PDA

Bekijk de volledige versie : Klasgrootte niet het belangrijkste


Barst
29th January 2007, 15:13
Klasgrootte niet het belangrijkste


Er bestaat geen aanbeveling over hoeveel leerlingen een klas precies moet tellen. Leerkrachten verkiezen zelf klassen tussen de tien en twintig leerlingen. Experts zeggen: ,,Niet het aantal telt, wel de manier waarop je lesgeeft.''


HOEVEEL leerlingen telt uw ideale klas? Die vraag stelden we vorige week op onze website. Er waren zes antwoordmogelijkheden: tussen een en vijf leerlingen, tussen zes en tien, en zo verder tot de hoogste categorie: 26 tot 30 leerlingen.

Opvallend genoeg waren niet de kleinste klassen het meest populair in deze poll. Uit de ruim duizend antwoorden bleek dat de ideale klasgrootte tussen de tien en twintig leerlingen ligt. Vier op de tien deelnemers verkozen een klas waarin elf tot vijftien leerlingen zitten. 45 procent stemde voor de klas met zestien tot twintig leerlingen.

In Het Scholenrapport maakte de onderwijsinspectie bijna geen enkele opmerking over de grootte van de klassen. Een rondvraag leert dat daarover bitter weinig problemen worden gemeld.

Ook in de internationale vergelijking komen de Vlaamse scholen als zeer gemiddeld naar voren. De kleuterklassen tellen gemiddeld zeventien kinderen, de klassen in de lagere school zo'n dertien leerlingen. In het secundair onderwijs staan er tegenover iedere leerkracht 10,3 leerlingen.

Het lager onderwijs zit daarmee op het gemiddelde van de Oeso-landen, de kleuterklassen tellen meer kinderen dan gemiddeld.

Een doorsneeklas in een Vlaamse middelbare school is kleiner dan het gemiddelde. Een blik op de studierichtingen in het secundair onderwijs leert dat dat geen verrassing is. De waaier aan specialisaties is zeer groot. Er is om te beginnen een opsplitsing tussen algemeen, technisch, beroeps- en kunstonderwijs (ASO, TSO, BSO, KSO). Die onderwijsvormen zijn op hun beurt opgesplitst in studierichtingen. In het ASO zijn er 25 richtingen. Het TSO en het BSO hebben elk meer dan honderd studierichtingen. En het KSO telt er achttien.

Die studierichtingen zijn nog eens verdeeld over zes leerjaren. Daardoor wordt de matrix redelijk verfijnd. Hoe hoger in het secundair onderwijs, hoe meer specialisaties.

De concurrentie tussen scholen wakkert de onderverdeling nog eens aan. Een richting Latijn-Grieks is bijvoorbeeld goed voor het prestige van de school. Dan wordt die opleiding in stand gehouden, ook al heeft de naburige school eenzelfde richting Latijn-Grieks. Efficiënt is dat niet echt, maar het leidt wel tot kleinere klassen.

De klasgrootte is een druk besproken onderwerp, maar de invloed ervan mag niet worden overschat. Want belangrijker is de manier waarop leerkrachten met die grootte omgaan. Een Duits onderzoek van twee jaar geleden schetste dat uitgangspunt treffend. De pedagoge Grit Arnhold stelde vast dat het niet uitmaakt of de klasgroep klein of groot is wanneer de leraar eenzelfde methode toepast. Als de leerkracht vooraan in de klas zijn lesje opdreunt, dan maakt het voor de leerlingen niet uit of er twintig dan wel 27 leerlingen naast hem zitten. Kleinere klasgroepen lenen zich tot meer individuele lesmethoden, maar dan moet de leraar die wel toepassen. Vandaar de conclusie van Arnhold: ,,Over het algemeen laten leerkrachten de kansen die kleinere klasgroepen bieden, onbenut liggen.''

De Leuvense onderwijskundige Els Gadeyne bevestigt de Duitse studie. ,,Als de leraar niet differentieert, dan maakt het geen verschil hoeveel leerlingen er in de klas zijn.''

Volgens haar heeft de klasgrootte alleen een invloed wanneer er extreem veel leerlingen zijn. ,,In overdreven grote klassen zal er een negatieve invloed op het onderwijs zijn'', zegt Gadeyne. ,,Omgekeerd is de positieve invloed van heel kleine klassen minder uitgesproken. Daarbij is het belangrijker hoe de leerkracht daarmee omgaat.''

Haar Antwerpse collega Peter Van Petegem is het daarmee eens. ,,Veel hangt ook af van het soort vak'', zegt hij. ,,Zo is in een werkplaats of laboratorium de begeleiding bij voorkeur net iets intensiever.''

Van Petegem ziet op dat vlak interessante dingen gebeuren in de open leercentra. In die lokalen kunnen leerlingen op de computer of op papier op hun eigen tempo leerstof verwerken. Leerkrachten blijven wel in de buurt.


DS, 29-01-2007