PDA

Bekijk de volledige versie : Doorstroming naar Hoger Onderwijs loopt fout


Barst
1st October 2007, 23:07
Verlangen naar droog water


Het gaat mis met de doorstroming van het secundair naar het hoger onderwijs, vindt Marc Verminck . Het beleid stimuleert leerlingen uit technisch en beroepsonderwijs steeds meer om hoger onderwijs te volgen. Tegelijk is dat hoger onderwijs steeds meer gericht op de betere student. 'Waarom houdt men niet een meer realistisch discours over de slaagkansen in het hoger onderwijs?'


Frank Thevissen (VUB) legt de vinger op de wonde van de huidige onderwijspolitiek voor het hoger onderwijs (DS 27 september). Sinds geruime tijd stel je vast dat steeds meer studenten hun examens of evaluaties uitstellen; dat steeds meer studenten op grond van een 'onvoldoende' naar een volgende zittijd verwezen worden; dat steeds meer studenten een aanzienlijke studielast opbouwen; dat steeds meer studenten vroegtijdig afhaken; dat steeds meer examens en evaluaties door de studenten minder ernstig lijken genomen te worden.

Ook sinds geruime tijd is het bon ton te zeggen dat het hoger onderwijs voor iedereen bereikbaar zou moeten zijn. Almaar meer afgestudeerden secundair onderwijs kiezen dan ook voor een opleiding in het hoger onderwijs. Dat dit voor leerlingen van het Algemeen Secundair Onderwijs (ASO) al heel lang een logische keuze is, is evident, aangezien de studierichtingen in het ASO daarop gericht zijn. Veel minder evident is dat voor leerlingen uit de meeste richtingen van het Technisch Secundair Onderwijs (TSO) en zeker voor leerlingen van het Beroepssecundair Onderwijs (BSO). In de meeste technische richtingen, maar zeker in alle beroepsrichtingen, worden leerlingen helemaal niet op het hoger onderwijs voorbereid worden, wat gezien de aard en de doelstelling van dat soort onderwijs (het aanleren van een beroep of ambacht waarmee je onmiddellijk aan de slag kunt) ook overbodig is.

Nochtans stel je vast dat hoe langer hoe meer leerlingen van het TSO én van het BSO zich in het hoger onderwijs inschrijven, ook voor de academische richtingen. De huidige forse stijging van het aantal inschrijvingen in het hoger onderwijs is aan de instroom van leerlingen uit TSO én BSO te wijten (DS 21 september).

Het behoeft geen verdere uitleg dat de meeste van die studenten het vervolgens slecht doen en 'haperen'. Zaak is evenwel dat deze analyse nauwelijks gehoord wordt, want ze wordt overstemd door de in de samenleving in zwang zijnde ideologische tendens 'iedereen in het hoger onderwijs (minstens) te laten beginnen'. Vanuit het hoger onderwijs zélf wordt erover gezwegen wegens de strijd om de studentenaantallen en de financiën. Niet enkel tv-stations, ook hogescholen en universiteiten, zijn, onder maatschappelijke en politieke druk, met (kijk)cijfers bezig.

Het Vlaamse onderwijsbeleid is op het vlak van postsecundaire (onderwijs)uitwegen eigenlijk zeer dubbelzinnig. Enerzijds wil het - terecht - een lans breken voor de promotie van het BSO en TSO door leerlingen uit deze richtingen te stimuleren om na hun secundaire studies daadwerkelijk voor een ambachtelijk of technisch beroep te kiezen. Dat die stimulans er gekomen is, wijst erop dat die keuze kennelijk niet meer voor de hand ligt. Anderzijds wordt het hoger onderwijs vanuit het beleid voortdurend gestimuleerd om zich te richten op groepen die in het hoger onderwijs weinig aan bod kwamen in verhouding tot hun maatschappelijk aandeel. Zo wil de overheid dat tegen 2010 ruim vijftig procent van de generatie onder de dertig een diploma hoger onderwijs behaalt, en gaat er van het zogeheten 'gelijkekansenbeleid' een krachtige impuls uit om het hoger onderwijs voor iedereen aantrekkelijker en beschikbaarder te maken.

Dat de overheid bepaalde achtergestelde groepen (allochtonen, mensen met een functiestoornis, werkstudenten) meer kansen wil bieden, is op zich lovenswaardig. Maar tegelijk wordt vanuit het onderwijsbeleid ternauwernood duidelijk gemaakt dat hoger onderwijs hoegenaamd niet voor iedereen weggelegd is (en dus ook niet voor alle leden van zogeheten kansarme of achtergestelde groepen), en dat deze gedachte heus niet met sociale discriminatie of achterstelling te maken heeft. Dus, omgekeerd, en van tweeën een: waarom wordt tegelijk met de terechte promotie van het TSO en het BSO niet ook duidelijkheid verschaft over de eigenlijk zeer beperkte toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor zeer veel leerlingen uit het TSO en BSO (op grond van ontoereikende intellectuele capaciteiten, dito startcompetenties, dito studievaardigheden)? Waarom wordt met het beleid van promotie van het aloude vakmanschap niet ook een beleid van realistische ontmoediging of afrading gevoerd?

Het onderwijsbeleid eist vanuit de 'democratiseringsgedachte' van het hoger onderwijs intensieve(re) 'coaching' van de studenten (studiebegeleiding en studieloopbaanbegeleiding), flexibilisering, grotere studentenaantallen. Tegelijk eist het beleid ook dat (vooral) het academisch hoger onderwijs het zogeheten 'hoge niveau van ons onderwijs' constant bewaakt en gedurig verhoogt. Op zich is dat laatste uiteraard niet verkeerd, maar het is in het licht van het bovenstaande wel paradoxaal en komt neer op zoiets als het wensen van 'droog water': je kunt niet eisen dat aan de kwaliteit niet geraakt wordt en dat de kwaliteit almaar verhoogt, als je tegelijk de toegang tot het hoger onderwijs voor iedereen stimuleert. Bovendien wordt het hoger onderwijs in de toekomst door de outputfinanciering bestraft voor de kwakkelende prestaties van de studenten.

Vanuit het hoger onderwijs vraagt men zich 'in alle stilte' af of men om financiële redenen dan niet meer studenten zal moeten laten slagen. Geenszins, klinkt het aan beleidszijde: de kwaliteit moet opgetild worden. Dus toch het verlangen naar droog water?

Wat je thans hier en daar onder docenten hoort, is: 'We moeten het nu eenmaal doen met de studenten die we binnenkrijgen'. Tja, uiteraard, maar wat doe je er dan mee? Wat te doen met ondertussen zoveel studenten die niet of nauwelijks tot academisch onderwijs in staat zijn, die vroegtijdig afhaken, studenten die voor de vierde of zelfs zesde keer tevergeefs dezelfde examens afleggen of hun incompetentie maskeren door cumulatie van niet behaalde credits? Conclusie vanuit het beleid: intensieve(re) studiebegeleiding.

Sinds enige jaren is in het hoger onderwijs, in het kader van de zogeheten 'flexibilisering', het creditsysteem ingevoerd ter vervanging van het klassieke jaarsysteem. Het valt niet te betwisten dat dit 'flexibele' systeem voor de student aanzienlijk positieve wijzingen met zich heeft meegebracht. Het creditsysteem biedt de student meer vrijheid, meer keuzemogelijkheden, meer studiecomfort. Die voordelen vallen niet te onderschatten, vooral voor de verstandige, competente en hardwerkende student. Maar voor nogal wat zwakkere studenten is dat niet het geval. Zwakke studenten raken compleet verweesd.

Tegenover de opgesomde voordelen staat immers meer dan ooit het gewicht van de persoonlijke verantwoordelijkheid van de student. Ook dat valt zeker niet te onderschatten. De student staat meer dan ooit 'alleen' voor zijn studies. Hij wordt hoe langer hoe minder gedragen door een gemeenschappelijk (solidair) studiejaar (jaar- of klasgenoten). De positieve, ondersteunende sociale controle gaat daardoor verloren. Velen lopen rond als in een labyrint, zien tussen de bomen het bos niet meer, kunnen zichzelf door de geboden vrijheden en mogelijkheden niet voldoende inschatten, kiezen verkeerd, gaan aarzelend door hun studies.

Kortom, het onderwijslandschap is sinds geruime tijd gewijzigd. Je zou dan ook mogen verwachten dat er in het secundair onderwijs een meer realistisch discours over de kansen tot slagen in het hoger onderwijs wordt gehouden. Een meer realistische instroompolitiek is dringend gewenst, maar wordt vanuit diverse hoeken en om diverse redenen tegengewerkt en/of onmogelijk gemaakt. Eerlijke 'gelijke kansen' bied je, als je optimaal middelen inzet overeenkomstig iemands capaciteiten, niet als je die capaciteiten veronachtzaamt.

Minister Frank Vandenbroucke stelt hardnekkig zijn 'open' onderwijspolitiek voor als een zegen voor de huidige jongerengeneratie. Het vermoeden is groot dat die politiek tot onoverkomelijke anomalieën zal leiden. Ondertussen torst het (academisch) hoger onderwijs de immense last van een nieuwe maatschappelijke en onderwijspolitieke ideologie.

Marc Verminck doceert filosofie aan de Hogeschool Sint-Lukas Brussel. Hij schreef dit artikel in eigen naam.


DS, 01-10-2007