PDA

Bekijk de volledige versie : Laten we horizontaal gaan


Barst
31st August 2006, 13:47
Laten we horizontaal gaan


Door God dood te verklaren maakte Nietzsche een einde aan het verticale denken. Een wereld en een moraal zonder God dan maar? Toch niet, zegt filosoof Marc Van den Bossche. God ginder boven mag er dan wat bleekjes uitzien dezer dagen, hier beneden leeft hij veelkleurig verder.


Ik zou u graag een verhaal vertellen over een wereld zonder God. Dat verhaal heeft iets urgents dezer dagen. De Zarathoestra van filosoof Friedrich Nietzsche kwam er – nu al meer dan honderd jaar geleden – voor uit de bergen. Hij sprak: ’God is dood’. Nietzsche wist: mijn stem wordt nu nog niet gehoord. Die tijd zou komen.

Is die tijd gekomen? Dat valt moeilijk te bewijzen. Mogen aanwijzingen volstaan? Daaruit zou kunnen blijken dat de dood van God geresulteerd heeft in zijn herleven– een herleven in vele gedaanten.

Twee filosofen hebben zich in onlangs gepubliceerde boeken met de vraag naar de gevolgen van de dood van God beziggehouden. In ’Het krediet van het credo’ (uitgeverij SUN) tracht Ger Groot na te gaan wat nu eigenlijk de meerwaarde is van het geloof, dat fenomeen dat zich ondanks alle rationele hardnekkigheid in onze westerse cultuur toch wonderwel staande blijkt te houden.

Patrick Loobuyck, moraalfilosoof aan de universiteit van Gent, stelt de vraag naar de morele consequenties van de dood van God. In ’Moraal zonder God?’ (uitgeverij Damon) pleit hij voor een moreel fictionalisme: laten we doen alsof Hij toch nog bestaat, God.

Nietzsche proclameerde dus de dood van God. Wat wilde hij daarmee zeggen? Hij maakte met dat beeld korte metten met een traditie in de westerse filosofie die ik als een verticaal denken zou willen omschrijven. Plato zag het licht van de waarheid van bovenaf komen. De God van het christendom dirigeerde ons vanuit hemelse sferen. De waarheid van Plato en die van het christendom was niet hier, nee, ze gloorde aan het einde van de horizon. We hadden een weg af te leggen om in dat beloofde rijk te komen. Daartoe dienden we het Woord te volgen, het van bovenaf gedicteerde woord. Dat denkpatroon heeft zich zelfs doorgezet in eerder materialistische wereldbeelden als het marxisme en de politieke regimes die daaruit voortvloeiden. Daar dicteerde de partij van bovenaf de hoogste waarden. Ook dat dictaat zou ons naar dat verre beloofde paradijs leiden.

Daar ging het Nietzsche nu net om: de dood van God betekende voor hem het einde van die hoogste waarden. Waarden die van bovenaf werden opgelegd. Hij vlakte in één beweging meteen ook het idee uit van een of ander te beloven rijk, los van ons bestaan hier en nu.

Heeft Nietzsche gelijk gekregen? Bij Ger Groot vind ik een mooi beeld dat daar een aanwijzing voor geeft: ’Wie vandaag de dag een hemeltrap beklimt, vindt aan het einde daarvan hoogstens nog mensen die hem opwachten en geen God meer’. We kunnen volgens Ger Groot nog maar moeilijk ontkomen aan het inzicht dat we het nu met het ondermaanse moeten stellen en geen vlucht meer kunnen nemen naar transcendente hemelsferen.

Een moraal zonder God dan maar? Patrick Loobuyck zegt dat wij onvoldoende de gevolgen hebben gezien van Nietzsches toekomstvoorspelling. We lijken nog te leven alsof Hij nog bestaat, God. Loobuyck zegt dat heel mooi: ’De moraal is wereldvreemd geworden’. Dat betekent dat wij een moraal menen te kunnen formuleren die geen rekening houdt met ons wereldbeeld. Moraal is echter nooit neutraal, maar refereert altijd aan een groter, omvattender geheel. Dat grotere geheel zegt iets over ons beeld van de mens, over wat wij als een goed leven beschouwen, over zin en richting van ons eindige bestaan.

Vaak wordt een dergelijk geheel gestuurd van bovenaf. Verticaal. Ik denk dat het hele debat over het zogezegde verloren gaan van normen en waarden daarover gaat: dat niemand nog in staat is die waarden van bovenaf op te leggen. Geen godsdienst, geen partij, geen verlichte intellectuelen. Maar moeten waarden verticaal opgelegd worden?

Ik maak een avondwandeling. Op de achterruit van een wagen valt mij de sticker op: ’www. rentapriest.be’. De ondertitel zegt: ’Rituelen voor mensen van nu’. Van de website leer ik achteraf: ’Op deze site leer je een groep mannen en vrouwen kennen, die, bewogen door eeuwen christelijke en humane waarden, voorgaan in vieringen, sacramenten en rituelen, los van elk dogmatisch denken. Zij verzorgen volwaardige vieringen en rituelen voor iedereen, ongeacht religieuze en filosofische levensovertuiging, verleden of geaardheid’.

Zij gaan horizontaal. Wat betekent: ze hebben geen dictaten van bovenaf meer nodig om de christelijke boodschap van naastenliefde te verspreiden en te beleven. De Utrechtse humanist Harry Kunnenman noemt dat in zijn werken een horizontale transcendentie. We nemen geen genoegen met enkel dat beperkte eigen ik, maar we gaan naar de ander toe, naar onze gelijken. We doen dat in openheid en bereidheid tot dialoog. Dat kan Ger Groot wellicht ook bedoelen als hij zegt dat God dan wel dood is, maar dat hij zijn naam als erfenis heeft meegegeven aan een praktijk. En een praktijk beleef je als mensen onder elkaar. Horizontaal.

Het woord is geest geworden, zo omschrijft de Italiaanse filosoof Gianni Vattimo dat. Het woord was verticaal, de geest is horizontaal, leeft onder ons. Vattimo acht het zinloos dat het christendom zich binnen een interculturele context opstelt als een uitgesproken identiteit. Het christendom heeft zich in den beginne geprofileerd als een religie met een heilsboodschap die universeel verkondigd diende te worden. Met soms imperialistische gevolgen. Laten we nu, zegt Vattimo, eerder uitgaan van een boodschap van gastvrijheid en aannemen dat de gasten misschien ook wel gelijk kunnen hebben.

Ger Groot ziet dat die plek van gastvrijheid niet wrijvingloos kan zijn. We kunnen er dan wel voor ijveren dat de staat zich neutraal opstelt, maar de publieke ruimte, die plaats waar onze wereldbeelden noodgedwongen in gesprek moeten komen, is veelkleurig en in die zin zeker niet neutraal. Religie zal zich altijd in de openbare ruimte manifesteren, zegt Groot. Dat valt allemaal niet rationeel te beheersen.

Wel is dit een uitdaging voor het rationele denken. Dat moet zich, geeft Ger Groot aan, op lucide wijze rekenschap geven van een verschijnsel dat ontegenzeggelijk reëel is, ook al ontsnapt het aan de dwang van elke rationele logica. Dat is zo omdat ons bestaan zich nu eenmaal niet alleen maar op het gebied van kennis en redelijkheid afspeelt en ’op sommige momenten met de mond vol tanden staat’. Daarom ook kan Patrick Loobuyck terecht beweren dat een moraal nooit neutraal kan zijn en onafhankelijk van een wereldbeeld.

Dat inzicht is zeker nog niet algemeen verspreid.

De voorbije weken ontstond in Vlaanderen weer enige heisa omdat een politicus nog maar eens had beweerd dat de westerse cultuur ergens toch superieur is. Zijn argument daarvoor: mensen komen hier beter tot zelfontplooiing.

Dat is een knap staaltje van het negeren van het belang van dat achterliggende mens- en wereldbeeld. Wat betekent dat immers, zelfontplooiing? En zou het niet kunnen dat – pakweg – een geïmmigreerde Afghaanse vrouw daar heel anders over denkt dan haar nieuwe Chinese buurman of de vertegenwoordigers van de lokale overheid waar ze haar verhaal moet gaan vertellen?

Als God dood is, waarop gaan we ons dan baseren als het onze morele plicht tegenover de ander betreft? De ’oplossing’ die Patrick Loobuyck voorstelt, lijkt me om pragmatische redenen niet werkbaar. Hij pleit voor fictionalisme. Dat betekent dan dat we een bepaald discours behouden zonder het meteen ook als waar te beschouwen. Laten we dus handelen alsof God nog bestaat, alsof er nog een hogere wet is die ons samenleven in goede banen leidt.

Ik vrees dat Loobuyck hier opnieuw en op een andere manier niet verder kijkt dan de eigen geseculariseerde neus. Ger Groot weet dat: ’Het punt waarop zelfs de meest ontvankelijke filosofie met haar mond vol tanden komt te staan, is dat waarop de gelovige niet meer doet alsof, maar juist doet alsof hij niet doet alsof’. De gelovige stelt een gebaar dat voor hem of haar reëel is en waarvan hij of zij de waarheid niet in twijfel trekt.

Juist daarom is de erfenis van Nietzsche zo een aartsmoeilijke opgave. Ik denk dat we die echter niet kunnen negeren. Gianni Vattimo wordt door Ger Groot – ook al kent hij diens werk grondig – slechts één keer in een voetnoot vermeld en door Patrick Loobuyck niet.

Nochtans ziet de Italiaanse filosoof naar mijn mening op plausibele wijze de gevolgen van Niezsche’s voorspelling en de gevolgen van een geseculariseerd christendom. Onze taak bestaat er volgens hem in een vrij en diepgaand samenleven te bevorderen van verschillende symbolische werelden in een geest van gastvrijheid. Die gastvrijheid is dan de uitdrukking van de geseculariseerde geest van de westerse cultuur met haar christelijke oorsprong. De christelijke traditie toont hier dan haar grootsheid door zich bescheiden en ontvankelijk op te stellen. De vraag van het interculturele tijdperk is voor Vattimo dan ook een vraagstuk naar de vernieuwing van het godsdienstige leven. Die vernieuwing speelt zich af in een horizontale dimensie, lijkt mij.

Ik doceer zelf filosofie aan een universiteit die traditioneel geldt als het bolwerk van een atheïstisch humanisme in Vlaanderen. Zo beschouw ik mezelf ook. Een tijdje geleden vertegenwoordigde ik onze vakgroep wijsbegeerte op een informatiedag voor mogelijke toekomstige studenten. Een jonge vrouw zegt dat zij aan de Vrije Universiteit Brussel zou willen komen studeren omdat ze hoopt dat daar vanuit een open houding over verschillende wereldbeelden en verschillende religies zou kunnen worden gepraat. Ze is sterk geboeid door godsdienst, maar de gerenommeerde Vlaamse universiteit die geldt als de place to be als het om godsdienststudie gaat, is haar te exclusief katholiek. Liever wil ze gaan shoppen bij verschillende religies.

Op die manier heeft Nietzsche gelijk gekregen: de God ginder boven ziet er wat bleekjes uit dezer dagen. Maar hij leeft veelkleurig verder hier beneden.

Ger Groot en Patrick Loobuyck hebben elk een tip van die kleurige sluier opgelicht.


Marc Van den Bossche, in Trouw, 31-08-2006