PDA

Bekijk de volledige versie : Vragen aan mijn krantenmaker


Barst
23rd February 2008, 16:27
Vragen aan mijn krantenmaker


De reeks 'De zestien is voor u' roept tal van vragen op, vindt Luc Huyse . Niet alleen over het gedrag van de jongste generatie politici, ook over rol van Wetstraatjournalisten en de media in het algemeen.


De tiendelige reeks over 193 dagen van politieke narigheid ligt achter de rug. Het was 'indrukwekkende journalistiek', zo citeert Peter Vandermeersch (DS 13 februari) de mening van 'een gewezen collega die zelf in de jaren zeventig en tachtig nationale bekendheid verwierf met politieke reconstructies'. Die anonieme leverancier van applaus is, neem ik aan, Hugo De Ridder. Hij is de man die 'de persoon achter de politicus' in de journalistieke analyse binnenbracht. Eerst, in 1970 al, in een reeks van tien politieke portretten die hij samen met Frans Verleyen in deze krant publiceerde. Later, in de herfst van 1986, zette hij de trend verder met zijn Geen winnaars in de Wetstraat. In dat boek legt hij drie cruciale momenten in de politiek van de vroege jaren tachtig onder het ontleedmes. Hij introduceert de formule van het docudrama en gaat als het ware theatertechnisch te werk. Er is bij hem, ook in zijn latere boeken trouwens, veel aandacht voor het decor waarin de politici evolueren: een appartement van de premier, een vakantieverblijf van een medespeler. Beslissende palavers krijgen een extra dimensie omdat De Ridder ook het scenebeeld beschrijft: de falende microfoon in de hotelzaal tijdens een ultiem beraad, de koude croissants op het bord van de partijvoorzitter. De lezer zit op de eerste rij. En kijkt naar de depressie van Karel Van Miert, de irritatie van Leo Tindemans, de ambitie van Mark Eyskens, de faalangst van Wilfried Martens.

Wat De Standaard de laatste twee weken bracht is met een soortgelijkaarde dramaturgische techniek ontstaan. De gerapporteerde gesprekken vinden plaats in een tweesterrenrestaurant in de buurt van Ieper of in De Lijsterbes in Berlaar, op de tribunes van voetbalclub Standard, in het stijve Hotel Bristol Stéphanie, in een wegrestaurant langs de E40. De Wever staat in een Antwerpse frituur als Somers belt. Een andere locatie oogt triest: 'In een kaal vergaderzaaltje staat een kleine tafel met twee bakken borrelnootjes. Er is plat water en koffie.' De personages zijn, anders dan de koude lasagne die ze te eten krijgen, geen kille figuren. Van woede rijdt De Wever, godverdomme, haast in de gracht. De Gucht nipt aan een uitstekende wijn. Van Rompuy kookt van binnen en toont op een ander moment 'een cynische glimlach'. Met deze techniek valt het volle licht op de persoon en de persoonlijkheid van de politicus, cruciale gegevens voor wie inzicht wil. Het resultaat is een boeiende portrettengalerij, getekend met een puntige, zij het soms onbarmhartige pen. (Al is daar meteen aan toe te voegen dat met dit kikkerperspectief groepsbelangen en belangengroepen, spijtig genoeg, grotendeels uit het zicht verdwijnen.)

Al met al levert de reeks een indringende beschrijving op van het federale huishouden. Zo komt uitermate scherp naar voren hoe de hoofdrolspelers daar gedreven zijn door machtspolitieke en instrumenteel-technische overwegingen. Of, anders geformuleerd: morele, ethische of ideologische motieven geven zelden de doorslag. Als er al een vleugje politieke filosofie komt bovendrijven, blijkt dat het om gelegenheidsethiek gaat. (Dat was trouwens ook al De Ridders conclusie in 1986. De vorige drie zinnen kunnen zo weggelopen zijn uit de boekbespreking die ik toen voor de krant maakte. Zou er dan wel zoveel veranderd zijn?)

De lezer kreeg inderdaad indrukwekkende journalistiek, daar is geen twijfelen aan. So far, so good. Maar ik zit ook met vragen. Ze gaan over de uiteindelijke relevantie van de beschreven episode en over de impact van politieke berichtgeving in het algemeen, van docudrama's in het bijzonder.


'Het buitenland beseft nog niet dat een federale regering in dit land eigenlijk niet zo belangrijk meer is.' (Guy Tegenbos, DS 15 november 2007)

Het formatieberaad is ons in miljoenen woorden beschreven. Enkele ervan springen er voor mij helemaal uit, omdat ze zo verrassend zijn. Ze stonden in een redactioneel commentaar van Guy Tegenbos dat ging over de zorgen die het buitenland zich over onze toestand maakt. Niet nodig, zegt de journalist, want we kunnen gerust een tijdje zonder federale ministers. Vitale beslissingen worden meestal elders genomen: in Europa, in de deelstaten en via onderaanneming door de sociale partners. Een echo van die visie over België is te vinden in een column die Roger Cohen, hoofdredacteur van de International Herald Tribune, in de New York Times schreef (17 december 2007): 'Does a country whose economy is largely run by European central bankers in control of the euro really need a government?'

Maar is dat gebrek aan besef echt iets dat alleen het buitenland teistert, of is die bewustwording ook nog niet doorgedrongen in de Belgische redactiekantoren? Want er klopt iets niet: het belang van een federale regering relativeren en toch maandenlang, eerst vóór de verkiezingen en dan er na, dag na dag bladzijden vullen met berichten over die ene politieke speler? De mensen lezen, horen en zien dat graag, hoor je dan zeggen. Vanuit commercieel standpunt is dat ongetwijfeld een valabel argument. Die verhalen doen de krantenverkoop en de kijkcijfers stijgen. Maar de rechtvaardiging wankelt zodra de vraag rijst hoe verantwoord die wijdverspreide fixatie op de nationale politici wel is. Er zijn zoveel andere, zelfs veel bredere straten dan de Wetstraat. 'Multilevel governance' heet dat in het nieuwste wetenschappelijk jargon. Jaren geleden al schreef Rik Coolsaet over de verbuitenlandsing van de Belgische politiek. Evita Neefs had het in deze krant onlangs in een commentaarstuk over het gewicht van de Verenigde Staten en hun presidentsverkiezingen op ons leven: 'Amerikaanse beslissingen worden tot in de verste uithoek van de aardbol gevoeld. De Amerikaanse hypotheekrentecrisis tast banken in Europa aan. De onstelpbare Amerikaanse dorst naar olie maakt Arabische sjeiks rijk. De Amerikaanse onwil om groener te gaan leven, doet ijs smelten aan de noordpool en kustgebieden overstromen in Azië. Een verzwakte dollar en een torenhoog begrotingstekort belasten de wereldeconomie. De wereld zou dus een stem moeten krijgen.' (DS 3 januari 2008)

Maar tegelijk met de verbuitenlandsing van de Belgische politiek neemt de verbinnenlandsing van de berichtgeving erover toe. Vooral de Europese dimensie is in alle media danig onderbelicht. Wetstraatredacties in de schrijvende en de audiovisuele pers lopen nog steeds met de meeste manpower, dagbladruimte en zendtijd weg. De burger/kiezer heeft de laatste maanden dus veel federale politiek op zijn bord gekregen. Die informatie is absoluut niet nutteloos, maar het is en blijft een eenzijdig menu.

(Even terzijde: ik had in de aankondiging van de tiendelige reeks liever wat minder de adem van de marketeers gevoeld. 'Onthullende reeks over de zwaarste crisis uit de Belgische geschiedenis', titelt de krant. Hallo? En de jaren dertig, de collaboratie tijdens de Duitse bezetting, de koningskwestie, de schoolstrijd dan? De reconstructie is iets minder historisch van reikwijdte dan ze zich voordoet. Trouwens, goede wijn behoeft geen krans.)


'Het is wonderlijk om te zien hoe politici die via de media spinnen bij het leven, tegelijk ieder signaal van die media oppikken en interpreteren als rechtstreekse boodschappen van de publieke opinie.' (Bart Sturtewagen, DS 8 februari)

Sociologisch onderzoek is nog maar enkele, schaarse wetmatigheden op het spoor gekomen. Maar één ervan houdt al decennialang stand: 'If men define situations as real, they become real in their consequences'. Het citaat hierboven, uit een recent commentaarstuk van Sturtewagen, is een perfecte vertaling van die stelling. Politici lanceren halve waarheden, vermoedens en geruchten die de journalisten gretig verspreiden. Daarna promoveren die signalen, na passage in de Wetstraat, van virtuele tot objectieve realiteit. Het verhaal dat deze krant over de regeringsvorming bracht laat dus erg goed zien, zoals Sturtewagen schrijft, dat de media via hun berichtgeving politieke feiten creëren en dus in die wereld een speler van formaat zijn. Sommige journalisten zeggen wel van zichzelf dat zij langs de zijlijn van de politiek staan, van op afstand toekijkend en rapporterend. Dat beeld is niet houdbaar. Komt daarbij dat politieke boodschappen al enige tijd bijna uitsluitend via de pers de burger bereiken. De kansels van waaraf politici het volk rechtstreeks konden toespreken, zijn verdwenen: het socialistische volkshuis en het christendemocratische gildecafé zijn niet meer, partijkranten zoals de Vooruit en de Volksgazet liggen al lang op het kerkhof, andere dagbladen hebben zich ontvoogd, op de openbare omroep zijn de 'uitzendingen voor derden' danig afgeslankt. Noem het gerust een feitelijk alleenrecht van de media. Dat vergroot de impact van de berichtgeving, zeker als de verhalen in de gedaante van een docudrama zijn gegoten.

Maar belangrijker nog is de merkwaardige timing van De zestien is voor u. Hugo De Ridder publiceerde zijn relaas als een episode al afgelopen was. Nu valt het docudrama midden in het stuk binnen. Dat heeft ongetwijfeld consequenties voor het verdere verloop van de regeringsvorming en voor de perceptie van de kiezer.


'Ernstige media moeten zelf niet het voorwerp zijn van het nieuws.' (Peter Vandermeersch, DS, 13 februari)

Dit zinnetje komt uit het pleidooi pro domo waarin Peter Vandermeersch, algemeen hoofdredacteur, de kritiek van collega's op de reeks bespreekt. Van ernstige media wordt verwacht dat zij het nieuws verslaan, zegt hij, niet dat zij zelf nieuws zijn. Die stelling roept vragen op. Zo'n vijf jaar geleden schreef Peter Vandermeersch toch dat de journalist geen loutere toeschouwer is: 'Wie dat beweert, liegt of is naïef. Media zijn gewild of ongewild een speler'. (DS 15 oktober 2003)

Die uitspraak betekent dat de pers voorwerp van publiek debat (en dus van nieuws) kan, mag en moet zijn. Kijk, de openbare omroep heeft in programma's als Terzake, De Zevende Dag, De Keien van de Wetstraat de regeringsformatie ruim tweehonderd keer ter sprake gebracht. God en klein Pierke zijn ondervraagd en besnuffeld, gemonsterd en soms half uitgekleed. Is er één enkele uitzending geweest waarin politieke rol en impact van de eigen nieuwsredactie kritisch zijn bekeken? Nee dus. Het doet me denken aan wat ik Carl Bernstein, de Watergate-journalist, in Brussel hoorde zeggen: 'We zijn arrogant. De opening van zaken die wij van anderen vragen, weigeren wij in onze eigen wereld toe te passen.'

Mediakritiek is in eerste instantie iets wat de sector zelf op zijn agenda moet nemen. Maar die opdracht is te belangrijk om hem helemaal aan de mensen van de media over te laten. In sommige landen zijn onafhankelijke instituten aan het werk die de berichtgeving op objectiviteit, kwaliteit en politieke fall-out screenen. Amerikaanse voorbeelden zijn Media Matters for America (www.mediamatters.org) en de Columbia Journalism Review van de Columbia University (www.cjr.org). In Franstalig België heeft een groep gebruikers van de schrijvende en audiovisuele pers een tijdlang geprobeerd om iets soortgelijks op te zetten. Het initiatief bestaat nog, maar is opgegaan in een wat groter geheel: 'Consoloisirs, activistes du temps libre' (www.consoloisirs.be).

De onthullingen die De Standaard bracht, hebben ook een keerzijde voor de media zelf. Wat de pers, soms met de grote trom, in reële tijd meldt en analyseert, ligt namelijk niet zelden mijlenver van de waarheid. Daar is een verklaring voor, schrijft deze krant: 'Hoe intenser en sneller de communicatie verloopt, hoe chaotischer en ongrijpbaarder het proces wordt.' (DS 8 februari) Maar meteen dreigt het gevaar dat ook de journalisten te maken zullen krijgen met de vraag 'wie gelooft die mensen nog?' Zo'n ontwikkeling zal zeker nieuwswaarde hebben.

Bij wijze van besluit: de meerwaarde van de reconstructie die De Standaard bracht, ligt voor mij in de niet te ontwijken vragen die zij oproept. Over de politieke rol van de media, zeer zeker. Maar, niet te vergeten, ook over het gedrag van de jongste lichting politici. Waarom toch die loslippigheid? Die hardnekkige neiging om in real time de keukengeheimen op straat te gooien? Is deze generatie zo bang voor het toekomstige verdict van historici dat zij vandaag al haar heldendaden geboekstaafd wil zien?

Luc Huyse is emeritus hoogleraar sociologie aan de KULeuven.


DS, 23-02-2008