PDA

Bekijk de volledige versie : 'Alles gaat voorbij, behalve het verleden'


Barst
14th October 2006, 15:38
De wereld van het onverwerkt verleden

Luc Huyse, 'Alles gaat voorbij, behalve het verleden', uitgegeven bij Van Halewyck, 201 blz., 17,50 euro


BIJ zijn bevrijding, eind 1944, stond België voor een enorme uitdaging. Bijna vijfhonderdduizend gebouwen waren verwoest of beschadigd. Honderden bruggen waren vernield. Het spoorwegnet was helemaal ontredderd, de handelsvloot voor zestig procent verdwenen. Fabrieken lagen stil of draaiden op halve kracht. De bevoorrading van de bevolking was in gevaar, het tekort aan voedsel en kolen angstwekkend. Op het politieke vlak was de wederopbouw een niet minder grote opgave. In de eerste weken na de bevrijding zakte het land weg in een gezagsvacuüm, dat nog enige tijd zou aanslepen. Nederland had het nog moeilijker. Het verlies aan nationaal vermogen bedroeg er veertig procent, tegen acht bij de zuiderburen. Het land raakte ook vrij snel verstrikt in een koloniaal conflict dat veel geld en energie opslorpte. Pas in 1949 zou het, economisch gezien, weer op het peil van 1939 komen.


Als het bij ons al veel tijd vraagt om overeind te kruipen, hoe moet het dan in Cambodja, Guatemala en Tsjaad zijn? Het puin dat een genocide, een burgeroorlog of een dictatuur veroorzaakt, is er ontzettend groter. De agenda die op de politieke leiders en de bevolking afkomt, is complexer. De vrede fixeren, een grondwet schrijven, vrije verkiezingen organiseren, ambtenarij en magistratuur saneren, respect voor de mensenrechten afdwingen, de munt stabiliseren, bedrijven tot leven wekken, rebellen demobiliseren, een minimum aan fysieke veiligheid garanderen, de slachtoffers helpen, de internationale gemeenschap te vriend houden - het moet allemaal.

Altijd is het onmogelijk om alle opdrachten tegelijkertijd aan te pakken. Tijd is een bron van pijnlijke keuzes. Wat is het geschikte moment om een bepaald agendapunt aan te pakken? Wat komt er het eerst, wat het laatst? Welke timing en welk tempo aannemen? Met andere woorden, wanneer is de tijd rijp om te starten met de vervolging van wie moordde en folterde? Moet, met het oog op de slachtoffers, de registratie van wat hen overkwam, voorrang krijgen op de start van tribunalen? Hoe snel moet alles gaan? Vragen die ook in de VN en in grote ngo's leven. Alleen zijn hun antwoorden niet altijd die van de betrokken landen. Kringen in de Verenigde Naties, daarin gesteund door organisaties als Amnesty International en Human Rights Watch, willen meestal tribunalen aan het werk zien. En als dat niet onmiddellijk kan, dan minstens een waarheidscommissie.

Ter plaatse ziet men, zeker van overheidswege, de zaken anders. Er staan problemen op de agenda die als veel dringender worden ervaren. Bovendien is vervolgen een heel riskante onderneming. Kan de inzet van tribunalen in zo'n geval echt niet wat later, is dan de vraag. In die omstandigheden mag het antwoord voor mij ja zijn. Dat heeft de rondgang in de wereld van het onverwerkt verleden mij geleerd.


Argentinië

De analyse van de recente evolutie in Argentinië en Chili is meer dan de moeite waard. Beide landen hebben, toen in de vroege jaren tachtig de democratie terugkeerde, gekozen voor amnestie. Rond de eeuwwende is aan die politiek een einde gekomen. Hoge officieren van leger en politie verschijnen nu voor de strafrechter. Daardoor zal voor de overlevenden de last van het verleden vermoedelijk wat draaglijker worden. Wat nu gebeurt, breekt ook met de cultuur van de straffeloosheid. Dat het mogelijk is, heeft zijn redenen. In Chili is er de significante rol van de waarheidscommissie uit het begin van de jaren negentig. Ook hebben lokale ngo's er het vuur brandend gehouden. Maar er is veel meer. Dat laat een close-up van de Argentijnse casus goed zien.

De amnestie die de militairen hadden afgedwongen, was niet totaal. Al kort na hun val, in 1983, zijn enkele generaals veroordeeld. Bovendien was er geen vrijgeleide voor de kidnapping van kinderen van gedode opposanten. Van vitaal belang ook was het rapport van de waarheidscommissie die in 1984 aan het werk was gegaan. Het verslag schreef over driehonderd veertig geheime gevangenissen en identificeerde negenduizend verdwenen tegenstanders van de junta. In nauwelijks één jaar tijd zijn meer dan tweehonderdduizend exemplaren van het boek verkocht. Een deel van de onbetaalde schuld was in kaart gebracht en voor later gebruik in het geheugen opgeslagen.

De junta had met harde hand geregeerd. Toch greep ze niet in toen in 1977 moeders openlijk op zoek gingen naar hun verdwenen kinderen. De Madres de Plaza de Mayo liepen in Buenos Aires elke donderdag rondjes met de foto's van hun zonen en dochters. Zij kregen gezelschap van de Abuelas de Plaza de Mayo, de grootmoeders. Die weten dat ze hun kinderen definitief kwijt zijn.

Maar ook hun kleinkinderen zijn verdwenen. Afgenomen van wie gedood is en cadeau gegeven aan kinderloze medestanders van de junta. Hoogstwaarschijnlijk leven zij nog, in een familie die niet de hunne is. De grootmoeders hebben ondertussen weet van zo'n vierhonderd vermiste kleinzonen en kleindochters.

De organisatie van de Abuelas is uitgegroeid tot een symbool van het verzet tegen straffeloosheid. Ze kreeg daarbij hulp uit onverwachte hoek. Sinds de late jaren tachtig laat kennis van het DNA toe om via de vrouwelijke lijn genetische gegevens te matchen. In 1987 had de regering een banco de datos genéticos opgericht, weer een niet onbelangrijk gegeven in het verhaal. De grootmoeders hebben er hun genetische identiteitskaart gedeponeerd. Zij namen contact op met een Amerikaanse onderzoeker, Marie-Claire King, van de Universiteit van Washington. Die zorgde voor de technologie. King vertelde me dat ze sindsdien al in bijna dertig gevallen de biologische link tussen verdwenen kleinkind en zoekende grootmoeder heeft ontdekt. Ooit, denken de Abuelas, zal dat instrument leiden naar al wie verdwenen is. De baby's en peuters van toen zijn nu iets over de dertig. Zij leven nog veertig, vijftig jaar. Minstens zo lang, zei King me, zal het geheugen van het DNA tegen het vergeten werken. Ondertussen was een Argentijns team gevormd dat in eigen land massagraven onderzocht. De combinatie van opgravingen en de DNA-techniek is een godsgeschenk voor wie nog steeds niet weet wat er met verdwenen verwanten is gebeurd.

Een gekidnapt kind lokaliseren is één zaak, het weghalen uit het adoptiegezin iets anders. Het is op dat punt dat de Argentijnse familierechters in het relaas verschijnen. De junta heeft tijdens haar bewind de magistratuur bevolkt met hondstrouwe aanhangers. De rechtbanken die oordelen over familiekwesties, zijn aan die operatie ontsnapt. Vermoedelijk hebben de generaals gedacht dat daar geen vitale beslissingen zouden vallen. Het gevolg is dat in die sector rechters zijn aangebleven die de verzoeken van de grootmoeders gunstig gezind waren. Dat heeft als een katalysator gewerkt. Bovendien zijn de meeste verdwijningen nooit opgelost. Het misdrijf loopt dus nog, waardoor de verjaringstermijn niet speelt. Dat betekent dat ook strafrechters die in zulke zaken willen vervolgen, vaste grond onder de voeten hebben.

Het lijkt allemaal kruimelwerk, maar al snel is er schaalvergroting opgetreden. De website en de acties van de Madres en van de grootmoeders zijn een aantrekkingspool geworden. Eerst in Argentinië, later in vele landen van Latijns-Amerika en uiteindelijk ook in andere continenten. Het Argentijns forensisch team heeft al in vijfentwintig landen opgravingen gedaan.

Wat in Argentinië is gebeurd, lijkt op een gelukkige samenloop van omstandigheden: een amnestie met beperkingen, een veelgelezen verslag over folteringen en verdwijningen, onverdachte ngo's want bemand door vrouwen, eigen en buitenlandse experts op het domein van de identificatie van verdwenen opposanten, onpartijdige rechters, misdrijven die niet verjaren en de weldaden van het internet.

Toch is hieruit lering te trekken. Wat zich in dit land min of meer toevallig aandiende, kan elders bewust uitgelokt worden. Een eerste les is dat amnestiewetten, zo zij werkelijk onvermijdelijk zijn, altijd restricties moeten bevatten. Dat houdt de deur open voor latere vervolging. Registratie van misdaden tegen de mensheid, in een waarheidscommissie of langs andere wegen, kan het best zo snel mogelijk komen.

Even belangrijk is dat wat bij ons het middenveld heet, serieuze groeikansen krijgt. Zo kunnen zones ontstaan waarin de vraag om eerlijke informatie over en verantwoording voor schendingen van mensenrechten bewaard blijft. En dan is er de merkwaardige rol van vrouwen in dit hele proces van omgang met een verleden van gruweldaden. De moeders en grootmoeders van de Plaza de Mayo zijn geen uitzondering. In Noord-Ierland is er de Women's Coalition, waarover ik al sprak. Betty Bigombe is een Ugandese vrouw die eerst minister was in de regering en nu als enige gezant toegang heeft tot de rebellen van de Lord's Resistance Army. In Burundi is er Marguerite Barankitse, die als Tutsi duizenden Hutu-weeskinderen aan onderdak heeft geholpen. Zo zijn er velen. Dat is allemaal geen toeval. Vrouwen verkiezen een identiteit waarin hun positie in het gezin het dominante ingrediënt kan zijn.

Daardoor is het voor hen gemakkelijker om bruggen te slaan naar de vrouwen 'aan de overkant'. Ook is de relatie die zij met het verleden hebben veel meer op de toekomst gericht dan bij mannen het geval is. Als moeders willen zij dat er morgen en overmorgen veiligheid is voor hun gezin. Haatgevoelens die wortelen in het verleden staan dat in de weg, dus worden ze minder gecultiveerd. Argentinië laat trouwens zien dat vrouwen politieke activiteiten kunnen ontwikkelen die mannen niet gegund zijn. Wellicht worden ze als minder bedreigend ervaren. Sprak men daarom van de dwaze moeders en grootmoeders? Het gevolg is dat zij als het ware de radarschermen van de overheid konden ontwijken. In dat alles zit een belangrijke les. Het loont om vrouwen veel uitdrukkelijker te betrekken in de confrontatie met de erfenis van burgeroorlog en repressie.


Alles op zijn tijd

De strijd tegen straffeloosheid kan niet hard genoeg zijn. Toch zijn er situaties waarin het wenselijk is om even te wachten met de berechting van wie verantwoordelijk is voor groot onrecht. Die pauze kan nodig zijn om de vrede te redden of om een repressieve regering tot troonsafstand te bewegen. In andere gevallen kan een samenleving niet anders dan voorrang geven aan veel dwingender noden. Misschien is er hongersnood en komt brood voor gerechtigheid. Misschien hongeren de overlevenden naar rust en stellen ze de roep om bestraffing uit. Uitzonderlijke omstandigheden vragen om uitzonderlijke maatregelen.

Toch wil dat niet zeggen dat het verleden vergeten mag worden. Ontwikkelingen in Argentinië, Chili en Spanje laten zien dat de behoefte om strafrechtelijk af te rekenen nooit sterft. De deur moet minstens op een kier blijven staan. Zo is alles wat vernietiging van bewijsmateriaal kan vermijden, van cruciaal belang. Opslag van belastende documenten en getuigenissen, al of niet in de gedaante van een waarheidscommissie, is een van de mogelijkheden.

Een enkele keer is het geluk aan de zijde van de slachtoffers. Eind 2005 is in Guatemala een merkwaardige vondst gedaan. In een verlaten munitiedepot is het archief gevonden van een van de meest gehate politiediensten uit de tijd van de junta. Het bevat de namen van verdwenen opposanten, van gekidnapte kinderen en van wie daartoe opdracht gaf. Maar het is veel te riskant om de bewaring van dat soort materiaal aan het toeval over te laten. Het moet en kan anders. In Cambodja is sinds het midden van de jaren negentig een ngo bezig met de verzameling van alles wat licht kan werpen op het regime van de Rode Khmers. Honderdduizenden documenten, zesduizend foto's, informatie over 189 gevangenissen en over bijna twintigduizend massagraven zijn bijeengebracht. Het is een activiteit waarin donorlanden, ook kleine, zoals België en Nederland, een grote rol kunnen spelen. Ze kunnen archivarissen opleiden, digitale technieken voor het opslaan van gegevens ontwikkelen, de vertaling van rapporten in de inlandse talen mogelijk maken. Soms ook is er vitale informatie aanwezig in het buitenland en kan die vrijgegeven worden. In België zit een deel van het geheugen van Burundi, Congo en Rwanda. Het zal in Nederland met betrekking tot Indonesië niet anders zijn.

Hoe belangrijk die stap kan zijn, is in El Salvador en Guatemala gedemonstreerd. In het eerste geval hebben de Verenigde Staten geweigerd om hun archieven open te zetten. Het is een van de redenen waarom de waarheidscommissie daar geen echt succes kon zijn. Een ngo is er wat later wel in geslaagd om de overdracht van Amerikaanse documenten naar de Guatemalteekse waarheidscommissie af te dwingen. Dat heeft de waarde van het rapport sterk verhoogd.

Bewarende maatregelen leiden, zo is te hopen, tot bewarende gerechtigheid. Maar in afwachting van latere strafprocessen is het ook essentieel om uitdrukkelijk aan de slachtoffers en de overlevenden te denken. Hun pijn verdwijnt niet als de bladzijden tijdelijk omgedraaid worden.

Waar de middelen aanwezig zijn, is leniging van hun materiële behoeften noodzakelijk. Het is ook wenselijk om snel de gedachtenis aan wat gebeurd is, in allerlei tekens vast te leggen. Monumenten, herdenkingsdagen, musea zijn enkele van de middelen die slachtoffers erkenning en voldoening kunnen geven.

Het dringendst is de identificatie van massagraven en de herbegrafenis van wie er gedumpt is. In alle culturen is er respect voor de doden. Op het Afrikaanse continent krijgt dat een supplementaire dimensie. In Matabeleland (Zimbabwe) is de Amani Trust bezig geweest met het opgraven van wie in de jaren tachtig door het leger van president Mugabe is vermoord. Droogte, ziekte, mislukte oogsten, overstromingen, zegt Shari Eppel die voor de Trust werkte, worden toegeschreven aan de aanwezigheid van duizenden woedende geesten van voorouders. Zij zijn niet begraven zoals het hoort en zaaien bijgevolg ellende. Daarom zijn een herbegrafenis en de rituelen die ermee gepaard gaan, zo belangrijk.

Martien Schotsmans is een Belgische juriste. Ze werkte voor Advocaten zonder Grenzen in Rwanda en interviewde slachtoffers van de dictator Hissein Habré in Tsjaad. Zij zag hoe zelfs de vondst van wat er rest van het lijk, al immense betekenis heeft: ,,Ik zag hoe in Rwanda een beerput werd leeggeschept om er de lijken uit te halen, die er destijds waren ingegooid, hoe er vooral brij uitkwam, afschuwelijk stinkende brij, niet uitwerpselen, maar lijken, hoe er ook kleren tussen zaten, hoe de vrouw die ik kende, plots een kreet slaakte, tussen intens verdriet en intense vreugde: dit was de pagne van haar vader, dus dit was zijn schedel, ze neemt hem vast, bijna kust ze hem, mensen graven als bezeten in de brij, sommigen met handschoenen of zwarte plastic zakjes rond hun handen gebonden, anderen met blote handen, daar is de armband die ik aan mijn moeder gaf op haar verjaardag, hier zijn een paar identiteitskaarten, nog goed te lezen, een kruisje, een schoen, kleren, graven en graven, mensen komen kijken, sommigen gaan weg, neen, ook hier ligt mijn zuster niet, anderen zitten, kijken stil voor zich uit. Ik sta, kijk ernaar, neem foto's, op hun aandringen, sta uren te kijken, ruik de stank niet meer, mensen praten tegen me, vertellen hoe hun man, broer, kind hier misschien vermoord is, hier misschien tussen ligt.''


Luc Huyse, in DS, 14-10-2006