PDA

Bekijk de volledige versie : De leraar wil best vernieuwen


Barst
4th July 2006, 01:24
De leraar wil best vernieuwen


Docenten krijgen te weinig ruimte om zichzelf te ontwikkelen, vinden ze. Bovendien willen ze graag meepraten over ontwikkelingen binnen hun vak. Minister van onderwijs Van der Hoeven wil de klachten serieus nemen. ’De tijd van ’over hen en zonder hen’ is voorbij”, beloofde minister Van der Hoeven (onderwijs) vorig jaar, in antwoord op de kritiek van tal van onderwijsorganisaties dat er voortdurend over het onderwijs wordt gediscussieerd, zonder dat die 350.000 Nederlandse docenten mogen meepraten.


Concreet vroegen deze organisaties zich af waarom zij niets te zeggen kregen over de besteding van het extra geld dat plotseling bij het zogeheten paasakkoord voor onderwijs beschikbaar kwam. Zou het niet logisch zijn dat ook leerkrachten hun wensen voor investeringen mochten opgeven?

Van der Hoeven kon niet anders dan ze gelijk te geven. Zij gaf de Stichting Beroepskwaliteit Leraren opdracht tot een onderzoek onder alle onderwijsgevenden, waarbij zij op voorhand beloofde met de uitkomsten in haar beleid rekening te zullen houden.

De resultaten van dit onderzoek, uitgevoerd door IVA Beleidsonderzoek, ontving zij vrijdag van projectleider Marijn van Bosbeek van SBL. De aanbevelingen zijn verwoord in de Onderwijsagenda, een document waarop Van der Hoeven nu actie moet ondernemen.

Uit het onderzoek doemt op de eerste plaats weer het beeld op van al die betrokken mensen die voor de klas staan, maar zich niet altijd voldoende gewaardeerd voelen.

„Toch is het opvallend dat de beroepsgroep maar weinig met de vinger wijst”, zegt Van Bosbeek. „Vaak hoor je de kritiek dat docenten niks willen, behalve misschien meer salaris. Uit dit onderzoek blijkt dat docenten juist graag willen vernieuwen, mits zij maar zelf mogen meepraten.”

Het onderzoek bestond uit een enquęte via internet, die door 12.000 onderwijsgevenden werd ingevuld. Vooral basisschooldocenten deden met bijna 5000 ingevulde vragenlijsten goed mee. Ook organiseerde SBL diverse debatten, waarvoor professionals uit alle sectoren van het onderwijs werden uitgenodigd.

Een van de opvallendste uitkomsten is de wens van docenten uit alle lagen van het onderwijs dat het personeelsbeleid moet worden verbeterd. „Ze vinden dat de professionaliteit van het onderwijs bij henzelf ligt, maar dat daar te weinig mee wordt gedaan”, licht Van Bosbeek toe. „Ze krijgen weinig ruimte om zichzelf te ontwikkelen en mogen niet meepraten over verbeteringen en vernieuwingen. Dat steekt.”

Tegelijkertijd zoekt de beroepsgroep ook de schuld bij zichzelf. Opvallend vaak vulden de onderwijsgevenden in dat zij zélf meer ruimte moeten opeisen, dat tijdgebrek niet altijd een excuus is.

Ook achter ’Den Haag’, het ministerie van onderwijs, verschuilen de leerkrachten zich niet. Integendeel, de overgrote meerderheid juicht het toe dat scholen veel meer vrijheid hebben gekregen, dat er eindelijk minder regels uit Den Haag lijken te komen.

Wél een veeg uit de pan krijgen de schoolleiders die de organisatie van hun school niet goed op orde hebben. De stelling ’Ik wil dat de onderwijsorganisatie op rolletjes loopt’ komt als belangrijkste wens naar voren, vooral bij respondenten uit het voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en de lerarenopleidingen.

„Dit lijkt misschien iets kleins, maar onderwijsgevenden hebben er last van dat veel dingen niet lekker lopen, of niet goed geregeld zijn”, licht Van Bosbeek toe. „Ze hebben veel administratieve taken, of moeten dingen doen die de conciërge vroeger deed.”

Alleen bij de docenten uit het basisonderwijs staat een hoger salaris bovenaan op de verlanglijst. Bij docenten uit het voortgezet onderwijs staat deze op nummer drie, bij de rest van de beroepsgroep komt deze op de tien punten tellende verlanglijst niet eens voor.

Naast deze bevindingen, uitmondend in de Onderwijsagenda, bevat het onderzoek een indeling van docenten in profielen. Uiteindelijk rolden er vier type docenten uit de bus: de enthousiaste starter, bevlogen stimulator, betrokken criticus en kritische begeleider.

„Dit is een manier om heel anders naar die enorme beroepsgroep te kijken”, reageert Van Bosbeek. „Het is altijd die traditionele indeling in sectoren, zoals basis-, voortgezet en hoger onderwijs. Bij veel discussies in het onderwijs doet die sector er helemaal niet toe.”

SBL beproefde deze profielen bij de debatten die zij organiseerde. Afhankelijk van de antwoorden die zij hadden ingevuld, kregen de deelnemers een oranje, rood, geel of blauw T-shirt uitgereikt.

„Alle ’starters’ kregen bijvoorbeeld een oranje shirt met in grote letters ’enthousiast’ erop. Het was natuurlijk even wennen om zo neergezet te worden, maar voor de discussie pakte het goed uit”, vertelt Van Bosbeek.

Het werden levendige discussies, omdat de mensen in dezelfde kleur shirts veel bij elkaar herkenden. Tegelijkertijd bleek dat de verschilende ’kleuren’ elkaar goed konden aanvullen. „Een stimulator kan de criticus weer motiveren”, denkt Van Bosbeek. „En dat los van de sector: basisschooldocenten kunnen zo universitair docenten stimuleren.”

Voor alle onderzoeksuitkomsten en de Onderwijsagenda: www.onderwijsaanhetwoord.nl


Trouw, 04-07-2006