PDA

Bekijk de volledige versie : 'Onderwijs is een basisrecht, een diploma niet'


Barst
27th September 2007, 18:07
Een bank vooruit met wat hulp van de advocaat


Stimuleert het gelijkekansenbeleid in het Vlaamse hoger onderwijs ongelijkheid en kwaliteitsdaling? FRANK THEVISSEN vreest van wel: 'Het gelijkekansenbeleid kan op termijn ongelijkheid in de hand werken door de ontwaarding van de diploma's.'


Aan de universiteiten werd deze week een gloednieuw academiejaar ingezet. Het steekt voor het eerst in een integraal bachelor-master-jasje. Nieuwe decreten zoals het financieringsdecreet zetten de bakens uit voor het toekomstige onderwijslandschap, zijn structuur en zijn kwaliteit. De beleidsteksten en het debat over de hervorming van het onderwijs bruisen daarbij al enkele jaren van 'diversiteit' en 'gelijke kansen'. Het gelijkekansenverhaal is zelfs in relatief korte tijd uitgegroeid tot het met voorsprong meest populaire trendbegrip, dat de actuele visie op onderwijs onderstreept.

Prima toch, al verraadt het constant hameren op 'gelijke kansen' en 'diversiteit' - twee evidenties die evenwel vanuit het politieke bedrijf werden gepromoveerd tot speerpunten van het onderwijsbeleid - tegelijkertijd bloedarmoede en een vernauwing in onderwijsvisie.

Minister Frank Vandenbroucke stut zijn beleid evenwel met een onwrikbare logica en maakt zich daarbij sterk dat het de massificatie van het hoger onderwijs en onderwijskwaliteit probleemloos met elkaar verzoent, althans retorisch.

De basismechaniek klinkt kinderlijk eenvoudig: doel van het beleid is om meer mensen te laten participeren aan het hoger onderwijs en meer personen aan een diploma hoger onderwijs te helpen. Een belangrijke hefboom tot de realisatie van dat beleid is de financiering, die in belangrijke mate steunt op het aantal afgeleverde diploma's. Naarmate instellingen erin slagen om aan meer studenten een diploma te overhandigen, worden zij daarvoor dus beter financieel beloond, lees: gesubsidieerd.


Handig en sluw

Minister Vandenbroucke maakt zich sterk dat deze doelstelling kan gerealiseerd worden zonder kwaliteitsnivellering. Maar precies dat laatste is de achilleshiel van zijn beleid, al heeft de onderwijsminister op dit punt systematisch een oneliner klaar die zijn redenering statig overeind houdt: 'Een prof die zijn kwaliteit afmeet aan het aantal studenten dat hij “buist,, zo stelt hij onomwonden, 'is een slechte prof.'

Die uitspraak is niet zomaar een retorische handigheid. Er schuilt in deze redenering ook een psychologische sluwheid waarmee de minister zowat elke kritiek op zijn beleid in de kiem probeert te smoren. Betrokkenen die het beleid bekritiseren, veroordelen zichzelf immers automatisch tot het kamp van de slechte proffen. Overigens is het omgekeerde evenmin waar: iemand die zijn studenten op grote schaal laat slagen, levert daarmee nog niet noodzakelijk het bewijs dat hij wel een goede professor is.

Bovendien suggereert de minister dat er op het vlak van het niet-slagen significante structurele problemen zouden bestaan aan onze universiteiten. De kwarteeuw die ik als student, assistent en later als docent aan de universiteit heb doorgebracht, ben ik zelden of nooit collega-professoren tegengekomen die enige arbeidsvreugde schepten in het legendarische 'buizen' van studenten. Door de bank genomen is het tegendeel waar. Overigens valt in het debat op hoezeer de onderwijsminister het aandeel van de professoren in niet-slagen van studenten overschat. De notie 'doen slagen' duikt in dat verband dan ook net iets te vaak op in interviews met de minister. Doorgaans is 'niet-slagen' iets wat je als onderwijsverantwoordelijke voornamelijk constateert, het is geen banvloek die je als docent eigenhandig over een student uitspreekt.


Geklemd en gepaaid

In de redenering van Vandenbroucke ligt de verantwoordelijkheid voor het slagen van de student nogal eenzijdig bij de docenten: 'De lat moet hoog liggen, we moeten alleen meer studenten erover helpen', zo klinkt het verraderlijk eenvoudig. Daarbij worden professoren geklemd tussen de politieke doelstellingen (meer gediplomeerden), de financiële logica van de instelling (hoe meer afgeleverde diploma's, hoe meer subsidies) en de pragmatische logica van allerhande doelgroepen die uiteindelijk maar al te graag een diploma willen behalen (gelijke kansen). Daarmee zijn potentieel alle ingrediënten aanwezig om - desnoods via kwaliteitsnivellering - zowel de politiek, de instelling, de docenten als de studenten te paaien: de politiek realiseert z'n beleidsdoelstellingen en in ruil rijft de instelling subsidies binnen, stellen docenten hun promoties veilig en behalen studenten hun diploma. Vandaar wellicht ook het grote taboe dat op het kwaliteitsdebat berust.

In de logica van Vandenbroucke houden deze verschillende krachten - politiek, instellingen, professoren en studenten - elkaar harmonisch in evenwicht en worden, dankzij de gemoedelijke druk op de instellingen en het onderwijzend personeel, de kwantitatieve doelstellingen van het onderwijsbeleid op termijn geruisloos gerealiseerd. Maar de prangende vraag blijft wat op termijn de gevolgen zullen zijn voor de kwaliteitsmaatstaven en de waarde van de diploma's van een beleid dat aan zoveel mogelijk mensen een hoger diploma wil uitreiken.


Geëvalueerd en geslaagd

Door nogal eenzijdig de nadruk te leggen op het gelijkekansenverhaal en het daaraan gekoppelde stimulerend beleid, zijn er immers talloze tekenen dat de concrete invulling van het nobele en politiek correcte begrip 'gelijke kansen' op sommige plekken van de onderwijswerkvloer dreigt te verwateren tot een cultuur van het 'recht op een diploma'. Het lijkt me evident dat een student het recht heeft op gelijke kansen, maar het behalen van een diploma lijkt me - behalve een zaak van coaching - toch voornamelijk een kwestie van competentie, training en inspanning en dus responsabilisering, niet alleen van wie evalueert, maar met name van wie geëvalueerd wordt. Voor dat laatste is er bijzonder weinig aandacht in de het beleid van de onderwijsminister.

Het gevolg is dat de onderwijshervorming een nieuwe bedrijfscultuur heeft geschapen met sterk formalistische trekjes, waarbij professoren meer dan ooit de druk voelen om tegemoet te komen aan de stilzwijgende verwachting studenten te 'doen slagen'. Je merkt dat zeer duidelijk aan het aantal interne en externe procedures, aangetekende brieven en sedert kort ook advocaten die blijkbaar een nieuwe markt hebben aangeboord, door onvoldoendes te contesteren op basis van een nogal dubieuze interpretaties van het gelijkekansenbegrip. Het zijn tekenen die wijzen op een plotselinge ommezwaai in de onderwijscultuur, iets waar uitgerekend minister Vandenbroucke naar eigen zeggen werk van wou maken. Alleszins dreigt de formalistische, kwantitatieve logica van de onderwijsminister een ongezonder cultuur te voeden, die onderwijsinstellingen kunnen missen als kiespijn.

Er moet dan ook met de grootste zorg over gewaakt worden dat een diploma structureel niet afglijdt naar een sociaal certificaat in plaats van een bekwaamheidsbewijs waarmee hij of zij zich onderscheidt van anderen: gelijke kansen is immers geen synoniem voor 'gelijkheid' of 'nivellering'. Een mogelijk gevolg zou bovendien kunnen zijn dat het gelijkekansenbeleid op termijn meer ongelijkheid in de hand werkt doordat de ontwaarding van de diploma's studenten zal dwingen zich bijkomend te profileren op basis van bijvoorbeeld prestigieuze buitenlandse diploma's of dure private opleidingen.

Gelijke kansen dienen om gegrepen te worden: dat laatste lijkt me in hoofdzaak de verantwoordelijkheid van wie een diploma wenst te behalen. Het beleid zou daar het best nadrukkelijk rekening mee houden.

Frank Thevissen is hoofddocent bedrijfscommunicatie en politieke marketing, verbonden aan de vakgroep communicatiewetenschappen van de Vrije Universiteit Brussel.


DS, 27-09-2007