PDA

Bekijk de volledige versie : Oude folklore kan nieuw licht werpen op Koran


Barst
9th November 2007, 01:56
Oude folklore kan nieuw licht werpen op Koran


Kritische islamgeleerden stellen spectaculaire vragen over de oertijd van de islam. Deel dertien van een serie: De ’hidjra’, de beroemde ’vlucht’ van Mohammed naar Medina, belicht vanuit stokoude gewoontes.


De zoektocht naar de oorsprongen van de islam is ook een titanengevecht met de taal. Arabieren beschrijven hun taal als een oceaan, vanwege de verpletterende rijkdom aan woorden.

Van die woordenoceaan bestaat geen adequate beschrijving. Er is bijvoorbeeld geen woordenboek waarmee je, als niet-Arabier, met vrucht een hedendaagse Arabische roman kunt leren lezen. De dialoog is namelijk vaak in spreektaal en die vind je maar mondjesmaat in woordenboeken.

Voor oud-Arabisch is de situatie zo mogelijk nog treuriger. Een historisch etymologisch woordenboek, waarin je stap voor stap de ontwikkeling van Arabisch kunt volgen, is er niet. Voor veel andere grote cultuurtalen bestaat er wel zo’n instrument.

De Koran heeft specifieke problemen. Het heilige boek is een geďsoleerde tekst. Er zijn geen gelijktijdige of oudere Arabische teksten, die kunnen helpen bij beter begrip.

Een ander probleem is de vreugdeloze opvatting, die je bij zeer orthodoxe moslims kunt tegenkomen, als zou de geschiedenis van de Arabische taal er een zijn van louter verval.

In die visie bevat de Koran het zuiverste Arabisch en zijn dialecten degeneraties. Volkstaal is, als je extreem doorredeneert op dat spoor, zelfs een bewijs van ongeloof.

Dat laatste geloven westerse islamkenners doorgaans niet, maar bij velen is wel blijven hangen dat dialecten vervormingen zijn van echt Arabisch en dat ze dateren van na de Koran.

Dat klopt niet. De geschiedenis van het Arabisch lijkt, beginnend onderzoek wijst daarop, waarschijnlijk als twee druppels water op die van Europese talen. In het begin vormden die beweeglijke mozaďeken van verwante dialecten, pas later groeiden er min of meer uniforme, in zekere zin kunstmatige schrijftalen. Er lijkt weinig reden om aan te nemen dat het met het Arabisch anders is gegaan.

Ernstiger dan haar onjuistheid is dat die opvatting van degeneratie sleutels voor een beter begrip van de Koran weggooit. Want als dialecten alleen maar latere degeneraties zijn, dan heeft het ook geen zin om daarin te zoeken naar verklaringen voor onduidelijkheden in de Koran.

Dat kennis van dialecten en volksgebruiken wel degelijk nieuw historisch licht kan werpen op kernbegrippen van de islam, ontdekte de Duitse geleerde Gerd Rudiger Puin.

Puin restaureerde in de jaren tachtig oeroude koranfragmenten, gevonden in een moskee in de Jemenitische hoofdstad Sanaa.

Ze leverden waardevol materiaal voor alternatief koranonderzoek maar Puin kwam in Jemen ook in aanraking met stokoude gebruiken en bijbehorend taalgebruik.

Zo kreeg hij beter inzicht in een duizenden jaren oude emigratiebeweging, via de specifieke, Jemenitische, ’folkloristische’ betekenis van het woord hidjra.

In modern Arabisch betekent hidjra emigratie.

’Hidjra’ is ook in godsdienstig spraakgebruik een belangrijk woord. Volgens zijn biografen week de profeet Mohammed uit van Mekka naar Medina, omdat zijn vijanden hem in Mekka het leven te zuur hadden gemaakt.

Die gebeurtenis staat bekend als de ’hidjra’ en geldt als begin van de islamitische jaartelling.

In Jemen is er nog een derde, waarschijnlijk oudere betekenis van ’hidjra’, die misschien wel de oorsprong is van zowel de moderne betekenis, ’emigratie’, als de specifiek religieuze betekenis, de ’hidjra van Mohammed’. In dat folkloristische Jemenitische gebruik betekent hidjra ’onschendbaarheid’. Het heeft betrekking op mensen en plaatsen en is verbonden met stammenrechtspraak.

In clan- of stammenrechtspraak geldt een misdrijf niet als een vergrijp van een individu tegen een individu. Het is evenmin, zoals in de moderne rechtspraak, een vergrijp van een individu tegen de hele gemeenschap. In de clanrechtspraak is een misdrijf geabstraheerd tot een vergrijp van de clan van de dader tegen de clan van het slachtoffer.

Normaal is de regel ’oog om oog, tand om tand’. De clan van het slachtoffer mag een willekeurig persoon van de clan van de dader (het hoeft niet per se de dader zelf te zijn) hetzelfde letsel toebrengen. Daarmee is de rekening vereffend.

Als er een dode is gevallen mag de clan van het slachtoffer iemand van de clan van de dader ombrengen. Afkopen van deze ’bloedwraak’ kan ook, de clan van de dader betaalt dan bloedgeld.

Het ’oog om oog, tand om tand’ geldt niet bij moord op bijvoorbeeld een bruidegom of een stamhoofd, omdat zij ’hidjra’ zijn.

Het ’tarief’ is bij hen elf maal zo hoog, wat betekent dat hun dood wordt gewroken met elf doden bij de clan van de moordenaar.

Er zijn ook plaatsen die ’hidjra’ zijn. Zoals moskeeën, het huis van een stamhoofd, een markt of het grensgebied tussen twee clans. Ook daar geldt een verhoogd bloedgeldtarief.

Dood dus nooit iemand op de markt of in een moskee, al zijn dat heden ten dage in Irak, waar stammentradities ook sterk zijn, juist de favoriete doelwitten.

De betekenisverschuiving van ’hidjra’ van ’bescherming’ naar ’emigratie’ is niet zo verrassend. Iemand die vlucht naar een ’hidjra-plek’ is al in beweging, gaat waarschijnlijk ook emigreren.

De ’hidjra-bescherming’ speelde mogelijk ook een rol in een migratiemechaniek, dat waarschijnlijk duizenden jaren werkzaam is geweest. Puin kreeg daarover in Jemen informatie.

In geschiedenisboeken over het oude Midden-Oosten kom je grote volksverhuizingen tegen, van zuid naar noord.

In die beschrijvingen lijken ze op golven van mensen, die komen aanrollen vanuit wat nu merendeels Saoedi-Arabië is, en die de bestaande bevolking in de vruchtbare halvemaancirkel (Syrië, Libanon, Israël, Palestina, Jordanië en Irak) overspoelen. Ze zouden ongeveer eenmaal in de duizend jaar hebben plaatsgehad.

In dat schema zijn de grote islamitische veroveringen (waarin veel dissidente islamkenners niet geloven) weinig anders dan opnieuw zo’n periodieke volksverhuizing vanuit de woestijn, nu onder het vaandel van een nieuwe godsdienst.

Maar in Jemen hoorde Puin over een veel geleidelijker migratiebeweging, niet explosief maar druppelsgewijs. Wat hij bedoelt verduidelijkt hij met prachtige foto’s van het Jemenitische bergland.

Op een ervan is een dorp te zien op een bergtop, drie duizend meter hoog, ommuurd.

„Vijftig kilometer verderop is het eerste buurdorp”, grinnikt Puin. Hij wijst op een waslijn: „Die wasknijpers heb ik geďntroduceerd.” Het is een voorbeeld van hoe intensief hij met de bevolking omging. Juist daardoor kreeg hij unieke inlichtingen.

In veel landen raken bergdorpen ontvolkt, in Jemen niet. Hoe hoger je woont, hoe beter, want daar valt regen en zetelt van oudsher de macht.

Ook nu nog zijn bergtoppen als woonplaats geliefd, want daar groeit de beste kwaliteit van de softdrug qat , waaraan heel Jemen is verslingerd. Qat kauwen op drieduizend meter hoogte, vaak boven de wolken, mooier kan niet.

Het klimaat verandert ook in Jemen. In nog niet zo oude tijden hadden de moessons, die regen brachten, een ritme waarbij hij, grofweg, zes jaren wel viel en dan weer zes jaren niet.

Zonder moesson was er onvoldoende water en moesten er mensen vertrekken. Watergebrek had verbitterde verdrijvingsoorlogen kunnen uitlokken tussen de verschillende stammen maar die hadden een methode om dat te voorkomen.

Het klassensysteem bood uitkomst, aan de onderkant van de berg leefde de laagste klasse. Mensen daar kregen van de topbewoners geen water en moesten dus weg. Maar er was wel een sociale maatregel.

Op hun tocht, vaak naar het noorden maar ook wel naar Afrika, kwamen ze door gebied van andere stammen. Daar kregen ze van de plaatselijke bergtopbewoners weer bevoorrading om verder te kunnen. Ze zullen ook wel tijdelijke ’hidjra-bescherming’ hebben genoten.

Via dat systeem kwam er een min of meer ordelijke migratiebeweging op gang, waaraan pas in de moderne tijd met zijn anders georganiseerde staten een einde is gekomen.

Sporen ervan overleven nog in stamverwantschap tussen mensen in alle uithoeken van de Arabische wereld en clans in Jemen. Zoals de Hasaniya, in de door Marokko ingelijfde westelijke Sahara. Ook hun oorsprong ligt in Jemen.

Puin botste dus eerst op een typisch zuid-Arabische betekenis van ’hidjra’: ’onschendbaarheid’. Daarna vond hij de relatie met de nu gangbare betekenis van emigratie. Misschien heeft hij daarmee ook een tip van de sluier opgelicht over het begrip ’moehaadjiroen’ in de Koran.

Dat woord (van dezelfde wortel als hidjra) staat vaak in combinatie met ’gelovigen’. Christelijke bronnen uit de begintijd van de islam hebben het over mahgraye, een Aramees woord dat verwant is aan moehaadjiroen. De mahgraye zijn in die beschrijvingen een soort ’woestijnmigranten’ (zie vorige aflevering).

Moehaadjiroen betekent in modern Arabisch ’migranten’. Het heeft ook een specifiek religieuze betekenis: metgezellen van Mohammed op zijn ’hidjra’ van Mekka naar Medina.

De religieuze betekenis is waarschijnlijk van later datum en is niet automatisch van toepassing op de ’moehaadjiroen’ in de Koran want daarin komt Mohammeds tocht naar Medina niet voor.

Misschien klinkt er in het woord ’moehaadjiroen’ in de Koran nog wel iets door van het door Puin beschreven migratiemechaniek, de geordende uitstoting van mensen naar de steppe.

Het laatste woord is nog lang niet gesproken maar wel is deze exercitie weer een voorbeeld van hoe vruchtbaar de vragen van dissidente islamkenners zijn. Hun theorieën leveren, of ze kloppen of niet, in elk geval aanzetten voor een samenhangend onderzoeksprogramma.

Archeologie, bestudering van Arabische dialecten en Aramees, oude munten, koranhandschriften, volksgewoonten en folklore, dat alles zal, toegepast op de oudste islam, bergen kennis opleveren, terwijl klakkeloze navolging van moslimorthodoxie weinig nieuwe inzichten belooft.


Trouw, 01-03-2007