PDA

Bekijk de volledige versie : Van Spanje tot de Indus


Barst
10th March 2007, 00:34
Van Spanje tot de Indus


In de zevende eeuw kwam in relatief korte tijd een gigantisch islamitisch rijk tot stand. Het strekte zich uit van de Atlantische Oceaan tot de Indusrivier. De dynamiek van die expansie steunde op een efficiënte staatsorganisatie en een krachtige ideologie, de islam. En op het talent om rivaliserende stammen te verenigen.


AL bij de profeet Mohammed raakten politiek en godsdienst nauw met elkaar verstrengeld. Toen hij in het begin van de zevende eeuw religieuze volgelingen rond zich begon te verzamelen, kwam hij meteen in conflict met de traditionele machthebbers in zijn geboortestad Mekka. Zij zagen in het monotheïsme dat hij predikte, een te duchten concurrent voor de heersende, traditionele godencultussen rond de Kaäba, het centrale heiligdom van de stad.

Maar het waren niet zozeer de commerciële opbrengsten van de pelgrimages naar Mekka of de lokale handel die op het spel stonden. De islam omvatte tegelijk een politiek programma.

Tot dan toe was het Arabische schiereiland bevolkt door stammen die relatief geïsoleerd leefden en in permanente, onderlinge concurrentie om de lokale macht waren verwikkeld. Hun erediensten aanbaden godheden die nauw verbonden bleven met natuurlijke verschijnselen, zoals de regen of de vruchtbaarheid. Van de goden moesten gunsten worden afgesmeekt, maar verder hadden ze weinig met spiritualiteit of transcendentie te maken.

Dat lag helemaal anders met de God van Mohammed. Allah was een hogere macht die alle tribale godheden overklaste. Daarom hield de islam tegelijk een visie op een wereldse eenheid in, die grondig afweek van de traditionele, tribale dimensie.

De nieuwe godsdienst creëerde een umma (gemeenschap) die alle Arabieren verenigde. In zijn politieke dimensie hield de islam al een begin van staatsvorming in, een gecentraliseerd belastingsysteem inbegrepen. Zo was de religie al van bij het prille begin nauw verweven met de politiek.

Bij politiek hoort macht en dus machtsuitbreiding. Dat laatste nam al snel de vorm aan van militaire veroveringen. De drang daartoe was mee ingegeven door de als provocatief ervaren bemoeienissen vanuit het Byzantijnse imperium en het Sassanidische rijk in Perzië. De islam bood de Arabieren een ideologie waarmee ze zich militair tegen dit imperialisme konden verzetten. Nadat een islamitische staat de Arabische stammen had verenigd, volgde haast vanzelf de verovering van de Byzantijnse en Perzische territoria.

Die veroveringsstrategie vond een vruchtbare voedingsbodem in de tradities van de Arabische stammen. Zij leverden huurlingenlegers die, zoals toen gebruikelijk was, geen soldij ontvingen. De militaire veroveringen gingen dan ook gepaard met uitvoerige plunderingen. Het was de enige manier waarop de soldaten in hun levensonderhoud konden voorzien en de hoop op materieel gewin verschafte de strijdvaardigheid een extra stimulans.

Het was overigens geen economische crisis of overbevolking die zoveel Arabieren ertoe bracht om zich in de veroverde gebieden en in de garnizoensteden te gaan vestigen. Het kwam vooral doordat de staat zich al voldoende had ontwikkeld om zijn personeel daar een inkomen te kunnen garanderen.

Blijft nog de vraag waarom de Arabische veroveringen zo snel op zo'n groot succes uitdraaiden. Minder dan een eeuw nadat Mohammed de goddelijke openbaringen had aanhoord, strekte het islamitische rijk zich al uit van Spanje in het westen tot de Indus in het oosten, met door handelaars gevestigde religieuze kernen nog verderop, in China en Maleisië. Dat rijk bereikte in het westen pas zijn limiet toen Karel Martel en de Franken in 732 zijn opmars in Europa stuitten bij de slag van Poitiers.

Toch zag de islam zich bij zijn snelle expansie niet zozeer als een militaire veroveraar, dan wel als een bevrijder. Hij gaf dan ook amper blijk van bekeringsijver en legde een grote tolerantie aan de dag tegenover wie een andere monotheïstische godsdienst beleed, de joden en de christenen. De moslims voelden zich uitdrukkelijk met hen verwant, aangezien ze een gemeenschappelijke religieuze voorgeschiedenis deelden.

Het geheim van de succesrijke islamitische expansie lag ongetwijfeld in de verwevenheid van twee krachtige nieuwigheden: een efficiënte staatsorganisatie en een mobiliserende ideologie.

Beide werden gedragen door een nieuwe elite die blijk gaf van een grote ijver om de goddelijke wil uit te voeren en die in de succesrijke expansie ook een manier zag om zichzelf te legitimeren. Die combinatie van staatsvorming en ideologie maakte eerst een einde aan de Arabische verdeeldheid en versnippering, en kon vervolgens een dynamiek losweken die alle energie op de territoriale uitbreiding richtte. Dat interne verdeeldheid zowel het Byzantijnse als het Perzische rijk had verzwakt, was een welgekomen bijkomstigheid.

Dat onder Mohammeds opvolgers (kaliefen) al meteen een hevige concurrentiestrijd om de macht uitbrak, belette niet dat de islamitische staat overeind bleef. Die staat en zijn dragende ideologie toonden zich krachtig genoeg om de verdeeldheid binnen de leidende elite te overleven.

Wat op langere termijn niet standhield, was de Arabische eenheid waarmee het allemaal was begonnen. Die eenheid desintegreerde en de reële macht kwam te liggen bij de sultans, lokale militaire bevelhebbers. Dat gebeurde wellicht omdat de elite, zeker nadat ze wegtrok uit Medina en het kalifaat eerst in Damascus (661) en later in Bagdad (750) vestigde, uit het oog verloor hoe belangrijk het was om alle Arabische stammen bij het bestuur en het leger te betrekken.

Wat evenwel niet verloren ging, was de religieuze, culturele en ideologische band van de islam die de drijvende kracht achter de brede expansie was geweest. Tot op de dag van vandaag houdt die band stand.


DS, 06-03-2007 (Marc Reynebeau)