PDA

Bekijk de volledige versie : De Johannesburgziekte


Barst
13th January 2007, 16:15
De Johannesburgziekte

door Fred de Vries


Nadat hij door vijf zwarte mannen in een park in Johannesburg is overvallen, worstelt journalist Fred de Vries met slapeloze nachten en heftige hartkloppingen. Volgens zijn huisarts lijdt hij aan de ’Johannesburgziekte’. „De angst voor de lugubere zwarte man die zijn deel komt opeisen zit hier diep verankerd in het onderbewuste. Hij is als een long, zet uit en krimpt in, maar raakt nooit helemaal leeg.”


Het liep tegen zonsondergang. Om af te koelen van het joggen, liepen we nog een rondje om de plas. Twee zwarte jongens passeerden ons op een stil, door bomen beschut stukje. Wij groetten hen. Zij draaiden zich om. Een van hen haalde een pistool tevoorschijn. Ik keek achterom. Daar stonden nog drie jongens, van wie er een dreigend een mes omhooghield. „Portemonnee!”, schreeuwden ze. „Mobieltje!” Handen betastten ons. „We hebben niks! We waren aan het joggen!”, schreeuwde ik zo hard ik kon, in de hoop dat de mensen met honden in de verte het zouden horen. Uiteindelijk draaiden de vijf zich om. „Sharp, bye”, zei de aanvoerder, alsof het een toevallige ontmoeting betrof.

In eerste instantie was ik koel onder het voorval. Shit happens. Je bent nu eenmaal in Zuid-Afrika, waar volgens de statistieken zes procent van de bevolking direct te maken krijgt met gewelddadige misdaad. In Johannesburg ligt dat cijfer vele malen hoger. Een steekproef onder studenten van de Universiteit van Witwatersrand wees uit dat maar liefst zeventig procent van de ondervraagden direct of indirect slachtoffer was geweest van zware misdaad.

Wij waren er ongeschonden vanaf gekomen. Niks kwijt, niet verkracht, niet mishandeld. Toch belden we de politie, al was het maar om het gevaar in het park te melden. De twee agenten die aan de deur kwamen vroegen: „Wat wilt u eigenlijk dat we doen? U bent niks kwijt en niet mishandeld.”

Maar ik was wel iets kwijt: mijn gevoel van veiligheid, mijn zelfvertrouwen en mijn vertrouwen in ’de ander’.

De ’Johannesburgziekte’ noemde de dokter het toen ik haar vertelde over mijn hypergespannen nachten en hartkloppingen op onverwachte momenten. „Het is post-traumatische stress”, zei ze, waarna ze me slaappillen en antidepressiva voorschreef.

Een overval is een aanranding. Het is een aanval op je intiemste ik. Woede, verontwaardiging en onmacht wisselen elkaar af. Waarom ik? Wat als? Heel even zie je je eigen dood. Het is jij, je vriendin en vijf gewapende aanvallers. Verder niets. Honderden gedachten schieten door je hoofd. Waar kan ik heen? Moet ik schreeuwen? Waar is hulp? Waarom voelen ze in mijn kruis? Waarom betasten ze haar borsten? Als ze haar maar niet de bosjes insleuren.

Dan is het voorbij. Het incident wordt het ijkpunt waaraan je alles gaat afmeten. Al het nieuws krijgt een andere tint: werkloosheidscijfers, wapenbezit, misdaadstatistieken, economische prognoses, een minister die zegt dat de ’klagers en zeurders over criminaliteit’ maar moeten emigreren. Plotseling kun je tijdens etentjes meepraten over hoe het voelt om een wapen onder je neus te krijgen. Ineens hoor je jezelf dingen zeggen als: „Het wordt nooit wat met dit land.” Je betrapt jezelf op racistische gedachten.

Ook het dagelijks leven verandert. Je kunt niet langer onbekommerd genieten. Het is onmogelijk om zorgeloos te gaan en staan waar je wilt. Altijd kijken of er bewakers rondlopen. Constant speuren naar tekenen van onheil. Niemand vertrouwen.

Je begint codes te herkennen, kledingstukken, gezichtsuitdrukkingen, houdingen. Als er vijf zwarte jongens met lepe petjes en hun handen in de zakken een winkel binnenkomen, sta je op scherp en herbeleef je dat gevoel van totale machteloosheid.

Om beter te begrijpen wat er met me is gebeurd, spreek ik een aantal psychologen dat onderzoek heeft gedaan naar trauma. Mijn hyperwaakzaamheid, begrijp ik, is een logisch vervolg op wat er in eerste instantie met het lichaam gebeurt. Op het moment van de aanval is er een oerimpuls: vlucht, vecht, zelfverdediging en zelfbehoud. Het lichaam bereidt zich voor op extreme stress en heeft extra kracht en scherpte nodig om alles binnen enkele seconden te verwerken. Dit resulteert in veranderingen in je chemische balans. De adrenalineklieren maken in hoog tempo cortisol aan – een hormoon dat helpt pijn te verlichten en dat energieimpulsen geeft. Het bloed stroomt naar de uiteinden van je lichaam, je spijsvertering stopt tijdelijk en je immuniteit verdwijnt (veel mensen worden later ziek).

Als het incident lang heeft geduurd kan het door zijn onwerkelijkheid de vorm van een droom aannemen. Het lichaam blijft een tijdlang in een staat van opwinding, hetgeen zich vertaalt in waakzaamheid en schrikreacties. Als die toestand te lang voortduurt raakt het lichaam uitgeput.

De symptomen van die verlengde stress variëren per persoon, afhankelijk van eerdere ervaringen. Als ze na een week of vier nog voortduren, is er sprake van Post Traumatische Stress Disorder, oftewel de ’Johannesburgziekte’.

Mannen schijnen alles nog een tikkeltje ernstiger te ervaren, omdat de machteloosheid bijdraagt aan een gevoel van ontmanning, wat weer tot zelfdestructief gedrag kan leiden. De psychologe somt de verschijnselen op: agressie, drankmisbruik, laag libido, concentratiegebrek, slapeloosheid en afzondering. Deels komt het me bekend voor: de flashbacks, de paniekaanvallen en de vicieuze cirkel van slapeloosheid, concentratiegebrek en de neiging om met een extra glas alcohol de zenuwen te slim af te zijn. Maar ook verklaart het de wereld om mij heen, met zijn verkeersagressie, drankmisbruik. „Ach, iedereen in Johannesburg is aan de kalmeringsmiddelen”, zegt een Nederlandse kennis die al ruim twintig jaar in Zuid-Afrika woont.

Zij die het zich kunnen veroorloven, beschermen zich op alle mogelijke manieren tegen het gevaar van buiten. De muren om de huizen in de suburbs van Johannesburg ogen als jaarringen, met een basismuur als eerste fase, gevolgd door een hogere muur, prikkeldraad, elektrische bedrading en een geavanceerd alarmsysteem. Openbare wegen in rijke suburbs zijn afgezet met hekken en slagbomen. Wijken rond het centrum zijn verworden tot no-go areas. Privébewakingsdiensten hebben de taken van de politie overgenomen. De totale jaaromzet van de veiligheidsindustrie bedraagt zo’n 2 miljard euro. Er zijn meer dan 360.000 full-time bewakers in Zuid-Afrika, ruim twee keer zoveel als politieagenten. Volgens een recente peiling heeft het publiek meer vertrouwen in de bewakingsdiensten dan in de politie.

Een bezoekende Zwitserse psycholoog merkte op dat hij in Johannesburg een ernstiger angst bespeurde dan in oorlogsgebieden. Hij noemde het ‘private fear’, angst die voortkomt uit het feit dat een gewelddadig incident overal, op ieder moment kan plaatsvinden. Dat maakt de Zuid-Afrikaanse situatie anders dan bijvoorbeeld die in Brazilië of Mexico. Criminaliteit in Johannesburg is volstrekt willekeurig, vaak gewelddadig en trekt zich niets aan van kleur of klasse. Angst is een virus dat de hele samenleving besmet.

Psychologen en traumahulpverleners hebben hun handen vol. Dokters grijpen naar farmaceutica, bij gebrek aan een structurele oplossing. Praten helpt, zeggen de psychologen. De dingen benoemen, angsten bespreken, racistische responsen herkennen, begrijpen en verwerken – daar gaat het om.

De misdaad levert ondertussen wel prachtige literatuur op. J.M. Coetzee won met ’In ongenade’ enkele jaren geleden de Bookerprijs. Zijn roman, waarin een jonge blanke vrouw wordt verkracht door een zwarte man, biedt een ontluisterend toekomstperspectief. Uit de gelaten reactie van de vrouw spreekt de overtuiging dat dit de prijs is die een blanke moet betalen voor eeuwen van onderdrukking. Coetzee zelf is inmiddels naar Australië verhuisd.

Zijn boodschap is meer dan fictie. De jonge schrijfster Stacy Hardy vertelde me over haar tijd in de universiteitsstad Grahamstown. „Acht man hebben mijn huis leeggehaald. Ik kreeg een mes op mijn keel, ben bijna verkracht. Je weet dat het kan gebeuren. Die wetenschap maakt deel uit van je blanke schuldgevoelens. Mensen zijn gefrustreerd en woedend, en jij zit daar in je huis, relatief rijk. Het is een van die onvermijdelijke Zuid-Afrikaanse fenomenen. Het was heel gemakkelijk om tegen apartheid te zijn, met T-shirts en demonstraties. Nu is er een andere vijand, ongrijpbaar.”

’Portrait with keys’ van de Johannesburger Ivan Vladislavic is bijna het tegenovergestelde van ’In ongenade’. Waar Coetzee met de grote thema’s van schuld en boete werkt, kijkt Vladislavic naar de absurditeiten van een stad in transitie, waar angst en durf hand in hand gaan. Minutieus beschrijft hij in 138 mini-essays hoe snel en dramatisch wijken veranderen als er zwarte bewoners komen, hoe de prachtige art-decobioscoop nu een rotzooiwinkel is vol afgedankte meubels. Met sardonisch genoegen behandelt hij de diversiteit aan stuursloten die je voor je auto kunt kopen: Wild Dog, Mo ToQuip, anti-theft lock, Twistlock, SL2 Autolock, Eagle Claw, Challenger, voorzien van huiveringwekkende afbeeldingen van adelaars en herdershonden.

Onwillekeurig ga je in de stad zoeken naar Vladislavic-momenten. Je let op de waarschuwingen op de muren: Danger. Razor spikes. Stay away! Hot and run area. Hijacking Spot. Je grinnikt als je hoort hoe autobezitters en dieven in de wijk Linden een strijd uitvochten om verchroomde wielen. De autobezitters waren het zat hun bezit regelmatig op bakstenen terug te vinden. Muur en prikkeldraad schrokken de dieven niet af. Uiteindelijk vonden de autobezitters een oplossing: vier verschillende typen moeren per wiel.

Een bijverschijnsel is dat de misdaad Johannesburgers een apart gevoel voor humor heeft gegeven. Etentjes zijn nooit saai. Een autokaping waarbij niemand gewond werd, heet ’een goeie kaping’. Jaxon Rice, de ruim honderd kilo wegende, cokesnuivende zanger van de band Diesel Whores zegt: „Op een nacht stond er een vent naast mijn bed. Maar toen hij een enorme naakte blanke madman zag, wist hij niet hoe snel hij zich uit de voeten moest maken.”


Misdaad en geweld hebben van de Zuid-Afrikaanse samenleving een manisch-depressieve patiënt met nihilistische trekjes gemaakt, die heen en weer slingert tussen extreme hoop en diepe wanhoop, tussen ’Afrikaans mirakel’ en ’moordhoofdstad van de wereld’ – waarbij Johannesburg in een wrange nek-aan-nekrace met Kaapstad is verwikkeld – met als extra complicatie een obsessionele preoccupatie met ras.

In de praktijk vertaalt dit zich in een haast futuristische maatschappij, waar angst en achterdocht niet alleen de architectuur definiëren, maar ook de relaties tussen mensen.

De bezittende klasse begeeft zich in de goed afgesloten auto van beveiligd huis met tuin en zwembad naar beveiligde shopping mall vol luxe winkels, restaurants en bioscopen. Daaromheen krioelen de armen en de havelozen. Ze bedelen bij stoplichten, bewaken ongevraagd voor een habbekrats je auto, verkopen prullaria uit Taiwan, werken als tuinman of dienstmeid, staan bij straathoeken in de hoop op werk als dagloner, schuimen de vuilnisbakken af, of doen dagelijks hun rondes langs de huizen waar ze geld en eten krijgen. Twee volledig gescheiden werelden.


Voor oorzaken kun je terug naar het uitmoorden van de Bosjesmannen nadat Jan van Riebeeck in 1652 bij de Kaap aanmeerde. Of naar de daaropvolgende wrede oorlogen tussen de Hollandse en Britse kolonisten en de Zoeloe’s en de Xhosa’s. En naar die tussen de Engelsen en Boeren, compleet met concentratiekampen voor Afrikaner vrouwen en kinderen. Je kunt ook terug naar de rauwe mijnwerkershostels die werden opgezet nadat in 1886 in de omgeving van Johannesburg goud was gevonden. Hier, in basale barakken, verbleven ontwortelde, analfabete mannen uit alle delen van zuidelijk Afrika. In de jaren vijftig stak een urbane cultuur van geweld de kop op toen zwarte wijken in Johannesburg in de greep raakten van gangs en gangsters, de mapantsula.

Je kunt ook terug naar de fascistoïde apartheidswetten, die negentig procent van de bevolking tot tweederangsburgers degradeerde. Naar de schofterige manier waarop blanke bazen hun zwarte personeel behandelden, waarna het slachtoffer thuis op zijn beurt vrouw en kinderen tot slachtoffers maakte. Verkrachting, seksueel geweld, kindermishandeling – Zuid-Afrika voert al vele jaren de verkeerde lijstjes aan.

Natuurlijk ontkom je niet aan het politieke geweld dat in 1976 met de opstand in Soweto begon en in de jaren negentig moeiteloos overging in crimineel geweld. Twee generaties jongeren die onderwijs hadden opgeofferd aan verzet waren eraan gewend geraakt om met behulp van dreigementen, intimidatie en wapens te krijgen wat ze wilden.

En ten slotte is er die fatale combinatie van een onafgemaakte zwarte revolutie en blanke schuld. Een paar jaar na dat magische moment in 1994 leek alles goed te gaan, met Nelson Mandela als Grote Verzoener en de Commissie van Waarheid en Verzoening die in het hele land mensen over hun trauma’s en gruweldaden liet vertellen. Maar er veranderde te weinig. Zwart modderde voort in townships, krottenwijken en de afgetakelde binnensteden, en blank leefde verder in die luxe luchtbel van suburbia, zonder nederigheid of dankbaarheid te tonen.

De schuldkwestie werd verdrongen, maar woekert voort. Want wat altijd blijft is de angst voor die lugubere zwarte man die zijn deel komt opeisen, de verpersoonlijking van ’die swart gevaar’, het schrikbeeld dat er tijdens de apartheid eindeloos in werd gestampt. Lange tijd bleef dat monster ver weg, in de townships buiten de stad. Maar na 1994 kwam het steeds dichterbij, niet als de revolutionair met een kalasjnikov, maar als gangster, verkrachter en moordenaar. Die angst zit diep verankerd in het onderbewuste. Hij is als een long, hij zet uit en krimpt in, maar raakt nooit helemaal leeg. Waakzaamheid en wantrouwen worden een tweede natuur. Altijd blijft er een residu angst achter, dat op ieder moment weer een golf adrenaline in je bloed kan spuiten.

De vriendin met wie ik door het park jogde was kort na de beroving getuige van een gewapende overval in een winkelcentrum. En in augustus werd ze op klaarlichte dag in haar huis overvallen door vijf jonge mannen. Ze heeft vier traumasessies doorlopen, en de muren van haar huis beveiligd met schokdraden. Haar stellige idee dat haar land op weg was naar een betere toekomst is behoorlijk aangetast.

Terwijl ik laat in de ochtend in mijn werkkamer zit te schrijven, hoor ik mannenstemmen in de tuin. Dat klopt niet. Mijn huisbaas heeft me niets verteld van een loodgieter of timmerman. Boven hoor ik gestommel. Is dat de schoonmaakster die door de mannen wordt overmeesterd? In paniek kijk ik rond. Vanuit de tuin ben ik te goed zichtbaar. De keuken en de woonkamer zijn evenmin een optie. Uiteindelijk verschuil ik me met bonkend hart in de wc.

Moet ik nu op de alarmknop drukken, zodat de bewakers me met gierende banden komen redden? Of moet ik 10111 intoetsen voor de politie? Uiteindelijk besluit ik eerst mijn huisbaas te bellen. Ik krijg haar meteen aan de lijn.

„Ik hoor mannenstemmen in de tuin”, fluister ik.

„O ja. Ik vergat je te vertellen dat ze vandaag komen om het zwembad te repareren.”


Fred de Vries is journalist en publicist en werkte als correspondent vanuit verschillende Afrikaanse landen. Sinds 2003 woont hij opnieuw in Johannesburg.


Trouw, 13-01-2007