capita amper met 0,15%. Immigratie zal dus nauwelijks de vergrijzingskost kunnen drukken, maar kan wel heilzaam zijn om eventuele knelpuntvacatures in te vullen. Andere oplossingen in Europees en internationaal verband zijn een rigoureuze naleving van het Europese Groei- en Stabiliteitspact(6) en een meer performante uitbouw van het Europese octrooirecht(7).

In eigen land zijn er ook mogelijkheden troef. Zo zouden we bijvoorbeeld van een repartitiesysteem naar een kapitalisatiesysteem(8) kunnen overschakelen. Het zogenaamde PSR-systeem(9) dat thans in het Zuid-Amerikaanse Chili goed is ingeburgerd, kan ons eventueel inspireren. Het extralegale pensioensparen – de zogenaamde tweede en derde pensioenpijler – via de werkgever en private verzekeraar moet ook verder worden uitgebouwd willen we de pensioenen betaalbaar houden. Meer informatie hierover volgt in het volgende hoofdstuk. Ook moet er absoluut iets gewijzigd worden aan het pensioensysteem van het overheidspersoneel. Het pensioen van de gemiddelde ambtenaar wordt immers berekend op basis van de wedde die de pensioengerechtigde de laatste vijf jaar (bij NMBS-personeel is dit zelfs aan de hand van wedden die men de laatste maand (!) heeft verdiend!!) heeft berekend. Ter vergelijking: het pensioen van een gewone werknemer wordt berekend op basis van het loon dat hij zijn hele leven heeft verdiend. Bovendien bestaat er in het systeem van de ambtenaren ook nog zoiets als de automatische perequatie(10), iets waar gewone werknemers geen recht op hebben. Het weekblad Trends onthulde in februari 2005 dat de regering jaarlijks 2,6% van het BBP spendeert aan de uitbetaling van overheidspensioenen. Dat is ongeveer vijf keer meer dan het hele departement Justitie krijgt. Dit zijn alleszins gegevens om toch eens bij na te denken. Wel dient er te worden bijgezegd dat ambtenaren geen recht hebben op extralegale pensioenspaarplannen via de werkgever (i.e. de overheid)

Zoals uit de cijfers van de SCvV blijkt, wordt ook het departement van de gezondheidszorg een grote slokkop ten gevolge van de vergrijzing. Enkele maatregelen die in dit departement zouden kunnen worden toegepast zijn o.a. de herziening van de rol van mutualiteiten als “link” tussen de consument en de overheid. Een directe terugbetaling van de medische consumpties (geneesmiddelen, doktersbezoek,…) door de overheid kan veel administratieve rompslomp besparen. Binnen de tak van de gezondheidszorg is ook de uitgavendrift voor geneesmiddelen exuberant: jaarlijks wordt 3,2 miljard euro ofte 18% van het Riziv-budget(11) aan geneesmiddelen gespendeerd. Nochtans is de kwantitatieve geneesmiddelenconsumptie het laatste decennium nauwelijks gestegen! Veel is dus te wijten aan een slecht budgettair beheer. Een oplossing terzake kan het kiwimodel dan ook brengen. Met dit systeem, dat eveneens door verscheidene politieke partijen wordt gepropageerd, wordt alleen het goedkoopste geneesmiddel terugbetaald. Het kiwimodel voor openbare geneesmiddelaanbesteding komt overgewaaid uit Nieuw-Zeeland waar het haar oorsprong vindt. Wel moet er dan voor gezorgd worden dat die openbare aanbesteding alleen maar betrekking heeft op geneesmiddelen waarvan het patent al is verlopen. Anders belemmert dit verdere investeringen in Onderzoek & Ontwikkeling (O&O) vanwege de geneesmiddelenindustrie.

Ten slotte kan er ook nog op worden gewezen dat het in een vergrijzende samenleving van essentieel belang is dat de arbeidsmarkt voldoende blijft draaien. Op dit moment schommelt de Belgische werkgelegenheidsgraad rond de 60%. Het Europese gemiddelde ligt zo’n 5% hoger. Wanneer we de cijfers voor de 55-64-jarigen bekijken, zijn de resultaten nog meer onthutsend: 25,7% in België tegenover 39,8% in de Europese Unie. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)(12) wees er enkele maanden geleden nog op dat de enige oplossing een radicale afschaffing van het brugpensioen is. Om de globale werkgelegenheidsgraad verder op te trekken kunnen ook andere maatregelen genomen worden, zoals de verlaging van de loonkosten en (para)fiscale druk, beperking van de werkloosheidsuitkering in tijd, het tegengaan van de werkloosheidsval(13), betere afstemming tussen onderwijs en bedrijfsleven, regionalisering van het tewerkstellingsbeleid, enz.

Wat is er reeds gebeurd?

In hoofdstuk III werden de things that could be done en de things that must be done belicht. In dit hoofdstuk worden de things that are already done in de schijnwerpers geplaatst. Drie maatregelen die de afgelopen jaren werden genomen springen hierbij duidelijk in het oog. Een overzicht:

Het Zilverfonds: Op initiatief van de toenmalige minister van Begroting Johan Vande Lanotte (sp.a), werd op 5 september 2001 de wet tot oprichting van een Zilverfonds gestemd. Dat Zilverfonds moet dienen om de wettelijke pensioenstelsels in de periode 2010-2030 – dus wanneer de vergrijzing het hardst zal toeslaan – betaalbaar te houden. Volgens de wet wordt het Zilverfonds gefinancierd door begrotingsoverschotten, overschotten op het budget van de sociale zekerheid, niet-fiscale ontvangsten en opbrengsten uit beleggingen. Door de beperkte begrotingsoverschotten, werd het Zilverfonds tot nu toe voornamelijk gefinancierd met eenmalige inkomsten, waaronder de opbrengst van het pensioenfonds van Belgacom ter waarde van 5 miljard euro en de inkomsten uit de eenmalige bevrijdende aangifte, goed voor 423 miljoen euro. Critici wijzen er echter op dat die eenmalige inkomsten niet alleen werden gebruikt om het Zilverfonds te financieren, maar ook om de staatsschuld mee aan te zuiveren. Volgens hen wordt er dus een blanco cheque in dat fonds gedeponeerd. Volgens de rekeninguittreksels van (toenmalig) minister Vande Lanotte zou er nochtans 12.391.534.746,50 euro in het Zilverfonds moeten zitten (cijfer 2005)

De Wet op de Aanvullende Pensioenen (WAP): Op 14 november 2003 verschenen de uitvoeringsbesluiten(14) die de Wet op de Aanvullende Pensioenen (WAP) praktisch mogelijk maken, in het Belgisch Staatsblad. Met de WAP wou toenmalig minister van Sociale Zaken en Pensioenen Frank Vandenbroucke (sp.a) de tweede pensioenpijler – aanvullende pensioentoezeggingen via de werkgever – verder uitbouwen. In de WAP wordt de technische regelgeving terzake dan ook uit de doeken gedaan. Tot nu toe blijkt de WAP alleszins een matig succes: volgens de Studiecommissie voor de Vergrijzing (SCvV) vertegenwoordigt de tweede pensioenpijler vandaag nauwelijks 10% van het totale brutopensioen. Zoals de kaarten er nu voor liggen, kan dit gemakkelijk tot 25% oplopen tegen 2030. Kritische stemmen in het debat wijzen er echter op dat er toch nogal wat onvolmaaktheden in de wetgeving zitten. Zo gaat de SCvV er in haar prognoses vanuit dat de gemiddelde werknemer 4,5% van zijn brutoloon bijdraagt aan het bedrijfspensioenfonds. De werkelijke inleg bedraagt vandaag de dag echter maar 1 à 1,5%. Dat zou betekenen dat het nog een tweetal eeuwen duurt vooraleer de tweede pensioenpijler goed op kruissnelheid komt. Een reden voor dit wantrouwen kan gevonden worden in het feit dat in de WAP nog veel de fiscale hand van Vadertje Staat kan worden gevonden: zo wordt er op iedere kapitaaluitkering een premietaks van 16,5% op de werkgeversbijdragen en 10% op de werknemersbijdragen geheven. Bovendien is het feit dat de werknemer voor zijn 60ste verjaardag het verbod wordt opgelegd om aan zijn spaargeld te komen een uiting van onnodige regulitis.

Het Generatiepact: De voornaamste maatregel die de regering heeft genomen is toch wel het Generatiepact. Dit pact omvat zeer uiteenlopende maatregelen om de vergrijzingsfactuur in toom te houden. Zo wordt de brugpensioenleeftijd vanaf 2008 van 58 naar 60 jaar verhoogd. Brugpensioen op 58 jaar kan vanaf dan alleen nog maar voor mannen met een anciënniteit van 35 jaar, en voor vrouwen met een anciënniteit van 30 jaar. Vanaf 2012 worden de regels betreffende brugpensioen nog verder verstrakt. Een pensioenmalus komt er niet, wel een pensioenbonus voor wie na zijn of haar 60ste verjaardag blijft werken. Deze zal 30 euro per maand en per gewerkt extra jaar bedragen. Alleen in de pensioenregeling voor zelfstandigen blijft een malusregeling behouden. Ook komt er ten gevolge van het Generatiepact een belasting op pseudo-brugpensioenregelingen zoals canada dry(15). Sinds 1 april 2006 bestaat er op zulk een uitkering een heffing (werkgeversbijdrage) van 32,5%. Een laatste sterk in het oog springende maatregel van het Generatiepact is het welvaartsvast maken van de sociale uitkeringen, waaronder ook de pensioenen. De regering wil deze maatregel financieren door niet-fiscale ontvangsten naar de sociale zekerheid door te storten.

De vraag is natuurlijk of het Generatiepact – dat ondertussen bijna een jaar oud is – ook een grote maatschappelijke impact heeft. De SCvV meent van niet. In haar laatste rapport stelt de commissie immers dat het Generatiepact de berekende vergrijzingskost van 5,8% (zie hoofdstuk II) met amper 0,16% kan verzachten. Op korte termijn kost het Generatiepact overigens meer dan het opbrengt. Ook de extra werkgelegenheidsgroei in de periode 2005-2050 wordt op nog geen 0,7% geraamd.

Conclusie

De vergrijzing heeft dus wel degelijk een zeer grote maatschappelijke impact. Het gaat duidelijk over veel meer dan oma en opa die enkele jaren langer van hun kleinkinderen kunnen genieten. Verschillende instanties zoals de OESO of de SCvV hebben de budgettaire knipperlichten immers al lang op oranje gezet. De cijfers die de materiële kost van de vergrijzing weergeven mogen dan wel kil overkomen, toch is het weinig waarschijnlijk dat de modale werkende burger erom zal kunnen lachen als zijn belastingfactuur plotseling verhoogd zou worden omdat de regering meer geld nodig heeft om de pensioenen betaalbaar te houden. We hopen dan ook dat deze bijdrage u iets heeft geleerd over het fenomeen van de vergrijzing, en u voorzien heeft van de nodige inhoudelijke munitie in dit maatschappelijke debat.

www.politics.be

Tuur
2nd May 2008, 10:19
In Canada veroudert de bevolking even snel als in de meeste Europese landen. Het geboortecijfer ligt er zelfs nog een stuk lager. En toch hoeven de Canadezen zich geen zorgen te maken over hun pensioen. Is het Canada Pension Plan een model dat we moeten navolgen? In 1997 werd het Canada Pension Plan volledig hervormd. De bijdragen van werkgevers en werknemers werden opgetrokken van 5,6 naar 9,9%, repartitie (herverdeling, het 'solidaire' systeem dat wij kennen) werd kapitalisatie, en er kwamen nieuwe regels voor de belegging van het pensioenreservefonds. De Canadezen moesten ook langer gaan werken, mannen gemiddeld tot 63 jaar, vrouwen tot 61 jaar.

Een gepensioneerde krijgt in Canada nu 57% van het gemiddelde inkomen tijdens zijn loopbaan, veel minder dus dan de gemiddeld 69% in de meeste industrielanden. In Spanje, Italië en Oostenrijk gaat dat zelfs naar de 90%. Onhoudbaar, zegt Donald Johnston, secretaris-generaal van de OESO en zelf Canadees.

Het pensioenstelsel van Canada zou nu safe zitten tot 2075. Ook de gezondheidszorg wordt bij wijze van spreken opnieuw uitgevonden en zal zonder twijfel bijdragen tot een sociaal en maatschappelijk evenwicht tussen de verschillende leeftijdsgroepen.

Canada heeft de federale schuld sinds 1995 teruggebracht van 68 tot 41% van het bruto nationaal product. Geen enkel G7-land doet beter en die rentelasten hoeven de mensen al niet meer te dragen. In 2004 pronkte de regering ook met een overschot op de overheidsfinanciën van 1,1%. Het lijkt allemaal te mooi om waar te zijn, maar Canada lijkt er wel degelijk in te slagen om de wereldwijde crisis èn de vergrijzing te bezweren.

www.vivat.be 02-05-2008

Tuur
2nd May 2008, 10:23
Het fameuze pensioen is in feite in administratief jargon een vorm van tegenprestatie die men krijgt voor een voorafgaande periode van arbeid geleverd als loontrekkende werknemer. Men moet natuurlijk een aantal voorwaarden vervullen. In tegenstelling tot wat sommige mensen denken is het pensioen trouwens niet
verplicht!


Normaal kunnen mannen op 65-jarige leeftijd en vrouwen op 63-jarige leeftijd met pensioen gaan. Nochtans kan men op 60-jarige leeftijd vervoegd het pensioen aanvragen indien men een voldoende lange beroepsloopbaan achter de rug heeft (minstens 32 jaar).

Eens men de pensioensgerechtigde leeftijd heeft bereikt, is de belangrijkste voorwaarde waaraan men moet voldoen natuurlijk stoppen met het uitoefenen van een beroep of in ieder geval zich houden aan de voorziene limieten wat betreft toegestane arbeid. Men moet ook in België verblijven (behoudens enkele uitzonderingen).

Vervolgens wordt het pensioen berekend volgens het aantal jaren dat hiervoor in aanmerking komen (loopbaan) en a rato van een breuk (momenteel 1/42 voor vrouwen en 1/45 voor mannen). De teller van de breuk is gelijk aan het aantal bewezen loopbaanjaren minus het jaar waarin het pensioen ingaat. Men berekent het pensioen a rato van de bezoldigingen : 60% van de gemiddelde bezoldiging voor een alleenstaande en 75% voor een gezinspensioen. De gemiddelde bezoldiging wordt berekend op basis van het totaal van de werkelijke bruto lonen, de forfaitaire lonen (voor de loopbaanjaren voor 1955 voor arbeiders en voor 1958 voor bedienden) of de fictieve lonen (die slaan op de opgetelde periodes van inactiviteit) verdiend tijdens de loopbaan. Het pensioen is dus gelijk aan 75 of 60% van het aantal loopbaanjaren, gedeeld door 45 voor mannen en door 42 voor vrouwen.

Het pensioen gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de geïnteresseerde zijn aanvraag heeft ingediend, maar wel ten vroegste op de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de geïnteresseerde de leeftijd van 60 jaar bereikt. Het pensioen wordt vervolgens maandelijks uitbetaald. De betalingen worden verricht per postwissel of d.m.v. storting op een bankrekening.

www.vivat.be

Tuur
2nd May 2008, 10:30
LISSABON, 5 oktober 2006 (IPS) - “De Europese fiscus doet een goede zaak bij de toestroom van migranten uit het Zuiden. Zonder hun bijdragen zouden de pensioenstelsels van ons vergrijzende continent weldra onbetaalbaar worden.” Dat is een van de vaststellingen van migratiecongres in Lissabon, waarop de Portugese premier José Socrates pleitte voor een humane en Europees gecoördineerde aanpak.

Socrates verdedigde een “humaan en verantwoordelijk” Europees beleid van samenwerking langs de buitengrenzen, een harmonisering van de migratieregels in de Unie en steun aan de landen waar de migranten vandaan komen. Het meeste applaus oogstte hij met de uitspraak dat de migranten de economische groei verhogen en de toekomst van de sociale zekerheid garanderen. De Elfde Internationale Migratieconferentie in Lissabon verenigt 700 deelnemers uit de hele wereld.

Binnen veertig jaar zijn drie op tien Europeanen ouder dan 65. Hun aantal zal dan gestegen zijn van 65 tot 130 miljoen. Om de pensioenen van de volgende generaties veilig te stellen, kan de Europese fiscus niet zonder de werkkracht van jonge migranten uit het Zuiden. Spanje hield bijvoorbeeld van 1996 tot 1998 uit de sociale bijdragen van migranten een positief saldo tussen 906 en 1107 miljoen euro over. De Portugese overheid oogstte in 2001 325 miljoen euro dankzij de migranten.
Een tweede voordeel is meer cultureel van aard. Door de migratie van een meer stedelijke bevolking komen oude stadswijken opnieuw tot leven, dankzij buurtwinkels en cafés. Jorge Gaspar, geograaf aan de universiteit van Lissabon, heeft het over een trend naar “metropolisering”. “De migranten die in Lissabon aankomen uit Angola of Brazilië, zijn eerst gepasseerd langs grote steden in hun land van herkomst, zoals Luanda of Belo Horizonte. Dat is een heel ander scenario dan in de jaren zestig, toen Portugezen van het platteland naar Parijs trokken en dachten dat ze op een andere planeet aankwamen.”

Omdat de wereldsteden steeds meer op elkaar gaan lijken, verloopt de integratie van hedendaagse migranten gemakkelijker. “Ze herkennen alledaagse dingen zoals het openbaar vervoer en de vertrouwde merknamen van een geglobaliseerde wereld”, zegt Gaspar. De stad biedt uiteraard ook de meeste kans op werk. Bijgevolg ligt het aandeel migranten in grote Europese steden 10 tot 20 procent boven het nationale gemiddelde. Volgens cijfers van deVN is het aantal internationale migranten sinds 1960 verdubbeld, tot 191
miljoen mensen.

www.mo.be

Tuur
2nd May 2008, 10:34
In het verleden werd vaak over de 3 fiscale pijlers gesproken waaruit ons pensioen in België is opgebouwd. Maar dan vergeet men de vierde pijler, die in de toekomst misschien wel de belangrijkste wordt. Met die pijler doen we zelf inspanningen om vermogen op te bouwen.

We onderscheiden dus:

* 1e Pijler: het wettelijk stelsel
* 2e Pijler: het extralegaal pensioen
* 3e Pijler: het individuele stelsel
* 4e Pijler: het niet-fiscale stelsel: zelf vermogen opbouwen

1e pijler: het wettelijk stelsel

Ons rustpensioen of minimumoverlevingspensioen is het pensioenrecht gebaseerd op het inkomen, de loopbaan en het statuut van de werknemer, zelfstandige of ambtenaar. De financiering van die pensioenmassa blijft een moeilijke materie door de vergrijzing. Ondanks het Zilverfonds en andere maatregelen blijft de financierbaarheid voor de overheid een hekel punt. De overheid stimuleert eigen initiatief (zie tweede en derde pijler).

2e pijler: het extralegaal pensioen

Onder het extralegaal pensioen vallen de groepsverzekeringen, Vrij Aanvullende Pensioen (VAP) of Vrij Aanvullende Pensioenregelingen Zelfstandigen (VAPZ) en individuele pensioentoezeggingen, intern of extern gefinancierd.

De werkgever sluit hierbij een contract waarbij elk jaar aanvullende pensioenregelingen worden voorzien voor de werknemers. De toelage die de werkgever betaalt, kan worden aangevuld door een bijdrage van de werknemer om zo een aanvullend vermogen op te bouwen. Een langetermijnvisie is nodig omdat de pensioenleeftijd van 65 jaar voor velen nog veel te ver af is.

3e pijler: het individuele stelsel

Als de tweede pijler volledig benut is of slechts beperkt mogelijk, dan kunt u zelf uw appeltje voor de dorst fiscaal benutten. De derde pijler is het in de volksmond bekende pensioensparen. We onderscheiden de individuele levensverzekering, de pensioenspaarverzekering en het pensioenspaarfonds.

In fiscale zin bestaat er tussen spaarverzekering en pensioenspaarfonds geen onderscheid. In de belastingbrief mag u een bedrag invullen als storting in een dergelijk contract. De personenbelasting die u moet betalen, wordt daardoor verlaagd. De fiscus spaart mee. Voor 2007 bedroeg het aftrekbare bedrag maximaal 810 euro.

Het langetermijnsparen kent een fiscale aftrek van 1.950 euro per jaar. Net zoals bij pensioensparen is het bedrag geïndexeerd. In datzelfde vak komt ook de kapitaalaftrek voor de eerste en enige woning terecht. U kunt langetermijnsparen en kapitaalsaftrek niet cumuleren. Het vak kan maar één keer gebruikt worden.

4e pijler: het niet-fiscale stelsel: zelf vermogen opbouwen

Onder het niet-fiscale stelsel vallen alle inspanningen die u zelf doet om uw vermogen op te bouwen om later te kunnen rentenieren. Denk aan eigen woning en financiering, tweede woningen, verhuurde opbrengsteigendommen, waarde van eigen ondernemingen, aandelenoptieplannen bij internationale bedrijven, spaarrekeningen, effectenportefeuilles met aandelen en obligaties, enzovoort. Dit is het sluitstuk van uw totale pensioenplanning of misschien wel het belangrijkste onderdeel. Voor de zelfstandige is de onderneming vaak de belangrijkste pensioenvoorziening. Een tweede woning die verkocht kan worden op het moment van uw pensioen is dat ook. Maar let op. De prijzen van onroerend goed en de waarde van uw onderneming zijn afhankelijk van de economie en kunnen sterk evolueren. Daardoor kan het kapitaal dat men hoopte te ontvangen, lager uitvallen dan verwacht. Zorg voor een juiste balans van al de verschillende vermogensbestanddelen die u bezit!

Hoe uw pensioen berekenen? Een voorbeeld

De cases die beschreven zijn, gaan over gezinnen. De betrokken personen hebben de leeftijd bereikt waarop ze voor een belangrijke beslissing staan, die de volgende fase in hun leven zal domineren: al dan niet stoppen met werken.

Om het geheel overzichtelijk te houden, bekijken we de eerste pijler, het wettelijk pensioenrecht, in drie gezinnen. De personen waarmee we kennismaken, kozen er allemaal voor op hun zestigste met pensioen te gaan. Ze werkten allemaal op zijn minst twee derde van hun loopbaan, namelijk 35 jaar (een volledige loopbaan is 45 jaar lang).

U vindt het verhaal van Marc Vande Plas, die heel zijn carrière als zelfstandige werkte en een thuiswerkende echtgenote heeft. Dat van Alfons Van Oosterwijck - die zijn hele loopbaan in het onderwijs stond en gehuwd was met een pensioengerechtigde echtgenote - staat in schril contrast met het verhaal de zelfstandige.

Cathérine - die als werknemer werkte, maar al snel op invaliditeit stond - mag dan weer van geluk spreken dat ze gehuwd is met een partner die een pensioen kan genieten.

Als we kijken naar de pensioeninkomsten van zelfstandigen, ambtenaren en werknemers zien we grote verschillen. Nochtans hebben deze mensen allemaal een even grote inzet getoond tijdens hun carrière. Hun studieniveau was in de jaren zestig ongeveer van hetzelfde niveau. Het statuut van ambtenaar is echter steeds een meer beschermd statuut geweest, gevolgd door dat van de werknemer en - een heel eind achterop - dat van de zelfstandige. Uiteraard hebben we het hier enkel over de pensioencomponent.

De pensioenuitkeringen spreken voor zich: Alfons ontvangt 2.266 euro per maand, Cathérine 883,74 euro en Marc 695,63 euro.


De Tijd 03-10-2007

Tuur
3rd May 2008, 16:38
In een mensenleven zijn er maar twee echte zekerheden: we moeten elk jaar belastingen betalen en we worden elke dag een dagje ouder. Beide factoren doorkruisen elkaar in een dossier dat over pensioensparen gaat. Die ontmoeting is zeker niet toevallig, zoals we later zullen zien. Reflecties over onze pensioenleeftijd en alles wat daarmee samenhangt, duwen we in de eerste helft van ons leven liever naar de achtergrond. De reden ligt voor de hand, namelijk de associatie met ouder worden. Naarmate de jaren verstrijken, rijzen er echter steeds meer vragen in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De belangrijkste vraag is ongetwijfeld die naar de levensstandaard in de après-pensioenperiode.

De meeste Belgen hebben een eerder romantisch beeld van het leven van een gepensioneerde. Dat beeld ziet er meestal als volgt uit: man en vrouw, al een dagje ouder maar nog niet té oud, liggen ergens aan een zonnig zuiders strand en schrijven enthousiaste kaartjes naar de (klein)kinderen. Uiteraard hoort daar een aperitiefje bij, want straks wacht een lekkere lunch in een gezellig restaurant. De buitenlandse vakantie zit er inmiddels bijna op, binnenkort vertrekt het echtpaar weer naar België. Geen erg, want het verblijf in het thuisland zal van korte duur zijn. De cruise voor deze herfst is immers al geboekt. In België zelf is van verveling geen sprake. Daguitstappen naar kust, Ardennen of de buurlanden worden afgewisseld met culturele en/of gastronomische weekendjes. Kortom, een droomleven.

Tussen droom en realiteit

Helaas wordt die droom vroeg of laat ooit doorprikt. We moeten inderdaad de (harde) waarheid onder ogen durven zien en nog een stapje verder gaan in de tijd. Man en/of vrouw hebben een heerlijke oude dag beleefd, maar lijden inmiddels toch aan een paar kwaaltjes die onlosmakelijk verbonden zijn met ouder worden. Vader is niet meer zo goed ter been, moeder ziet en hoort slecht. De kinderen snellen ter hulp, maar hun ingrijpen volstaat op een bepaald moment niet meer. Na rijp beraad valt de definitieve beslissing genomen: een seniorie, home of verzorgingstehuis moet soelaas brengen. Een drama is zo’n verhuis uiteraard niet, ook tussen leeftijdsgenoten kan je een gezellige oude dag beleven.

Aan bovengeschetste twee fases van het ouder worden is één grote ‘maar’ verbonden. Zo’n onbezorgde oude dag kan ja alleen genieten wanneer de financiële draagkracht voldoende groot is. Gepensioneerden die maximaal willen genieten van de herfst van hun leven moeten over voldoende middelen kunnen beschikken. Daar wringt dikwijls het schoentje, want niet iedereen heeft voldoende bewust naar zijn oude dag toegeleefd.

Jean de la Fontaine

Hier duikt de aloude fabel van de krekel en de mier op, door de 17de eeuwse Franse schrijver Jean de la Fontaine op papier gezet (‘La cigale et la fourmi’). De inhoud van deze fabel past perfect in het plaatje van het pensioensparen-verhaal. De krekel is eerder van het type ‘God-schept-de-dag-en-ik-vlieg-er-door’. Hij staat er nauwelijks bij stil dat na de zomer van het volwassen leven de herfst van de oude dag voor de deur staat. Potvertieren was zijn grote specialiteit, het geld was bij wijze van spreken al de deur uit voordat het was verdiend. Met de herfst/oude dag voor de deur komt de krekel tot de conclusie dat hij eigenlijk toch iets te royaal met zijn geld is omgesprongen. Akkoord, het pensioen zorgt voor een gegarandeerd basisinkomen. Het leven is echter duur geworden en in de praktijk blijkt het pensioengeld ontoereikend om echt voluit te blijven genieten. De eens zo vrolijke krekel wordt een kniezer. Hij is het immers nooit gewend geweest om elke euro tweemaal om te keren alvorens hem uit te geven. De mier is een heel ander type. Dit ijverige diertje heeft zijn zomer/leven lang hard gewerkt en een aardige spaarpot opgebouwd. Van de herfst/oude dag heeft de mier weinig te vrezen. Hij hoeft de eindjes niet aan elkaar te knopen, de beschikbare middelen volstaan om te doen wat en wanneer de mier zelf wil.

De moraal van het verhaal is duidelijk. Pensioen en goed inkomen zijn geen synoniemen van elkaar. Als uitgangspunt wordt dikwijls aangenomen dat driekwart van het laatste beroepsinkomen noodzakelijk is om een fatsoenlijk inkomen te genieten als gepensioneerde. Die driekwart zijn echter geenszins gegarandeerd, je moet er wel degelijk iets voor doen. Voor de meeste mensen, er zijn natuurlijk altijd de (gelukkige) uitzonderingen die de regel bevestigen, volstaat het pensioen niet om een voldoende hoog inkomen te raken en zo te mogen uitkijken naar een zorgeloze oude dag.

Niet panikeren, er is nog geen man overboord. Grijpen we terug naar het verhaal van de krekel en de mier. Mensen met eigenschappen van de mier krijgen wel degelijk voldoende kansen om een volwaardig pensioen uit te bouwen. Straks kijken we naar de vier pijlers waarop een pensioen kan opgebouwd worden, met bijzondere aandacht voor de pijler van het pensioensparen. Maar eerst laten we de regering nog een waarschuwende vinger opsteken.

Daar is het generatiepact weer

Generatiepact, langer werken, ontoereikende pensioenen… De overheid heeft de voorbije jaren een doorgedreven sensibiliseringscampagne naar de bevolking toe gevoerd. De eigenlijke boodschap, die misschien niet altijd even hardop wordt uitgesproken, klinkt ongeveer als volgt: mensen, denk eens aan later want uw wettelijk pensioen gaat niet volstaan om onbezorgd te kunnen leven. De mieren onder ons hebben de boodschap al lang begrepen en doen hun uiterste best om de oude dag veilig te stellen. Een vervelende eigenschap van het krekel-type is dat hij (of zij) soms hardhorig is. De boodschap moet er daarom op vrij hardhandige wijze ingehamerd worden. We zeggen het dus nogmaals luid en duidelijk: MENSEN, DENK AAN UW OUDE DAG. UW WETTELIJK PENSIOEN ZAL WAARSCHIJNLIJK NIET VOLSTAAN OM EEN ONBEZORGDE OUDE DAG TE BELEVEN.

Delta Lloyd Life voerde in 2005 een nationale enquête uit over deze pensioenproblematiek. Een andere bron is de Zwitserse verzekeraar Swiss Life. Die stak enkele maanden geleden een waarschuwende vinger op, gericht naar de Belgische overheid. Volgens de analisten van Swiss Life is ons pensioenstelsel niet langer meer houdbaar en zijn ingrepen van overheidswege dus noodzakelijk. Om het systeem te handhaven, zou tegen 2050 elke Belg tot zijn 75ste moeten blijven werken. Het is erg onwaarschijnlijk dat een metser van 75 nog elke dag zijn stelling opkruipt. Swiss Life ziet maar één andere oplossing: de doorsnee Belg zal zelf meer voor zijn eigen pensioen moeten instaan. Overigens geldt deze dreiging niet alleen voor ons land, het West-Europees welvaartsmodel wordt in zijn geheel bedreigd.

De hele discussie rond het Generatiepact heeft in dat verband veel ogen geopend. Het besef groeit dat onze demografische pyramide aan het kantelen is. Wat wil dat concreet zeggen? De gemiddelde leeftijd komt steeds hoger te liggen, met steeds minder actieven en steeds meer gepensioneerden. Het zijn de mensen zoals u en ik die dagelijks gaan werken die de pensioenen van onze ouders en/of grootouders helpen financieren. Dat wordt echter moeilijker en moeilijker wanneer het aantal ouden van dagen proportioneel toeneemt, terwijl tegelijkertijd het aantal werkenden slinkt. We hoeven er waarschijnlijk geen tekening bij te maken: zonder ingrijpende maatregelen komt er een dag dat de inbreng van de actieve bevolking niet meer volstaat om de niet-werkende bevolking een welvaartsvast pensioen te garanderen.

Niet aan doemdenken doen

Doemdenkers hebben (bijna) altijd ongelijk, dus aan zwartkijken willen we ons hier niet bezondigen. De kans dat ons stelsel volledig instort, is relatief klein. Het bewustzijn groeit namelijk dat er hoogdringend iets moet veranderen. Laat ons de pensioenproblematiek dus vanuit een positieve kant benaderen, ervan uitgaande dat we op onze oude dag nog wel degelijk een wettelijk pensioen gaan ontvangen. De generatie na ons (én die daarna) staat immers te popelen om op haar beurt aan de slag te gaan en zij zal in de mate van het mogelijke voor onze pensioenen instaan. Anderzijds heeft het geen zin om met het hoofd in de wolken te gaan lopen. Er zal inderdaad een wettelijk pensioen zijn, maar dat zal louter en alleen volstaan om aan onze basisbehoeften te voldoen. We zullen dus geld hebben voor eten, drinken en een (verwarmd) dak boven het hoofd, maar dat is het dan ook. De meeste mensen hebben zich echter een totaal ander beeld van hun pensioen gevormd. Waar zijn die zonovergoten stranden gebleven, om nog maar te zwijgen over die droomwagen en/of dat appartementje aan zee? Jammer maar helaas, ons basispensioen gaat niet volstaan om de oude dag van onze dromen te slijten.

Akkoord, de boodschap is begrepen. Ingrijpen is noodzakelijk, daar is iedereen het over eens. Rijst onmiddellijk de vraag wat we kunnen doen om ons pensioen welvaartsbestendig te maken/houden. Eén van de meest voor de hand liggende antwoorden op deze vraag is aan pensioensparen te doen. Dat is ook de mening van de regering, die kosten noch moeite spaart om de bevolking te overtuigen van het belang van deze extra bron van pensioeninkomsten. Het bewijs daarvan is dat het fiscaal voordeel de afgelopen jaren flink werd opgetrokken. De hele discussie rond het generatiepact is daar niet vreemd aan. Het maximum fiscaal aftrekbare bedrag bedraagt dit jaar 800 euro per (belastingplichtige) persoon, waar dat in 2005 nog maar 780 euro was. Hoe interessant is pensioensparen? Héél interessant en we gaan u hieronder uitleggen waarom. Maar eerst staan we even stil bij de vier pijlers waarop uw pensioen kan opgebouwd worden.

De Standaard

Tuur
3rd May 2008, 16:42
Het mag een verrassing heten, maar tijdens dit decennium daalt de budgettaire kost van de vergrijzing. De kosten voor gezondheidszorg wingen weliswaar de pan uit, maar die extra kosten worden gecompenseerd door een daling van de pensioenuitgaven, de werkloosheidsuitkeringen en kinderbijslag. Na 2010 is het echter uit met dat feestje. De kosten van de vergrijzing nemen dan snel toe, omdat vanaf 2010 ook de pensioenlasten fors toenemen (zie grafiek: Vanaf 2010 gaat de babyboomgeneratie op pensioen).

Vorig jaar spendeerden de Belgische overheden ongeveer 24 miljard euro aan pensioenen. Dat is 9,2 % van het bruto binnenlands product (BBP). De ambtenarenpensioenen zijn goed voor een derde van deze uitgaven. Tot 2008 zou de kostprijs van de pensioenen dalen tot 8,8 % van het BBP, om dan stabiel te blijven tot 2010. Dat komt omdat de oorlogsgeneratie in die periode met pensioen gaat en die generatie is kleiner van omvang. Voorts wordt de intrede van de vrouw in het rustpensioen verschoven tot 64 jaar in 2008.

Vanaf 2010 stijgt de pensioenlast echter onherroepelijk. Volgens de recentste berekeningen van de Kamercommissie voor de vergrijzing bedraagt deze last tegen 2030 12 % van het BBP. Dat is dus een toename met 2,8 % in vergelijking met 2003. Ter vergelijking: de gezondheidszorgen stijgen in dezelfde periode maar met 2,4 % van het BBP.

In dit scenario krijgen de pensioenen een jaarlijkse welvaartsaanpassing van 0,5 % (bovenop inflatie). Dat ligt min of meer in lijn met wat eerder dit jaar op de ministerraad in Oostende is beslist over de welvaartsvastheid van de pensioenen. Zonder deze welvaartsaanpassing zou de pensioenkost trouwens maar tot 11,6 % van het BBP stijgen in 2030. De Kamercommissie acht het ontbreken van een welvaartsaanpassing echter weinig waarschijnlijk in een verouderende samenleving met een stijgende levensverwachting. De bejaarden krijgen namelijk een steeds groter electoraal gewicht.


Trends.be

Tuur
3rd May 2008, 16:53
3 op 4 landgenoten maken zich zorgen over financiering pensioenen
De toekomstige betaalbaarheid van de pensioenen maakt meer dan ooit het voorwerp van discussie uit. Terecht, want de voortdurend talrijkere vergrijzende bevolking maakt van het in stand houden van de pensioenvoorzieningen één van de grote uitdagingen in de 21e eeuw. Maatschappelijke fenomenen als geografische mobiliteit en wijzigende familiale situaties (zoals eenoudergezinnen) zwengelen het belang van dit onderwerp nog verder aan.

De pensioenproblematiek houdt de Belgen niet alleen massaal bezig, maar maakt hen ook duidelijk ongerust. Dat blijkt uit de nationale pensioenenquête die Delta Lloyd in samenwerking met Roularta en met XGM organiseerde en waaraan ruim 12.500 Belgen deelnamen. Positieve noot in dit verhaal: de jonge Belg blijft niet bij de pakken neerzitten en beseft dat hij/zij zelf zijn/haar financiële zekerheid moet voorbereiden.

Verouderende bevolking

Volgens de vooruitzichten van het NIS (Nationaal Instituut voor Statistiek) zal het aantal zestigplussers in ons land tegen eind 2020 oplopen tot bijna 3 miljoen. Dat is 30% meer dan eind 2000. Terzelfder tijd zal de actieve beroepsbevolking (20- à 59-jarigen) dalen met 1,7%, tot 5,5 miljoen Belgen. De vooruitzichten voor eind 2050 zijn nog meer uitgesproken: + 49% zestigplussers en -8% 20- à 59-jarigen. Met andere woorden: de dan actieve beroepsbevolking zal volgens het huidige systeem een enorm zware last torsen om op dat moment de pensioenen van de grote groep ouderen te kunnen betalen. Het spreekt dan ook voor zich dat ons pensioenstelsel zwaar onder druk zal komen te staan.

Om de mening van de burger over deze heikele kwestie te kennen, zette Delta Lloyd in samenwerking met Roularta een enquête op het getouw die zowel in de krant De Zondag als in Plus Magazine en op het internet kon
worden ingevuld. De massale respons, uit alle lagen en ouderdomscategorieën van de bevolking, geeft duidelijk aan dat de pensioenproblematiek vele mensen zorgen baart. Zo blijken tal van respondenten zeer ongerust te zijn over essentiële aspecten van het pensioen, en ze geven ook aan dat ze zich op zijn minst onvoldoende ingelicht voelen.

De gezondheid van ons pensioen: iets om van wakker te liggen

De meerderheid van de Belgen maakt zich zorgen om hun pensioen, in het bijzonder over de financiële toestand waarin zij op hun oude dag zullen verkeren. De gezondheid komt pas op de tweede plaats. De Belg ligt met andere woorden eerder wakker over zijn financiële toestand dan over zijn fysieke toestand. De bezorgdheid over bv. veiligheid is in vergelijking hiermee minimaal.
Hoe financieel zwakker of onstabieler men is, hoe meer zorgen men zich maakt. Vooral arbeiders, zelfstandigen, lager geschoolden en huurders spreken zich in die zin uit. Opmerkelijk genoeg denken toch weinigen dat hun levenskwaliteit tijdens het pensioen zal verminderen.
Over wanneer men zich moet beginnen voor te bereiden op het pensioen, zijn de meningen verdeeld: sommigen zijn van oordeel dat men hiermee moet starten van zodra men begint te werken, anderen denken dat er vanaf 50 jaar nog voldoende tijd rest.

Vanaf mijn pensioen ga ik… leven!

Het pensioen wordt gezien als een “leven zonder tijdsdruk”. De meerderheid kijkt ernaar uit om te kunnen “doen wat hij graag doet”, zonder verplichtingen. Wat dat precies inhoudt, varieert sterk: van tijd hebben voor zichzelf en anderen, tot reizen en tal van andere activiteiten.
Bijna een kwart van de respondenten wil nog actief zijn in de maatschappij.
Het wettelijk pensioen
Het wettelijk pensioen wordt erg belangrijk geacht om na de pensionering een aanvaardbare levenskwaliteit te behouden. En daarover zijn de Belgen het eens: het is nu tijd om iets aan het pensioenstelsel te veranderen, met het oog op het garanderen van deze levenskwaliteit.
De hitparade van de structurele maatregelen die genomen moeten worden, ziet er als volgt uit:
1. Een grotere actieve bevolking (41% voorstanders)
2. Een flexibele pensioenleeftijd (38% voorstanders)
3 .Betere verdeling van de pensioenuitkeringen (38%
voorstanders)
4. Pensioen- en groepsverzekeringen stimuleren (resp. 28% en
30% voorstanders)
5. Meer overheidsinitiatieven (33% voorstanders)

De “grotere actieve bevolking” moet vooral begrepen worden als het aan werk helpen van werklozen. Het optrekken van de pensioenleeftijd wordt immers vrij unaniem afgewezen (slechts 11% voorstanders). De “betere verdeling van de pensioenuitkeringen” is dan weer iets wat ambtenaren minder zien zitten (slechts 19% voorstanders).

Pensioen… naar werken!

Twee criteria worden als rechtvaardig beschouwd voor het bepalen van de wettelijke pensioenen: het aantal gewerkte jaren en de effectief gestorte bijdragen. De meerderheid vindt ook dat een gepensioneerde onbeperkt mag bijverdienen.
Bijna de helft van de respondenten heeft een aanvullend pensioenplan vanuit het bedrijfsleven. Weinigen zijn er echter tevreden mee, vooral door een gebrekkige informatie en dienstverlening. Toch vindt de meerderheid dat het aanvullend pensioenplan verplicht zou moeten zijn en dat dit niet geplafonneerd zou mogen worden.
De Belgen blijken daarnaast uit eigen beweging actief te sparen.Het pensioensparen blijft in dat verband veruit het meest populair. Over de verschillende spaarvormen en -mogelijkheden blijkt, net zoals men aangeeft voor de essentiële aspecten van het pensioen, echter een tekort aan informatie te zijn.

De 6 kernconclusies van de enquête op een rij

Ten eerste:
Het grootste deel van de deelnemers aan de enquête kijkt uit naar een rustige oude dag die ze naar eigen goeddunken en zonder tijdsdruk kunnen invullen. Tegelijk stellen zij dat ze zich zorgen maken. In de eerste plaats over hun financiële situatie na hun pensionering - vooral de minder begoeden spreken zich om evidente reden in die zin uit - en in iets mindere mate over hun gezondheid.

Ten tweede:
Ondanks de ongerustheid over de latere financiële situatie, is liefst 80% van de respondenten van mening dat hun levenskwaliteit niet zal verminderen of zelfs zal verbeteren na hun pensionering. Hieruit alleen al blijkt het ontegensprekelijke belang van een gegarandeerd wettelijk pensioen. Het vangt de primaire nood aan financiële zekerheid op en is verder een basisvereiste voor het invullen van de andere uitgesproken behoeften: gezondheid, onafhankelijkheid van derden, voldoende uitdagingen om verveling tegen te gaan, ... Als meest rechtvaardige criteria voor het bepalen van het wettelijk pensioen worden het aantal gewerkte jaren en de gestorte bijdragen naar voren geschoven.

Ten derde:
Haast evenveel respondenten (77%) zijn van oordeel dat er een probleem bestaat in de financiering van het wettelijk pensioen, en dat de overheid dringend maatregelen moet treffen. Zoals het vergroten van de actieve bevolking - door werklozen aan een job te helpen, want het optrekken van de pensioenleeftijd geniet weinig bijval - en het invoeren van een flexibele pensioenleeftijd. Ook een eerlijkere verdeling van de pensioenen en het laten bijklussen door gepensioneerden zijn populair als maatregel.

Ten vierde:
Het gevoel dat de financiering van het wettelijk pensioen problematisch is, verklaart mee waarom 9 op de 10 respondenten beseffen dat ze hun financiële zekerheid voor later ook zelf moeten voorbereiden. Volgens een derde van de respondenten kan de overheid hierin een rol spelen door aanvullende pensioenverzekeringen en groepsverzekeringen te stimuleren.

Ten vijfde:
De groepsverzekering blijkt echter geen gemeengoed te zijn: slechts 4 op de 10 respondenten verklaren erover te beschikken. Driekwart van hen geeft aan tevreden te zijn over het verzekerde kapitaal en de keuze inzake waarborgen. De kwaliteit en de toegankelijkheid van de informatie blijken, net als de flexibiliteit van de contracten, nog voor verbetering vatbaar. Of daarom de meerderheid van de respondenten aangeeft een salarisverhoging te verkiezen boven een fiscaal aantrekkelijke pensioenverhoging, is moeilijk hard te maken. Niet minder dan 70% van de deelnemers aan de enquête is immers van mening dat de aanvullende pensioenverzekering via de werkgever verplicht zou moeten worden. Liefst zonder maximumlimiet, geeft een kleine meerderheid daarbij aan.

Ten zesde:
Inzake inspanningen op persoonlijk vlak, stelt slechts 10% van de respondenten dat zij geen enkel initiatief namen. Wie er wel reeds werk van maakte, vermeldt naast het pensioensparen als absolute topper, onder andere de groepsverzekering, het gewone sparen, de levensverzekering en - de Belg is niet voor niets geboren met een baksteen in de maag - de eigen woning als investering. Ruim twee derde van de deelnemers aan de enquête is daarbij voor een verhoging van de fiscale voordelen voor wie op eigen initiatief aanvullende pensioenmaatregelen treft. Ook vraagt bijna de helft van de respondenten meer én verstaanbare informatie om op eenvoudige wijze de meest aangewezen aanvullende pensioenmaatregelen uit te zoeken.


http://www.deltalloydlife.be/Images/persbericht_tcm5-6824.pdf

Tuur
3rd May 2008, 17:10
Gaston, Frans en Dees zaten in de koffiekamer, in de rokerhoek, die elk jaar kleiner werd en elk jaar door steeds minder mensen bevolkt werd. De drie vrienden werkten bij elkaar opgeteld al ongeveer zestig jaar voor de firma en hadden nooit anders geweten dan dat ze ’s middags rookten bij hun eten, en ze deden het ook vandaag. Over hun steeds kleiner wordende eiland werd door de drie mannen veel gekankerd, vooral door Gaston, die er een complot in zag van het nieuwe management om hem op die manier buiten te pesten. Gaston was enorm dik en praatte ook enorm luid. Hij was al verschillende keren benaderd geweest door de vakbonden, maar hij was noch sos, noch tsjeef. Als hij al iets aanhing, dan was het zijn eigen goesting. Hij was ervan overtuigd dat zijn ontslag nakend was, maar aangezien hij dat elke dag al zeven jaar aan een stuk zei, was er niemand die daar nog einig geloof aan hechtte.
Zoals gewoonlijk zat Frans, die door iedereen en ook door zichzelf Franske genoemd werd, de krant te lezen. Gaston keek somber uit het venster, zijn dikke onderlip misnoegd onder zijn sigaret hangend, terwijl Dees een glas water dronk. Dees was onder invloed van zijn vrouw een paar jaar terug macrobioticus geworden en at geen vlees meer en dronk geen frisdrank meer – zeer tegen de zin van Gaston. Maar hij rookte nog, en dat was nog goed. “Wat Verhofstadt zegt, is een utopie,” las Franske voor uit de krant. Hij sloeg ze naar beneden.
“Gaston, wat is dat, een utopie?” vroeg hij aan Gaston, die van hen drieën mocht gelden als intellectueel.
“Een utopie,” sneerde Gaston, “Da’s iets dat niet bestaat, Franske. Dat is iets wat alle politiekers en pastoors beloven, maar waar dat ge nooit komt.”
“Dat wist ik niet,” zei Dees, “ik heb nog nooit van dat woord gehoord.”
“Ik ook niet,” zei Franske, zijn wenkbrauwen optrekkend. Hij wilde terug verderlezen in zijn krant, maar sloeg ze weer naar beneden.
“Maar Gaston, pastoors en politiekers hebben het toch over iets totaal anders?”
“Dat denkt gij,” zei Gaston, zijn sigaret uitdrukkend in de asbak, “maar infeite zeggen ze hetzelfde hé. Verhofstadt zegt dat hij tweehonderd duizend nieuwe jobs gaat maken, en de paus zegt dat als ge veel naar de kerk gaat, dat ge in de hemel terecht komt. Dat zijn allebei beloftes die ze niet kunnen waarmaken.”
“Allez Gaston,” zei Dees, “Dat weet ge nu toch nog niet?”
“Optimist hé, gij,” sneerde Gaston.
“Ons Jeanne zegt dat ook altijd,” zei Dees, “maar meestal heb ik toch gelijk. Ge moet toch ook in iets kunnen geloven? Gij kijkt toch ook uit naar uw pensioen?”
“Ah ja Gaston, is dat uw utopie dan niet?” vroeg Franske.
“Mijn pensioen is vastgelegd in een contract, onnozelaars. Verhofstadt en de paus kunnen zeggen wat ze willen, die mannen kunnen alleen maar gepakt worden op hun woorden, maar ze weten het ook zo goed uit te leggen dat het precies lijkt alsof ze iets totaal anders gezegd hadden. Ons pensioen is iets dat vast staat.”
“Ja, ja,” mompelde Franske, zich neerleggend bij Gastons retoriek. Maar Dees gaf het nog zo snel niet op.
“En toch zeg ik dat het hetzelfde is. Uw pensioen gaat misschien ook niet zijn wat ge uzelf beloofd hebt. Ik heb het hier niet over geld, maar wat ge gaat doen met uwen tijd. Hebt ge daar al eens aan gedacht?”
“Dees jongen, alle dagen. Sinds dat ik weet dat ze mij hier volgende week gaan buitensmijten, peis ik daar alle dagen aan,” zei Gaston met een rommelende basstem, “Ik ga mij bezig houden met mijnen hof.”
“Met uwen hof? Ik wist niet dat gij nen hof had?” zei Franske verbaasd.
“Nog niet,” zei Gaston, “Maria en ik gaan ons huis verkopen en verhuizen naar de buiten.”
“Kijk, dat is volgens mij uw utopie,” beweerde Dees, “Uiteindelijk gaat me misschien teleurgesteld zijn, als niet is wat dat ge ervan verwacht had.”
“Ik dacht dat gij een optimist waart?” zei Gaston neerbuigend. Hij stak een volgende sigaret aan.
“Daar gaat het hier niet over hé Gaston. Ik wil alleen maar zeggen dat iedereen onrealistische verwachten heeft en dingen zegt die er nooit van gaan komen. De paus en Verhofstadt zeker, maar gij ook.”
“Zeg gasten, ik probeer hier wel mijn gazet nog te lezen hé,” foeterde Franske.
“Gij leest toch alleen maar de strips,” zei Dees.
“En de voetbal,” verweerde Franske zich, “of wilt ge misschien zeggen dat ik te stom ben of wat?”
“Kalm, Franske,” maande Gaston hem aan, “Dees, laat hem eens in zijn gazet lezen.”
“Ik wilde alleen maar weten wat een utopie was, en plots zijn we hier bezig over Gaston zijnen hof die hij nog niet heeft. Ja hallo,” zei Franske nog. “Ha ja, kijk, een utopie, dat is iets wat ge nog niet hebt,” zei Dees logisch. Hij dronk zijn beker water leeg en stopte zijn pakje sigaretten in zijn borstzak.
Het was enige tijd stil. Franske concentreerde zich druk op de sportkatern. Dees vulde zijn beker water bij. Geen van de drie mannen keek naar de klok, maar elk van hen wist dat ze nog ongeveer twee minuten hadden. Routinés als ze waren, wisten ze hoeveel ze exact konden te laat komen in het magazijn zonder een uitbrander te krijgen.
“Een utopie,” zei Gaston toen onaangekondigd, terwijl hij weer door de walm van zijn sigaretten door het venster naar de doorregende parking keek, “is ook iets wat ge enorm graag wilt, denk ik.”
Dees en Franske keken op, omdat Gaston plots zo stil sprak.
“Een plek of een toestand waar dat ge al heel uw leven van droomt, maar als het er is, is het allemaal zo geestig niet meer. Het is moeilijk om content te zijn met wat dat ge hebt,” ging hij verder, “infeite moeten we soms blij zijn dat we ons plaatske hier nog hebben bij ’t venster, en dat ik nog niet buiten lig.”
Franske knikte al, en Dees keek plechtig naar Gaston, die zich nu weer van het raam afwendde en zijn vrienden indringend aankeek.
“Maar toch: een land waar elk wijf drie tetten heeft en er altijd vijfentwintig uitzien, godverdomme, daar mogen we toch van dromen,” besloot hij, waarop de drie vrienden in een bulderlach uitbarstten, en terug aan het werk gingen.

Tuur
3rd May 2008, 17:16
Zaterdag 20 maart 2004 staat wellicht slechts bij weinigen geboekstaafd als een gedenkwaardige dag. Nochtans, als we de persberichten mogen geloven, werd toen beslist dat alle sociale uitkeringen definitief aan de welvaart zouden worden gebonden. "Uitkeringen vanaf 2007 welvaartsvast", blokletterde De Standaard de maandag nadien. De minister van Pensioenen was in zijn 1 mei-toespraak niet minder enthousiast. Hij had het over "een volgehouden beleid van welvaartsvastheid van de wettelijke pensioenen waarbij de oudste pensioenen stelselmatig worden aangepast".

We willen het feestje niet vergallen – er is wel degelijk een basis gelegd dat een beleid van welvaartsvastheid toelaat – maar toch lijkt men hier en daar te denken dat elke gepensioneerde, invalide en werkloze zich voortaan mag verwachten aan een regelmatige verhoging van zijn of haar uitkering, volledig in de lijn van wat de sociale organisaties eisen. Dat is niet het geval! In dit artikel zullen we nagaan wat het belang is van de welvaartsaanpassing
van de pensioenen, ook in tijden van vergrijzing, en welke aanpassing voorrang moet hebben in het toekomstige beleid.

WAAROVER GAAT HET?

De Belgische pensioenen volgen elke overschrijding van de spilindex. Als blijkt dat de prijzen met meer dan 2% gestegen zijn, gaan de pensioenen automatisch met 2% naar omhoog. Zo blijven ze koopkrachtvast: met het pensioenbedrag kan men altijd dezelfde korf goederen kopen. Dit is een eerste element dat de pensioenbedragen vasthaakt aan de economische ontwikkeling. Een tweede factor is de welvaartsvastheid: het gelijke tred
houden van de pensioenen met de stijging van de lonen. Mits volledige welvaartsvastheid van het pensioen kan een gepensioneerde zich ook méér of duurdere producten aanschaffen, net zoals de actieven dat kunnen dankzij loonstijgingen. Dit principe van welvaartsvastheid is – in tegenstelling tot de
indexering – niet wettelijk gewaarborgd. Een wettelijke garantie zou natuurlijk wel wat geld kosten. De koppeling op 1 januari 2003 van de rust- en overlevingspensioenen van zelfstandigen en werknemers aan de gemiddelde loonstijging van het jaar 2002 zou 205 miljoen euro gevergd hebben. In deze tijd, waarin de betaalbaarheid van de wettelijke pensioenen als gevolg van de vergrijzing in het brandpunt van het maatschappelijke debat staat, lijkt het allesbehalve vanzelfsprekend om de discussie over welvaartsvaste pensioenen aan te wakkeren. Toch zal de werkelijke uitdaging van de vergrijzing erin liggen om tegelijk méér én hogere (lees: welvaartsvaste) pensioenen toe te kennen. Het ‘dure’ prijskaartje zou zich anders wel eens via een andere weg kunnen manifesteren: via een veralgemeend wantrouwen in de sociale zekerheid en hogere armoedecijfers.

bron: http://www.okra.be