PDA

Bekijk de volledige versie : God is een gewetensvolle ruimte in ons innerlijk


Barst
27th September 2006, 01:45
God is een gewetensvolle ruimte in ons innerlijk


God is dood. Allang. Zeggen ze. Neemt niet weg dat we blijven geloven. Want we kunnen niet anders. Daarom hebben we God herdoopt tot Mysterie. Tot Geheim. Tot Iets. Alleen de persoonlijke God, die lijkt dood te blijven. Aflevering 24: Sytze Ypma: "Zonder persoonlijke God is vloeken hooguit je hart luchten".


’Merkwaardigerwijs heb ik, als het om God gaat, een sterke neiging naar boeken te grijpen, zeker bij een persoonlijke God. Over God spreken is een waagstuk en een vraagstuk. Toen ik over deze stelling nadacht, heb ik die boeken expres in de kast laten staan. Ik ben alleen afgegaan op mijn eigen geloofsbeleving. Wat vind ik er nu echt van? Is vloeken je hart luchten? Stelt vloeken zonder persoonlijke God weinig voor? Heb ik eigenlijk wel een persoonlijke God?’’


En?

„Vloeken is vooral op een impulsieve manier je hart luchten. Hoewel een vloek zich naar de letter tot God richt, ervaar ik dat niet zo. Als je een heel intieme en persoonlijke relatie tot God hebt, voel je dat waarschijnlijk anders. Als ik bid of me anderszins gelovig tot God verhoud, dan vloek ik nooit. Maar zodra ik me tussen mensen beweeg, kan frustratie of een pijnlijke stoot een vloek ontlokken. Ik vraag dan niet om vergeving, al zou dat niet zo gek zijn. Toch speelt het werkelijke vloeken zich op een heel ander vlak af. Onrecht, vernietiging van leven, geweld en haat, kindermishandeling, dát is het echte vloeken.
Ik spreek trouwens niet zo snel van een persoonlijke God, eerder van een persoonlijke verhouding tot God.’’


Een nuanceverschil.

„Nee. Aan ’persoonlijke God’ zit voor mij de connotatie vast dat ik als persoon een unieke verhouding met God heb, dat er een band tussen ons is. God is iets speciaals voor mij en ik voor God. Ik kan gebed als buitengewoon intiem en persoonlijk ervaren, daarbuiten is God niet mijn vriend of iets dergelijks.’’


U bent niet zo speciaal?

„Elk mens is speciaal, en ook niet. In die paradox zijn wij mens. Als het om God gaat, wil ik zo niet denken. Als we zo over God spreken, snijden we hem te veel op menselijke maat. God is groter is dan ik mij denkend kan voorstellen, of in woorden vertolken.’’


We hebben toch niet zoveel meer dan woorden en gedachten?

„We hebben ervaringen, weidser dan woorden en gedachten. We zijn ook onze stemmingen en emoties. Juist dat ontdekken we in onze emotiecultuur. Als ik de psalmen lees, merk ik dat niet zozeer mijn gedachten en woorden geraakt worden, maar vooral mijn stemming, mijn angst, mijn zorg, mijn vreugde. Met die ervaring staat God in verbinding, en zo brengt God mij wel op andere gedachten.’’


Als die God niet persoonlijk is, is hij dus onpersoonlijk?

„Over God heb ik nog bijna niets gezegd. Maar er valt wel iets over te zeggen. Als ik in een psalm lees dat God een rots is en bescherming biedt, dan overkomt het mij niet zelden de laatste jaren, dat hij dat ook voor mij is. Dan denk ik daar niet over na, maar ik ervaar de waarheid van deze woorden. Het wonderlijke van de psalmen is dat er bij lezing een verbinding ontstaat tussen God en mij, zonder dat ik er verder over hoef na te denken.’’


U spreekt nu twee keer kort achter elkaar over ’denken’. Als u wel nadenkt, verbreekt dat die verbintenis?

„Ja, dan stap ik uit de beleving en begin ik vragen te stellen: is het niet absurd wat ik nu ervaar? Houd ik mezelf niet voor de gek?’’


Vindt u het jammer als u zichzelf zulke vragen stelt?

„Soms. Ik zou wel eens wat meer onbevangen willen geloven. Altijd die rede die in de weg staat. Maar in dit verlangen schuilt wel het gevaar dat geloven een waan wordt. Daarom blijf ik de reflectie zoeken. Het zou niet goed zijn als ik geen kritische vragen stelde. Aan de andere kant: ik laat me er ook niet door gijzelen, zulke vragen mogen mijn geloofsleven niet ondermijnen.’’


Het lukt u dus die ondermijnende vragen niet te stellen.

„Lange tijd lukte me dat niet, dat leidde tot een uitholling van mijn geloof. Dan zag ik mijzelf tijdens een dienst voorgaan in gebed en besprong me de vraag: wat zijn we voor geks aan het doen? De laatste jaren word ik vrijmoediger, hoef ik mijzelf niet constant te ondervragen. Er is nu, heel aangenaam, meer evenwicht tussen reflectie en overgave. Ik zie geloven als een creatieve manier om de kale en harde werkelijkheid te trotseren.’’


Hoe stop je dat soort gedachten?

„Ik kan ervoor kiezen een gedachte al dan niet gezag toe te kennen. Laat ik hem mijn ervaring verstoren, of laat ik de gedachte naast de ervaring bestaan? Je kunt innerlijk een sprong maken, los of weg van je gedachten, een geloofssprong in de ruimte van de ervaring. Dat werkt. Zoals ik me overgeef aan een spel of een gesprek. Dan vraag ik me ook niet af wat ik aan het doen ben. Ik volg de stroom en dat is dan weer louterend, of mooi, of verrassend.’’


Als God niet bestaat is alles toegestaan?

„Ik heb altijd grote sympathie gevoeld voor deze Dostojevski-stelling. Ze is natuurlijk niet waar; we zijn altijd gebonden aan regels en wetten, of we nu geloven of niet. Dus gaat de stelling ergens anders over.’’


Heeft u een idee?

„Niet meer dan dat. Als God niet bestaat, is de kans groot dat de mens op Gods plaats gaat zitten.’’


Is dat erg?

„De theoloog Harry Kuitert betwijfelt het gevaar hiervan. De mens, zegt hij, is zelf een scheppend wezen, en kan dus zijn als God. Die kans en kunde moet je niet veronachtzamen. Ook de Bijbel spreekt over de mens als Gods evenbeeld.
Toch denk ik dat de morele implicatie van het bestaan van God betekent dat de ene mens niet beschikt over de andere. Je kunt zeggen dat God een gewetensvolle ruimte in ons is, die we ons toe-eigenen en bewust worden doordat we van God horen. Als God een diepte verbeeldt in ons innerlijk, beseffen we: God is in mij én in de ander. Dat is verbeelding en realiteit. Door de verbeelding komt er een kwaliteit in ons, die we namen geven als liefde, mededogen of vrede van God.
Etty Hillesum (1914-1943) had dat besef. In haar dagboeken – toch nog een boek – heeft ze het over een put waarin allerlei gruis en puin ligt. Daaronder, in de diepte, vindt ze rust en sereniteit. Die noemt ze God. „En laat dat dan het doel zijn van dat mediteren: dat je van binnen een grote, ruime vlakte wordt, zonder dat geniepige struikgewas, dat het uitzicht belemmert. Dat er dus iets van ’God’ in je komt.”
Etty Hillesum schrijft dan dat zij contact zoekt met die diepe laag, niet met de platvloerse medemens, maar met het goddelijke in de medemens.
Als ze zich in een speelse bede tot God richt, schrijft ze: „Eigenlijk is mijn leven een voortdurend ’hineinhorchen’ in mijzelf, in anderen, in God. En als ik zeg: ik ’horch hinein’, dan is het eigenlijk God in mij dat luistert naar het wezenlijkste en het diepste in de ander. God tot God.”


Als die goddelijke laag in mensen verdwijnt, is alles toegestaan.

„Dan dreigt het gevaar dat wij opgaan in de massa, elkaar annexeren, en dat het unieke of eigene in ieder mens met voeten getreden wordt.’’


Waarom dreigt dit gevaar dan?

„We hebben dan geen criteria, taal, godsdienst meer, die ons erop wijst dat lang niet alles mag. Religie hoort weerbaar te maken, wakker en hoger bewust, ook ethisch. Zoals de Bijbel zegt: ’Kaďn, waar is je broeder?’ Als God niet bestaat, wie reikt ons dan deze taal nog aan? De politiek, de rechter, de buurman. Maar godsdienst brengt een diepte in ons aan die door het intermenselijke verkeer alleen niet tot stand komt. Zoals dankbaarheid of vriendelijkheid die via God en lofprijzing in mij komen anders zijn en mij anders vormen, dan wanneer dat via mensen gaat. Het is alsof dimensies als dankbaarheid meer diepgang krijgen als ze ons door een transcendente werkelijkheid aangereikt worden. Door, noem het, Gods Woord.”


Bij rouw biedt Iets net zo veel troost als Niets.

„Iets én Niets staan met hoofdletters geschreven. Omdat dit beide grootheden zijn waartoe de mens zich kan verhouden, ook in dagen van rouw. Beide zijn anonieme krachten.
Nu kan Iets troost bieden als het voor iemand in rouw een gezicht krijgt. Maar dan moet dat Iets wel zo op de rouw reageren, dat daar troost van uitgaat. Zoals de blik waarmee iemand je belangeloos aankijkt, een tekst die je rouw in een ander licht zet, een geur die je aan iets troostvols herinnert.’’


Niets troost niet?

„We moeten ons daarbij eerst afvragen wat Niets is. Is dat de leegte?’’


Lijkt me geen gekke suggestie.

„De leegte kan troostrijk zijn als je in staat bent de leegte onder ogen te zien: uiteindelijk is er niets anders dan leegte. Deze gelaten constatering kan troostrijk zijn. In zo’n aanvaarding zit troost, ook bij rouw.’’


Ook voor u?

„Ja, als ik mijzelf in het grotere verband van het leven zie en dat aanvaard, ervaar ik dat als troostrijk en wekt dat, zoals de Duitse taal zo mooi zegt, een heitere Gelassenheit, een serene gelatenheid.’’


Zegt u nu: uiteindelijk is er Niets?

„Dat zou kunnen. Ik weet het niet. Misschien is er wel een energetische realiteit die alles in een voor ons niet te vatten evenwicht houdt. Maar of er zo-Iets of Niets is, maakt niet eens zoveel uit voor mijn visie op religie. In religie, in de christelijke althans, gaat het om de kwaliteit van leven – de schepping – en samenleven – het beloofde land, het Koninkrijk Gods – en dat alles vanuit een voor ons transcendente God. En wat we van die God weten, komt noch uit Iets noch uit Niets, maar is een door mensen onder woorden gebrachte Kwaliteit, waar de mens niet mee samen valt. Dat vermogen bezit de taal. Zeker de bijbelse taal. Wat een wonder en wat een troost. Niks leegte.”


Dr. Sytze Ypma (44) is predikant op Terschelling. Hij was finalist van Trouws preekwedstrijd 2006.


Trouw, 27-09-2006