PDA

Bekijk de volledige versie : Die fameuze Arabische veldtocht is een fabel


Barst
9th November 2007, 02:03
Die fameuze Arabische veldtocht is een fabel


Dissidente islamologen stellen spectaculaire vragen over de begintijd van de islam. Deel 11 van een serie: het Perzische rijk werd niet veroverd door moslimstrijders vanuit het Arabische schiereiland. Er was een omwenteling van binnenuit, waarbij de Arabische etnische minderheid in het imperium de macht overnam.


’Ik voel me als iemand, die een steen in de eendenvijver gooit. De eenden liggen op het droge te zonnen. Maar als ze de steen uit het water hebben opgedoken, zijn ze veranderd.”

Met de eenden bedoelt iranist en muntkundige Volker Popp westerse islamologen die de orthodoxe lezing over de begintijd van de islam op alle hoofdpunten vrijwel klakkeloos overnemen.

Hij wil ze wakker schudden, maar richt zijn kritiek tevens op andere wetenschappers die wél kritisch staan tegenover de traditie, maar ervoor terugschrikken om een stevige eigen theorie te ontwikkelen. Hij verwijt hen besluiteloosheid. „We moeten het initiatief niet weggeven aan fundamentalistische islamo-priesters.”

Popp zelf ontvouwt zijn vergaande visies zonder enige angst. Bijvoorbeeld over de vraag hoe de Arabieren het machtige Perzische Rijk hebben kunnen verslaan, een van de grote raadsels van de oudste islamitische geschiedenis. Zijn antwoord is even eenvoudig als verrassend: dat hebben ze nooit gedaan.

Vast staat, ook voor Popp, dat de Perzische dynastie van de Sassanieden begin zevende eeuw het Perzische wereldrijk regeerde. En dat de Sassanieden enige tientallen jaren later waren afgelost door Arabische heersers.

Maar wat gebeurde er in de tussentijd? De gangbare geschiedschrijving wil dat ongeregelde Arabische moslimkrijgers vanuit wat nu Saoedi-Arabië is, in een fameuze veldtocht de toenmalige supermacht vernietigend versloegen.

Met als belangrijkste wapens hun religieus geïnspireerde geestdrift en doodsverachting. Binnen de islamitische traditie is dat laatste bijna een geloofswaarheid. De vermeende overwinningen op Byzantium en Perzië, toentertijd supermachten, gelden als wonderen die de boodschap van de nieuwe godsdienst islam bekrachtigen.

Volker Popp vindt een ander scenario waarschijnlijker. Het Perzische leger leed inderdaad een vernietigende nederlaag. Alleen niet tegen Arabische moslimstrijders van het Arabische Schiereiland, maar tegen het leger van de andere supermacht uit die tijd: het Byzantijnse Rijk. Dat staat historisch vast.

Het gebeurde uitgerekend in het jaar 622, waarin volgens de traditionele geschiedschrijving de profeet Mohammed vanuit zijn geboortestad Mekka uitweek naar Medina. Om die reden geldt 622 als het begin van de moslimjaartelling. De ’vlucht’ van de profeet werd bekend als de hidjra.

Die Perzische nederlaag tegen de Byzantijnen in 622 leidde niet tot de ondergang van het Perzische Rijk, maar, volgens Popp, tot een wisseling van de wacht. Vanaf dat moment namen binnen het ontredderde Perzische imperium inheemse, christelijke Arabieren de macht over van de Perzen. Ze vulden een machtsvacuüm op. De nieuwe, aanvankelijk slechts lokale Arabische heersers zetten op hun manier de traditie van het Perzische Rijk voort. Pas veel later werd hun imperium, met terugwerkende kracht, bekend als het islamitische kaliefenrijk.

Mede als gevolg van de traditionele geschiedschrijving leeft nog wel eens de voorstelling dat Arabieren zich pas ná de komst van de islam massaal zouden hebben gevestigd in de gebieden waar nu landen als Irak en Syrië liggen. In werkelijkheid waren er in het Midden-Oosten al eeuwen eerder koninkrijken die helemaal of gedeeltelijk Arabisch waren. Vooral het – christelijke – koninkrijk Hira in het zuiden van het huidige Irak was een belangrijke vazal van het Perzische Rijk.

De zienswijze van Popp is een breuk met de gangbare geschiedschrijving. Die beschrijft wél een grote veroveringsveldtocht, uitgevoerd door Arabische moslimlegers vanuit Mekka en Medina, die de grondslag legden voor het wereldrijk van de kaliefen. Maar die lezing van de gebeurtenissen is gebaseerd op kroniekschrijvers van twee eeuwen later, die in opdracht van een nieuwe heersersdynastie een politiek en theologisch getinte heilsgeschiedenis ontwierpen, die geen archeologische ondersteuning kent.

Het Perzische imperium telde vele etniciteiten. Tot 622 hadden de Perzen over dat bonte geheel de leiding. Het vorstenhuis was Perzisch en de Perzische religie van Zarathoestra was staatsgodsdienst.

Het was niet de enige godsdienst: onder de bevolking waren christendom en boeddhisme populairder, het christendom in het Arabische westen en het boeddhisme in het oosten. Beide godsdiensten krijgen na de nederlaag van de Sassanieden tegen de Byzantijnen een grotere invloed binnen het Perzische Rijk.

Het Perzische Rijk was groter dan het huidige Iran. Ook aanzienlijke gedeelten van wat nu Irak is en Afghanistan en Tadzjikistan behoorden ertoe. De Arabieren vormden in dit geheel een belangrijke etnische groep. Ze woonden vooral in Irak maar ook oostelijker, deels door deportaties.

Want het Perzische Rijk hield er dezelfde onderdrukkingspraktijken op na als later de Sovjet-Unie tegen Tsjetsjenen, Wolgaduitsers, Krimtataren en andere niet-Russische minderheidsvolkeren.

Die deportatiepolitiek had de dynastie van de Sassanieden niet echt populair gemaakt, zeker niet bij de Arabieren.

Popp is geneigd een verband te leggen tussen de prominente aanwezigheid van Mozes in de Koran en die ballingschappen. Mozes is de held van de uittocht van de Israëlieten uit Egypte.

Popp: „De Mozesgeschiedenis is een verhaal voor ballingen. Mensen in ballingschap hebben een verlosser nodig.”

Hij denkt dat de ergernis en wanhoop, maar ook de hoop op verlossing nog op een andere manier doorklinken in de Koran, in het hoofdstuk Al-Roem (de Byzantijnen).

Het is een van de zeldzame plaatsen, waarin de Koran het direct lijkt te hebben over historische gebeurtenissen. Er staat dat de Byzantijnen een nederlaag hebben geleden, maar dat ze binnen negen jaren weer zullen winnen en dat de gelovigen dan blij zullen zijn.

Begin zevende eeuw woedt er een grote oorlog tussen het Byzantijnse en het Perzische Rijk, met als belangrijkste frontgebieden Syrië, Palestina en Egypte.

De Koran lijkt daarop te doelen. De strijd verloopt eerst rampzalig voor de Byzantijnen. De diepste vernedering is de verwoesting van de kerk van het heilige graf in Jeruzalem. De keizer staat in zijn hemd; hij geldt namelijk als de beschermer van de heilige christelijke plaatsen maar de Perzen hebben aangetoond dat hij tegen die kerntaak niet is opgewassen.

En dan slaat hij ineens, totaal onverwacht, vernietigend terug. Het is echt de kleine David, die reus Goliath velt, en precies dat beeld gebruikt de keizer later ook in zijn propaganda, onder andere op de munten die hij laat slaan.

De genoegdoening is compleet als de keizer het belangrijkste heiligdom van de Zarathoestra-cultus verwoest, de vuurtempel in Gandak.

Popps visie dat inheemse, christelijke Arabieren in het Perzische Rijk de macht overnamen, heeft als voordeel dat er geen vergezochte verklaringen nodig zijn voor een spectaculaire veroveringstocht van ongeregelde woestijnnomaden, die militair zeer onwaarschijnlijk was.

Maar Popps belangrijkste argument is niet de logica. Hij heeft hardere bewijzen in handen, in de vorm van munten en inscripties.

Via de wetenschappelijke bestudering van Arabische munten uit de zevende eeuw, gevonden in Iran, doet Popp zijn ontdekkingen, die de gangbare geschiedschrijving tegenspreken.

Zo treft hij op de munten geen namen van grote clans uit het Arabische schiereiland aan, wat pleit tegen een grote veldtocht vanuit Mekka en Medina tegen het Perzische Rijk.

Daarmee ook moeilijk te combineren is dat de Arabische namen op de munten soms Perzische uitgangen hebben. Zoals je in Rusland en andere delen van het voormalige Russische keizerrijk en de Sovjet-Unie nog steeds van oorsprong Arabische namen hebt met Russische uitgangen, zoals als Rachmaninov, Achmatova of Noerejev.

Hun namen duiden erop dat ze afstammen van Turkse Tataren, die oorspronkelijk Abdarrahman, Ahmad en Noeri heetten en een Russische verfkwast over hun naam hebben gehaald.

Op een van de munten uit de zevende eeuw waarover Popp het heeft, heeft zich op soortgelijke wijze een Zoebairan vereeuwigd. Dat is de Arabische naam Zoebair met de Perzische uitgang -an.

Het lijkt niet aannemelijk dat een trotse, Arabische veroveraar van het Perzische wereldrijk meteen zijn naam veriraniseert. Dat lijkt eerder het gedrag van een onderworpene.

Op die zevende-eeuwse munten komt verder het woord hidjra helemaal niet voor.

Popp is niet verbaasd: volgens hem is de hidjra niet historisch maar een in de achtste eeuw door de politiek-theologisch gemotiveerde geschiedschrijvers verzonnen verhaal.

Een opgraving in Israël leverde een aanwijzing op dat ook Mu’aawia, de grondlegger van de vorstendynastie van de Ummajaden, kennelijk niet op de hoogte is geweest van de ’vlucht’ van de profeet Mohammed uit Mekka.

In de thermische baden van Gadara, gerestaureerd in de tijd van Mu’aawiya, staat een dubbele datering. Het aangegeven Byzantijnse fiscale jaar komt overeen met 664 na Christus. Het staat gelijk aan wat het monument ’het jaar 42 volgens de Arabieren’ noemt. De Arabische jaartelling begint dus inderdaad in 622.

Volgens Popp zou hier zeker de hidjra van de profeet zijn genoemd, als die inderdaad een historische gebeurtenis was geweest. Maar kennelijk is het beginpunt voor de ’jaartelling volgens de Arabieren’ de Byzantijnse zege op de Perzen en niet de hidjra.

Op de inscriptie in Gadara draagt Mu’aawia overigens niet de titel kalief maar ’abd-allah’, knecht van God. Dat laatste is een antwoord aan de van hun macht beroofde Sassaniedenvorsten die zichzelf als goddelijk beschouwden.

Maar vanaf dat moment gaat het debat vooral tussen de nieuwe, dan nog christelijke Arabische vorstendynastie en Byzantium, eveneens christelijk maar van een duidelijk andere signatuur.

Het debat wordt gevoerd in de vorm van oorlogen, maar ook door propaganda op munten, het massamedium bij uitstek dat de oudheid kende.

Inzet is de brandende vraag bij welke ’knecht van God’ het christelijke Zion in goede handen is: bij de Arabische ’abd-allah’ of de Byzantijnse ’servus dei’. De strijd gaat voorlopig tussen christenen en andere christenen; dat is eveneens te zien op de Arabische munten uit die tijd, want ook die staan nog vol met christelijke symbolen.

De halve maan en Mohammed komen pas veel later in beeld.

Met medewerking van Thomas Milo.


Trouw, 27-07-2007