PDA

Bekijk de volledige versie : Als een detective op zoek naar oer-koran


Barst
9th November 2007, 01:52
Als een detective op zoek naar oer-koran


Dissidente islamologen stellen spectaculaire vragen bij het traditionele verhaal over de begintijd van de islam. Deel 8 van een serie: een overschrijffout zet Christoph Luxenberg op het spoor van een oer-koran in Aramees schrift.


Een goede archeoloog kan na kundig bodemonderzoek al ongeveer raden wat er in de grond zit voordat het graven begint.

Voor het koranonderzoek door de Duitse taalwetenschapper Christoph Luxenberg geldt iets soortgelijks. Luxenberg denkt, overigens niet als enige, dat de Koran voorlopers heeft gehad. Volgens hem zijn die niet in Arabisch maar in Aramees schrift opgeschreven, in een tijd dat de Arabieren nog geen eigen schrift gebruikten.

Luxenberg komt tot zijn conclusie na grondige analyse van de huidige Koran. Hij heeft zelfs een schrijffout in zo’n Aramese ’proto-koran’ geconstateerd, hoewel nog nooit een Aramees geschreven koranhandschrift is opgedoken.

Zo’n proto-koran zou, als hij nog eens wordt gevonden, een welkome ondersteuning zijn voor Luxenbergs theorieën. Volgens hem zit de huidige Koran vol met Aramese elementen, die latere moslimcommentatoren niet begrepen. Daardoor kwamen zij, en in hun kielzog westerse vertalers, tot een soms orakel-achtige tekstuitleg.

Het is aannemelijk dat zo’n in Aramese letters geschreven voorloper van de Koran, zelfs als de taal ervan in de kern Arabisch is, vol zit met Aramese invloeden. Gezien de status van het Aramees als cultuurtaal lijkt het uitgesloten dat zo’n tekst uit dát gebied en uit die periode geen Aramese taaluitingen bevat.

Het ligt dan voor de hand dat ook de huidige Koran, zoals Luxenberg zegt, nog steeds een belangrijke Aramese dimensie heeft. Voor die conclusie heb je niet eens een feitelijk exemplaar van zo’n oer-koran nodig, het is genoeg dat je kan aantonen, dat die er moet zijn geweest.

Sceptici zeggen dat Luxenberg van een onwaarschijnlijk scenario uitgaat: er zou een Arabisch-Aramese mengtaal zijn geweest, die in een paar eeuwen spoorloos is verdwenen. Zo spoorloos, dat de commentatoren uit de negende eeuw de Koran, die in die mengtaal zou zijn geschreven, voor een flink deel al niet meer begrepen. De critici vragen zich af hoe dat kan.

Nu is die mengtaal niet helemaal weg, want Arabische dialecten zitten nog vol met Aramees.

Toch is misschien de term ’diglossie’ een betere sleutel voor een goed begrip. Diglossie is een taalkundige situatie, die in de wereld veel voorkomt, waarbij er een spreektaal is voor alledaagse onderwerpen en een soms totaal andere schrijftaal, waaruit mensen putten bij abstractere gespreksonderwerpen.

Zulke wisselwerkingen bestaan er bijvoorbeeld in Algerije tussen Frans, hoog-Arabisch, Arabisch dialect en de Berbertaal. Suriname is een ander voorbeeld, mensen daar schakelen per situatie of onderwerp, soms midden in een zin, over van Sranantongo op Nederlands en omgekeerd.

In grote delen van het Midden-Oosten moet er, in de begintijd van de islam, zo’n wisselwerking zijn geweest tussen het gesproken Arabisch en het geschreven Aramees, de cultuurtaal – een oeroude traditie die in de moderne Arabische wereld voortbestaat in de vorm van net zo’n complexe relatie tussen hoog-Arabisch en de spreektaal.

De huidige Koran, zoals Luxenberg die ziet, is een afspiegeling van die situatie. Mocht er ook nog eens een in Aramese letters geschreven oer-koran worden gevonden, dan kan die het inzicht in de wisselwerking, destijds, tussen Arabisch en Aramees vergroten.

Luxenberg heeft dus geen concrete ’Aramese Koran’ in handen, en zal hem, behalve als er een spectaculaire handschriftenvondst wordt gedaan, ook nooit te zien krijgen. Toch denkt hij al wel een overschrijffout erin te hebben gevonden.

Hoe vind je een overschrijffout in een tekst die je niet hebt?

Luxenberg doet zijn ontdekking bij zijn pogingen om de tegeltekst in de Rotskoepel in Jeruzalem te verklaren (zie vorige aflevering). Die tekst bestaat uit een bloemlezing van korangedeelten, alle over Jezus. Centraal daarin staat het begrip ’knecht van God’ (in tegenstelling tot de ’zoon van God’), in het Arabisch abd-Allah (=Abdallah/Abdoellah) als aanduiding van Jezus.

Bij zijn zoektocht naar meer voorbeelden van Jezus/ abd-Allah stuit Luxenberg op koranhoofdstuk 72 vers 20. Zijn vertaling, dwars tegen de heersende opvatting in, komt in het Nederlands op het volgende neer:

...en dat, nadat de knecht van God (Jezus) herrezen was en hem (God) verder aanriep, ze (de mensen) voor hem op knieën vielen en hem bijna als een God vereerden, waarop hij zei: ’ik bid toch uitsluitend tot mijn Heer en erken toch zelf ook geen andere God dan hij?’

Volgens Luxenberg gaat dit vers over Jezus’ opstanding. Zijn aanhangers zijn, zo vertelt het koranvers, zo onder de indruk van dat wonder dat ze hem als een god zien.

Waarna Jezus zegt dat hij alleen tot God bidt, dat hij geen andere goden erkent – en dus ook zelf geen god is, ook al is hij uit de dood opgestaan.

Geen enkele vertaler of oude moslimcommentator kwam ooit op het idee van deze lezing.

Dat ligt deze keer niet aan Arabische woorden die Aramees blijken te zijn. Het verschil zit hem volgens Luxenberg hier in een kopieerfout binnen een eerdere, in Aramese letters geschreven tekst, waarop dit korangedeelte zou zijn gebaseerd.

Andere vertalers komen tot duistere oplossingen, waarin de ’knecht van God’ (die ze soms wel en soms niet als Mohammed aanduiden) door omstanders bijna kapot gedrukt wordt als hij opstaat om te bidden.

De vertalers geven toe dat ook zij het eigenlijk niet begrijpen. De crux zit in het woord (LBD). De Arabische woordstam (LBD) ligt in de betekenissfeer van dringen, drukken, te hoop lopen. De oude islamitische commentatoren en de vertalers lopen daarmee vast in deze context.

Ook Luxenberg kan er niets mee. Maar dat verandert wanneer hij op het idee komt van een overschrijffout, gemaakt door een kopiist van een voorloper in Aramees schrift van de Koran. Aramese letters verschillen van Arabische en daardoor krijg je ook andere verschrijvingen.

In het Aramees zijn er letters, die veel op elkaar lijken. Wetenschappers zijn daarop bedacht, als ze oude Aramese handschriften bestuderen. Een voorbeeld zijn de letters (L) en (E), waarbij (E) staat voor de Semitische keelklank ’ayn’, die zowel in het Aramees als het Arabisch voorkomt.

In het Aramees lijken ze sprekend op elkaar, de L is een gespiegelde cursieve Latijnse L, de Aramese (E) ziet er exact hetzelfde uit, maar de steel is een fractie korter. Aramese kopiisten zagen dat minimale verschil wel eens over het hoofd.

Aan het einde van het Arabische koranvers staat dus tegenwoordig het door niemand goed begrepen woord (LBD).

Luxenberg denkt dat hij hier beet heeft. Dit korangedeelte krijgt namelijk wel een logische betekenis wanneer er niet (LBD) ’dringen’ zou staan maar (EBD), met de betekenis ’dienen’, oftewel hier „als een god behandelen”. Zo komt hij uiteindelijk bij zijn nieuwe vertaling.

In het Arabisch is een verschrijving van (EBD) naar (LBD) uitgesloten vanwege het grote verschil in vorm, maar in het Aramees ligt die dus juist voor de hand.

Luxenberg ziet daarom in deze passage een bewijs voor een eerdere koranversie in Aramees schrift, waarin een kopieerder (EBD) met (LBD) heeft verward.

Het is bijna een detectiveverhaal over de perfecte desinformatie. Want toen de Aramese kopieerfout eenmaal zijn weg naar de Arabische tekst had gevonden, kon hij daarin nauwelijks meer worden opgespoord.

Normaal gesproken zal namelijk geen Arabier of arabist bij (LBD) op het idee komen dat het wel eens (EBD) zou kunnen zijn. Daarvoor verschillen de Arabische (L) en (E) te sterk van elkaar en is er misschien ook te weinig samenwerking tussen specialisten in de betrokken talen.

Als Luxenberg gelijk heeft, is er op deze plaats in de Koran een schaduw te zien van een oer-koran in Aramees schrift.

Nu kun je op basis van één zo’n geval natuurlijk geen harde conclusies trekken. Dat kan pas als Luxenberg meer plaatsen vindt, waar hij met dezelfde analyse duidelijkheid kan verschaffen.

Luxenberg gaf al eerder aan dat hij zoekt naar aanwijzingen voor een Aramese oer-koran. Met zijn analyse in de bundel ’Die dunklen Anfänge’ (zie Trouw-site) laat hij één van de instrumenten zien, die hem ten dienste staan: de valkuilen van het Aramese schrift voor kopiisten.

Het heeft iets ironisch, dat een kennelijk Aramese kopiist, wie weet een monnik, met zijn Aramese verschrijving eeuwenlang de weg tot begrip van een Arabisch korangedeelte heeft versperd.

Maar uitgerekend die fout reikt nu een sleutel aan voor de mogelijke ontsluiering van het geheim van de proto-koran.

Met medewerking van Thomas Milo


Trouw, 05-05-2007