PDA

Bekijk de volledige versie : Ethisch handelen in oorlogstijd


Barst
4th October 2007, 01:19
Ethisch handelen in oorlogstijd

Michael Walzer: lezing over ethiek in oorlogstijd, 5/10 va 15u, Rode Hoed, Amsterdam.


In de discussie over de dilemma’s van de ’rechtvaardige’ oorlog neemt de Amerikaanse politiek filosoof Michael Walzer een middenpositie in. Morgenmiddag houdt de schrijver van ’Just and Unjust Wars’ een lezing in de Amsterdamse Rode Hoed.


’De vernietiging van de Palestijnse natie’. Daar zou het Israël vorig jaar zomer feitelijk om te doen zijn geweest. Althans, als we enkele vooraanstaande Amerikaanse intellectuelen, onder wie filosoof Noam Chomsky, mogen geloven. In een open brief aan verschillende media veroordeelden ze het excessieve geweld van het Israëlische leger tegen Libanon.

Complete onzin, noemde de Amerikaanse politiek filosoof Michael Walzer die aantijging in verschillende interviews. Dat Israël op de woonwijken schoot is geen geheim, maar het deed dat alleen omdat Hezbollah raketinstallaties in scholen, huizen en moskeeën had verstopt. Hezbollah is volgens de filosoof daarom primair verantwoordelijk voor de gevallen burgerslachtoffers.

Het is inmiddels dertig jaar geleden dat Walzer zijn theorie over de rechtvaardige oorlog verwoordde in zijn boek Just and Unjust Wars, dat onlangs in het Nederlands is vertaald. Morgen spreekt hij in de Rode Hoed over ethiek in oorlogstijd. Anders dan pacifisten die de oorlog per definitie als immoreel beschouwen, en realisten die menen dat het in oorlogen draait om het eigenbelang van staten – en dat er daarom geen plaats is voor moraliteit of regels – , neemt Walzer een middenpositie in. Hij bevindt zich daarmee in een lange traditie die teruggaat op Aristoteles. Vragen naar het recht om ten strijde te trekken (ius ad bellum) en de wijze waarop een oorlog rechtvaardig gevoerd kan worden (ius in bello), stelde de Griekse wijsgeer zich in de derde eeuw voor Christus al.

Walzers grondregels lijken eenvoudig. Zo heeft een land volgens Walzer het recht zich te verdedigen tegen aanvallen van buitenaf. En eenmaal in oorlog moeten niet-strijders worden gespaard. Met deze regels als richtsnoer zouden we wellicht eenvoudig oorlogen kunnen beoordelen, maar zo simpel is het volgens Walzer niet. Aan de hand van veel historische voorbeelden nuanceert hij in zijn werken beide stellingen. Zo mag een land volgens Walzer ook tot gevechtshandeling overgaan als een ander land aantoonbaar met een aanval dreigt.

In het publieke debat heeft Walzer duidelijk laten blijken dat de aanval op Irak niet kan worden gerechtvaardigd, omdat er van een duidelijke dreiging geen sprake was. Daarentegen had Israël vorig jaar zomer wél het recht zich te verdedigen tegen de raketten van Hezbollah. „Maar waarop is dit allemaal gebaseerd?”, vraagt de Nijmeegse rechtsfilosoof Thomas Mertens zich af. „Het probleem met Walzer is dat hij naar historische voorbeelden zoekt, die zijn theorie moeten ondersteunen. Bovendien kunnen er vraagtekens worden geplaatst bij zijn beoordeling van de Libanon-oorlog: er bestond helemaal geen dreiging van een aanvalsoorlog. Volgens het officiële Israëlische onderzoeksrapport van de commissie Winograd is het onduidelijk met welk doel Israël de oorlog begon”, aldus Mertens.

De andere rechtvaardigheidsregel zegt dat een land dat militair ingrijpt het aantal burgerslachtoffers moet proberen te beperken. Voor soldaten gaat deze vlieger niet op. Zij mogen, of ze nu een directe bedreiging vormen of niet, in een oorlog worden gedood. Volgens Mertens is dit onderscheid in moreel opzicht helemaal niet zo gemakkelijk vol te houden. Hij noemt een voorbeeld. „Wanneer een overtuigde nazi, die het naziregime gedurende vele jaren in zijn oorlogszuchtige bedoelingen heeft gesteund, in 1941 bij de bombardementen van geallieerden om het leven komt, is dit volgens Walzer een schending van het ’niet-strijders-beginsel’. Maar een geïndoctrineerde, dienstplichtige negentienjarige soldaat die naar het front wordt gestuurd, mag volgens deze doctrine wel zonder meer worden gedood.”

Volgens Desiree Verweij, hoogleraar militaire ethiek, moet je in oorlogen het onderscheid tussen burgers en soldaten wél blijven maken. „Wanneer iemand sympathiseert met een regime, is dat nog geen reden die persoon aan te vallen”, aldus Verweij.

Oorlogsgeweld laat zich weliswaar heel moeilijk beheersen, maar volgens Verweij hebben landen precies daarom de Geneefse conventies ondertekend, die de rechtsregels bepalen in oorlogstijd. „Aan de hand van die criteria kunnen we professionele militairen opleiden, zodat zij in oorlogen verantwoordelijk kunnen handelen”, zegt Verweij. „Meestal houden landen zich toch aan de internationale rechtsregels.”

„Dat klopt”, erkent Mertens, „maar moraliteit speelt bij die beslissing vaak geen rol. Landen houden zich aan de regels, omdat ze bang zijn voor mogelijke represailles van andere landen ten aanzien van hun eigen burgers of van hun soldaten in een eventuele krijgsgevangenschap.”

Mertens plaatst grote vraagtekens bij het algemene idee van een rechtvaardige oorlog. „De theorie van de rechtvaardige oorlog wordt vaak misbruikt om militair ingrijpen te rechtvaardigen”, zegt Mertens. „Rechtvaardigheidscriteria worden gepresenteerd als abstracte grootheden, maar zijn kneedbaar aan de hand van eigen politieke voorkeuren.”

Mertens verwijst naar Immanuel Kant, die in Zum ewigen Frieden (1795) ook geen spaan heel laat van de vermeende relatie tussen oorlog en rechtvaardigheid. Zo schrijft Kant: „Want nog altijd worden Hugo Grotius, Pufendorp, Vattel en anderen plichtsgetrouw ter rechtvaardiging van een oorlogsaanval aangehaald, zonder één voorbeeld van een staat die ooit ertoe zou zijn gebracht af te zien van zijn voornemen, op grond van argumenten die onderbouwd waren met verklaringen van zulke belangrijke mannen.”

Mertens: „Praten over rechtvaardige oorlogen klinkt dus wel mooi, maar Kant kan geen voorbeeld verzinnen van een land dat omwille van deze argumenten afziet van oorlogsvoering.”

Verweij is het hartgrondig oneens met Mertens’ opvatting: „Dat er in Nederland mensen de wet overtreden, wil toch ook niet zeggen dat we geen wetten meer maken? Soms is het moreel gerechtvaardigd oorlogen te voeren. Dan zul je dus ook moeten nadenken over de ethische dilemma’s die iedere oorlog met zich meebrengt. Wij verwachten als samenleving, terecht, dat professionele militairen, die in dit soort dilemma’s beslissingen moeten nemen, dat op een moreel verantwoorde wijze doen. En dat verwachten wij, ook terecht, van onze politici. De criteria voor moreel verantwoord handelen vind je in de traditie van de rechtvaardige oorlog en in de Conventies van het humanitair oorlogsrecht.”

Mertens staat dichtbij Kants idee van de praktische rede: er behoort geen oorlog te zijn. Maar is dit niet een naïef pacifistisch idee? Zouden we niet beter toch de rechtvaardigheidsregels bij de hand kunnen nemen en er in oorlogstijd het beste van proberen te maken? Mertens: ,,Ik zou positiever over theorieën van de rechtvaardige oorlog denken als ik de overtuiging had dat ze het aantal oorlogen zouden kunnen terugdringen.”


Trouw, 04-10-2007